Millioenen-studiën
(1872)– Multatuli– Auteursrechtvrij
[pagina 302]
| |
Een tegen zeven!- Let nu eens op die dame aan de trente-et-quarante, fluisterde een myner gezellen my in. Haar man heeft, om z'n zaken gaande te houden, veertigduizend franken noodig, en wel spoedig, zeer spoedig! Zie eens hoe ze zich inspant! Nu ja, ik had die dame reeds dikwyls gezien, en ook haar man, die pruilend de zaal op-en neerliep als ze verloor. Beiden boezemden my door hun aangenaam uiterlyk belangstelling in. Het verheugde my telkens als 't vrouwtje won, en ik betreurde haar verlies, als-of 't mezelf aanging. Over 't geheel is 't zeer moeielyk den loop van 't spel | |
[pagina 303]
| |
gade te slaan, zonder als 't ware party te kiezen voor of tegen den speler. Geheel onwillekeurig neemt men aandeel in de stomme gewaarwordingen die onmisbaar 't gevolg zyn van de luimen der kans. Elke coup is het bedryf van een drama. Het ging de vrouw die ik voor 't oogenblik tot heldin had gekozen, vry slecht. Ze wisselde 't eene billet van duizend franken voor, 't andere na, en maar zelden kreeg ze 'r een terug. Sedert vele dagen had ik opgemerkt, dat ze vier of vyf van die briefjes bezat. Er was afwisseling van eb en vloed in dat getal, maar op-den-duur bleef ze op dezelfde hoogte. Reeds lang voor de mededeeling myner gnomen, was me gebleken dat ze behoefte had aan een bepaalde som... die maar niet kwam opdagen. Ze speelde niet als iemand die winnen wil, maar als iemand die winnen moet. De paarduizend franken die haar kapitaaltjen uitmaakten, bergde zy in 'n allerliefste dames-portefeuille... in haar keurs. Twintig keeren by elke zitting, werd het zaamgevouwen pakje daaruit gehaald, gedeeltelyk gewisseld, by wat voorspoed weer compleet gemaakt, weggeborgen - telkens met 'n uitdrukking: nu voor goed... ik breek 't niet meer aan! - en telkens werd het weer voor den dag gehaald, om op-nieuw tegen louisd'or's te worden ingewisseld, waarmee de hardnekkige stryd dan werd voortgezet. Gedurig scheen de man haar toeteroepen: ‘houd op, houd op! 't Gaat niet! Laten wy in 's hemelsnaam die vyfduizend franken bewaren!’ Maar 't vrouwtje was hoofdig, hardnekkig, misschien standvastig en moedig. Zulke definitiën worden dikwyls door den uitslag bepaald. Wanneer hare oogen den blik van haar man ontmoetten, scheen ze dan eens te beloven, dat ze zorgen zou, tweedrie- of vierduizend franken overtehouden, dan weder dat ze - eens haar inleg-kapitaaltje compleet hebbende - 't niet weer zou aanbreken. Maar ook 'n andere uitdrukking lag | |
[pagina 304]
| |
dikwyls op haar gelaat, vooral wanneer ze, in tegenspoed, op-nieuw een billet wisselen moest. Ik las er uit: ‘beste vriend, wat baten ons die paarduizend? We hebben méér noodig! Er op of er onder dus!’ En angstig, misnoegd, verdrietig, keerde hy zich om. Hy scheen meer te lyden, of z'n leed minder flink te dragen, dan zy. Ze had nu vier billetten geborgen. Vóór haar lag een twintigtal louis. Ze zette onveranderlyk - was 't een systeem? - drie goudstukjes op zwart, liet de winst staan, tot het getal vier-en-twintig bedroeg, en plaatste dan één louis er by, om de mise vol te maken tot vyfhonderd franken. Hiertoe waren drie achtereenvolgende winnende zetten noodig. Na den vierden winner, lagen er duizend franken, zoodat er na den vyfden een billet by haren inzet werd geschoven. Van die billetten had ze een veertigtal noodig, om niet te-gronde te gaan met man en kinderen... Gedurende al de dagen dat ze speelde, had ze slechts eenmaal 'n winnende serie van zes gehad, en juist genoeg van vyf, om telkens haar geslonken kapitaaltje weer aantevullen. By 'n zevenden winner zou ze ‘moitié’ zeggen... dit had ze afgesproken met haar man. Maar ze kwam niet eenmaal zoo ver!Ga naar voetnoot*) Ook heden liepen de zaken der arme tobster niet voordeelig. Wat al intermittences! Drie louis werden zes louis, en zes louis werden... niets! Weer drie gezet! En zie, | |
[pagina 305]
| |
alweer zyn ze zes geweest en... niets geworden. En die treiterende tweeslagen! Drie geweest, zes geworden, twaalf... wèg alweer, alle twaalf! Daar volgen weer intermittences: gewonnen... wèg! Gewonnen... wèg! Gewonnen... wèg! 't Baat niet! Een vierslag! Drie... zes... twaalf - nu zal 't lukken! - vierentwintig... Waarachtig, 't zal gaan! Spoedig één louis er by, om de vyfhonderd franken vol te maken tot 'n rouleau... - Rouge gagne! Weg zyn de vyfhonderd franken! - Madame aurait du retirer la masse, zegt 'n profeet après coup, die achter haar staat.Ga naar voetnoot*) Och, waar staan, zitten of kruipen zulke wezens niet, zy die altyd precies weten - na den slag! - wat er had moeten gedaan worden? Maar ze stoort zich niet aan die ergerlyke wysheid, en gaat voort haar drie louis uittezenden tot het opsporen van een flinke serie. Nog-eens: was 't koppigheid of moed? Wie zal sterker wezen, zy of 't lot? Helaas, háár kapitaaltje dreigt telkens te bezwyken, en dat ‘lot’ is onuit-puttelyk in coups de deux, de trois, in intermettences, en zelfs in seriën van rood, als dit alles dienen kan om 't geduld op de proef te stellen, van den armen drommel die zich nu eenmaal voornam op zwart te spelen. Rouge! Rouge! Rouge! Telkens die vervloekte rouge! De | |
[pagina 306]
| |
een of andere Schlungelhans was zeker bezig kapitalen op die kleur te winnen. En myne beschermeling - dit was ze geworden door de aandacht waarmee ik haar spel en gemoedsbeweging volgde - wisselde 't eene billet voor, 't andere na. Ze had er nu nog één. ‘Dàt zou ze bewaren!’ knikte zy haren man toe... Maar hy was zeer bedroefd, en scheen het gemartel niet langer te kunnen aanzien. Hy ging naar buiten, wierp zich op 'n stoel by een der tafels achter 't Kurhaus, nam 'n sigaar dien-i niet rookte, bestelde 'n glas limonade dat-i niet dronk... - Die man is zoo dom niet, zei Semi-ur. De limonade zal hem goeddoen. Ik vond dat hy dan zeer verkeerd handelde, z'n glas onaangeroerd te laten staan. En dit zei ik. - Och, 't doet er zoo weinig toe, riep nu 't Kristalmannetje. Alles is in alles. Gedronken of niet gedronken, die limonade zal zich wel in de zaken hinein kristallisiren, zoodra de tyd daar is. Semi-ur heeft gelyk, 't zal hem goeddoen! Nu, de man zag er waarlyk naar uit, als-of er haast by was, dat iets hem goeddeed! Met starren blik zag hy voor zich neer, en beschreef zonderlinge figuren in 't zand. Hy scheen zich moeite te geven om te glimlachen, maar 't lukte niet. Aan de beweging zyner lippen bemerkte men, dat-i mompelend met zichzelf sprak. Wat anders kon-i zich te zeggen hebben, dan dat-i geruïneerd was? Geruïneerd, niet om de vyfduizend franken die door z'n vrouw nu byna geheel verloren waren, maar om 't mislukken van dat stoute program hunner hoop, door het niet winnen van de veertigduizend die hy volstrekt noodig had om niet te-gronde te gaan. Wy traden weer de zaal binnen, en bespiedden het | |
[pagina 307]
| |
vrouwtje dat zoo'n moeielyken stryd voerde. Behalve dat ééne billet in de keurs, bleven haar nog slechts twee louis over. Ze stond op, en wierp die beide stukjes op de favorietkleur die haar zoo valsch behandeld had. De eerste rei der neergelegde kaarten had 'n laag point. De kans stond goed voor zwart... 't Zou ook wat baten, of die twee stukken aangroeiden tot vier! En al ware het tot acht, of zelfs tot zestien! Toch bleef ze wachtend staan, en hield de hand op den rug van haar stoel, als om de kans aftewachten tot het uiterste toe. Immers... zoodra ze die plaats verliet, en de tafel, en de zaal... dan zou de zaak beslist zyn, beslist in haar nadeel! En dàt zou ze dan haren man moeten meedeelen, zy die zoo overmoedig haar wenschen en hopen had opgeschroefd tot zekerheid! Systeem? Berekening? Ach neen, dat had ze niet. Wat wist zy, acht dagen geleden nog, van 't spel? Maar ze was moedig, en voelde wilskracht. Dit was alles, al bleek 't niet genoeg te wezen. Ze wachtte. 't Was toch altyd mogelijk, dat die twee louis, die twee laatste stukken... Nu, haar laatsten waren 't eigenlyk niet. Ze bezat nog altyd dat eene bankje? Neen, dat bezat ze niet. Het was als-of ze 't niet had. Ze beloofde immers haar man dat ze 't niet wisselen zou? Misschien was dit ook niet noodig... de eerste rei had 'n laag point... zwart zou zeker winnen... - Et trente points! riep de croupier, de laatste kaarten der geëindigde taille in den bak schuivende. De coup gold niet, omdat de tweede rei kaarten minder dan een-en-dertig punten haalde, en de zet dus niet afliep. Daar lagen nu die twee louis, waarmee ditmaal 't lot zich niet scheen te willen bemoeien. Wat zou ze doen? | |
[pagina 308]
| |
Indien de laatste zet verloren ware geweest, ze zou heengegaan zyn, waarachtig! Maar nu? Wachten op de nieuwe taille? Niet wachten? Wat was er na al haar tegenspoed, van die twee onnoozele goudstukjes te hopen? Van die twee laatsten... 't Is waar... dat bankbillet! Oók 't laatste... Neen, neen, ze had haar man beloofd... Haar hart bonsde. Weggaan? Nu? Ze kon toch die veertig franken niet ten-geschenke geven aan de Bank? Wel neen! Maar... 't was háár geld. Ze kon 't terugnemen... Zou dat niet ‘gek staan’ voor de galerie? Lag er niet iets in, als-of ze die twee louis noodig had om van-daag te eten, te wonen, te leven? Moesten nu al die vreemde menschen weten, hoe arm ze was? Weifelend en niet besluitend besliste zy. Want haar uitstel van weggaan was blyven, en blyven wàs beslissing. In-allen-gevalle kon ze immers ‘afwachten wat er in de volgende taille van die twee louis worden zou, en dan ook heusch niet meer!’ En wat die vreemde menschen aangaat... waarom dat bankbillet niet gewisseld? Ze kon dan opstaan met vyftig louis, en ‘ieder zou zien dat ze niet òp was, als ze vertrok met haar porte-monnaie vol goud.’ Zeker! Maar ze had haar man beloofd... Beloofd? Nu ja... niet te spelen met dat laatste billet. Maar... wisselen? Dàt kon ze altyd doen. Daarmee was immers niets gewaagd? Ze zou 't alleen doen ‘om de menschen’ en om goed te doen zien dat ze niet ‘op’ was. Ach, hoe innig, innig gaarne had ze haar man verrast met 'n goeden uitslag van haar waagstuk! De redding zelf uit den nood kwam haar minder begeerlyk voor, | |
[pagina 309]
| |
dan de vreugd hem te mogen zeggen dat-i gered was, en... door haar! Zeker zou hy haar schoon vinden en liefhebben op dat oogenblik... Wat al illusiën verstoord! Het ware al te dwaas, nu nog iets te hopen van die twee louis! En de andere vyftig... neen, neen, daarvan zou ze geen enkelen zetten. Ze wist nu immers by herhaalde ondervinding, hoe snel men een billet verspelen kan met mises van zestig franken! Bovendien, er moest geld bewaard worden voor de logementsrekening, die nog-al hoog was opgeloopen, want... ze ‘had er zoo vast op gerekend dat ze winnen zou.’ En voor de reis naar huis... Naar huis? Zou haar man werkelyk naar huis durven gaan, waar hy gewacht werd door wisselprotesten, schaamte en schande, bankroet, ondergang, wanhoop? Doch... als ze niet naar huis gingen, waarheen dan? En het fatale oogenblik naderde! De veertigduizend franken moesten heden gewonnen worden, heden op 't allerlaatst, of... Toch zou ze niet voortspelen met de vyftig goudstukjes, die ze ontvangen zou voor haar billet... àls ze 't wisselde! Neen, neen, spelen zou ze niet met dat geld, waarlyk niet! Wisselen slechts, en ook dit maar ‘om de menschen.’ Ze haalde nu 't zesmaal zaemgevouwen billet voor den dag... 't was warm en vochtig. Lord Ci-devant had er gaarne duizend pond voor gegeven... in z'n goeden tyd. Ach, dat vodje papier had kunnen getuigen hoe pynlyk die boezem klopte! Met 'n mislukte poging om een onverschillig gelaat te toonen, ontplooide zy de vouwen... Hare hand beefde... ‘O fortune, à ton caprice... klonk de muziek uit het park achter de Kurzaal. En, als om haar beven te doen opgaan in andere be- | |
[pagina 310]
| |
weging... ze trilde met het billet de melodie na: tiens, je livre mon destin... ‘L'or n'est qu'une chimère... antwoordden Robert's kameraden in koor. Die Robert en z'n kameraden hadden gemakkelyk spreken. Zy waren nooit met wisselprotesten en bankroeten in aanraking geweest. In hun tyd kwam men ver met 'n beetje dierlyken vechtmoed. ‘Sâchons nous en servir... Nous en servir? Van wat? Van moed? Dien had ze! Van geld? Dat had ze byna niet meer... Haar knieën knikten. ‘Grâce... grâce!’ smeekte - of beloofde? - nu de muziek. ‘Non, non, non, non!’ bulderde Robert.
Daar ze nu toch eenmaal wachtte, kon ze dit even goed zittende als staande doen. Ze nam de plaats op haar pas verlaten stoel weer in... neen, niet geheel! Het was de moeite van 't gemak niet waard, zich weer aan de tafel te zetten, als-of ze onbescheiden genoeg was nog iets te hopen. Ze schoof... ze liet zich glyden... ze zeeg neer, en zat... nu ja, ze zat, nagenoeg als Molière by 't ontbyt van Lodewyk XIV, op 't hoekje van haar stoel... heel, heel eventjes maar op 't hoekje. Byna zat ze dus niet, maar... ze zat toch. En ze wachtte!
- Wachten is de zwaarste arbeid dien gy menschen al zoo te verrigten hebt, zei Semi-ur. Wie dàt kan, is sterk. - Zal ze wisselen? vroeg ik. - Neen. - Zal ze voortspelen? - Neen. | |
[pagina 311]
| |
- Zal ze ophouden? - Neen. - Zal ze weggaan? - Neen. - Geruïneerd? - Neen. - Maar... maar... hoe kan dit alles? - Kristallisatie, mensch! Ze zal wachten. Wie dàt kan! - Ik mompelde: Wat baet het of gy draeft en zwoegt en u verhit?
Fortuin liefst hem bezoekt, die wacht en stille zit...
- Is het dàt? vraagde ik m'n gnoompjes. - Hm... gekheid! 't Zit 'm in de limonade... - Maar... hy drinkt ze niet. - Dat is ook volstrekt niet noodig. - En bovendien, als er 'n calmans gebruikt moet worden, zou zy eer... zie hoe ze beeft. Ik begryp er niets van. - Blind... mensch, riep 't kristalmannetje met 'n minachting die m'n schryftalent te-boven gaat, blind mensch, mensch, mensch! Die gnomen hebben vreesselyke scheldwoorden. Ik zou erg beschaamd geweest zyn, als m'n nieuwsgierigheid naar den afloop me daartoe den tyd had gelaten. In 't voorbygaan noteer ik, dat het woord mensch schynt te beduiden: een ding dat niet-wys is. In godsnaam! Neen, niet: in gods-naam! Berusten doe ik niet! |
|