| |
| |
| |
Am grünen Tisch.
Het maakt een groot verschil, of men een speelzaal met of zonder wetende gnomen bezoekt. De tourist die daar binnentreedt, alleen omdat-i ‘nu eenmaal te Wiesbaden of te Homburg zynde, later toch moet kunnen zeggen, dat ook hy het fameuse spel gezien heeft, en ‘er alles van weet’ denkt er waarschynlyk niet aan, dat hyzelf een der belachelykste figuren is, die men om de groene tafel aantreft. Dat idiote rondzien, die open mond, of - wat later - die mislukt-voorname minachting in de zaemgeknepen lippen, die burgerlyke zugeknopftheit, die armoedige verbazing over 'n paar hoopjes goud, die fatsoenlyke
| |
| |
viesheid... alles roept, of liever alles affecteert den roep: je ne boirai pas de cette eau!
We zagen reeds dat er touristen zyn, die thuis wel genoegen nemen met onsmakelyker drankjes. En, daar ze 'r dikwyls niet naar uitzien als-of ze goed konden rekenen, hebben wy regt tot de gissing dat ze misschien later wel eens zullen drinken van dìt water ook. Ze zouden er niet beter om zyn. Maar wel zyn ze 'r nu minder om, dat ze 't nalaten uit houterigheid.
De meesten die voor 't eerst een speelzaal bezoeken, liggen onder den boekerigen indruk van moraliserende vertellinkjes. Alle spelers moeten volstrekt tragische figuren zyn. Om de drie, vier, minuten hoort men een schot vallen. De weg is bezaaid met lyken. De vyvers in den omtrek hebben geen water genoeg, om al de aspirant-drenkelingen van behoorlyke stikking te voorzien. Een stoet ongelukkigen maakt queue voor de deur der zwaardvegers. Menschenvrienden vinden mitrailleuses uit, maar ook deze dingen kunnen 't werk niet af. Zelfs de handige strichnine schiet te-kort...
En in de zaal zelf ziet men telkens een kind op de tafel... zuigelingen... maagdjes en jongeluî... heele kroosten... laatste bezittingen altyd van wanhopige vaders die 'n verkeerd systeem hadden...
Ik neem deze gelegenheid waar, die vaders, en tevens de romanfabrikanten, opmerkzaam te maken op zeker artikel uit het reglement der speelbanken. Men zet in guldenthaler- of frankengeld. Als goud, worden niet dan louis d'or of friederichs aangenomen. En papier is slechts in hoedanigheid van fransche bankbilletten geoorloofd. Wie nu geen dezer soorten van waarde bezit, zou eerst moeten wisselen, waartoe de Bank altyd bereid is, naar de koers van den dag. Dramatische faiseurs die 'n kind laten opzetten, behoorden alzoo den lezer meetedeelen tegen welken
| |
| |
prys dat object door de Bank is overgenomen, en hoe zy 't in de boeken aan de aandeelhouders verantwoordt?
De Speelzaal gelykt hierin vry juist op moraal-litteratuur, dat er veel koddigs valt optemerken. Ik erken dat dwaasheid altyd een treurigen indruk maakt, doch deze soort van smart is overal optedoen. Overigens levert een speelbank minstens zooveel stof tot lachen, als tot schreien. Dat menigeen die daar z'n geld verliest, zeer onaangenaam gestemd is, zal wel waar zyn, doch dit wordt vry wel opgewogen door de vreugd van den winner. En al ware dit zoo niet, van de vreesselyke wanhoopstooneelen die boekemakers schynen noodig te hebben voor 't effect, vindt men geen spoor. Ik - geholpen door m'n gnoompjes - kon het den vertrekkenden speler aanzien, als-i verloren had, maar dit blyft den gewonen bezoeker gewoonlyk onbekend. De oorzaak der schynbare onverschilligheid van de spelers, zal wel niet zoo zeer in hunne geestkracht of zelfbeheersching te zoeken zyn, als wel hierin, dat het verliezen aan de Bank, slechts zeer zelden eene oogenblikkelyke catastrofe te-weeg brengt. Velen hebben op de groene tafel inderdaad een fortuin verloren, doch dit geschiedt gaande-weg, van-lieverlede, en nooit op 'n wyze die 'n geschikt oogenblik aanbiedt tot het plaatsen van tooneelachtige wanhoop. Een myner geleiders wees my als voorbeelden daarvan, een paar sujetten: lord Ci-devant, Made de V. en Mevrouw X, geboren baronnes Y, eene Hollandsche. De laatste kende ik reeds zonder hulp van m'n gnomen. Ik had haar eens een parapluie ten-geschenke gegeven... hoe was ook weer die historie? Meminisse juvabit.
Het was in de dagen van Staccata's... mindere overrypheid. Ik zat achter 't Kurhaus, en dronk m'n koffi, toen m'n aandacht op-eens getrokken werd door 'n rumoer by den uitgang der Speelzaal. Eene vrouwestem schreeuwde en schold:
| |
| |
- Spiesboeben... allemaal! M'n sjirm... chans nui... pas gekauft voor tien goelden... 't is 'n ware sjant... herejees, wat een sjant!
- Eine Landsmänninn! zei 'n heer met wien ik in gezelschap was. Sie werden mir eingestehen dass Ihr Holländisch eine sonderbare Sprache ist!
Ach ja, vooral waar ze op Duitsch gelykt! Ik vatte ditmaal den handschoen niet op, daar ik 't dien dag at tot vervelens toe gedaan had, en er moê van was. Doch er scheen me in de opmerking dat die schreeuwster eene landgenoote van my was, iets verwytends te liggen. Kon ik 't helpen, dat het mensch zich zoo gemeen aanstelde?
- Kent ge haar? vraagde ik.
- O gewiss! Wer sollte die baronin Y. nicht kennen! Sie ist ganz auf den Hund...
En hier volgde de vry scandaleuse geschiedenis van die vrouw. Zoowel haar eigen naam, als die van haar gewezen man - ze was van hem gescheiden - klonk allerdeftigst. Medelyden en nieuwsgierigheid drongen my tot kennismaking. Misschien ook wilde ik den Duitscher die zoo minachtend over haar sprak, iets als ridderlykheid laten zien, door 't party-trekken voor 'n landgenoote in decadentie. Hy raadde 't my af, maar ik bleef by m'n voornemen, en sprak de vrouw aan.
- Mevrouw, zei ik, misschien kan ik u de parapluie terug bezorgen, of althans...
- Uwe sind Hollander? vraagde zy, terwyl ze myn arm greep.
- Ja, ja, kom maar mee.
En ik geleidde haar in een der winkels van de colonnade, waar men parapluien verkocht.
- Ach, liebe chott, uwe sind ja de eerste chenereuse Hollander die me bechéchen.
Ik schryf haar taal by benadering nauwkeurig, maar
| |
| |
moet erkennen dat ik moeite had haar te verstaan. Ze had zich zoolang ‘herumgetrieben’ dat ze geen enkele taal sprak. Toen ze 'n parapluie naar haar zin had uitgezocht, verlieten wy den winkel, en 't berouwde my spoedig, dat ik den raad haar niet aantespreken, in den wind had geslagen. Ze liet me niet los, en verhaalde in een adem vyf-en-twintig jaren levens: één schandaal! Ze was op haar zestiende jaar getrouwd...
- Chéchen m'n sin, zei ze. Was wees 'n wurm van sesseen jare van de welt!
Nu, en omdat een wurm van zestien jaar zoo weinig van de Welt weet, was ze nu op haar vier, vyf of zes-en-veertigste...
Hoe zal ik 't noemen. Ik wilde schryven: zoo liederlyk, maar durf niet. 't Mensch was ziek.
- Ik mot immer jemand haben die ik liep, zei ze. Als ik das haben ken, ben ik chans soefrieden, warhaftig!
Ja, ze was ziek!
Zoo goed mogelyk, maakte ik me van de stumpert af - 't ging niet gemakkelyk! - en toen ik terug kwam by m'n duitschen kennis, erkende ik ronduit dat-i de waarheid had gezegd: ganz auf den Hund!
Was dit een gevolg van 't Spel? Ik geloof het niet. Het schepsel verspeelde wel vry geregeld alle kwartalen de som die haar gewezen echtgenoot, krachtens regterlyke uitspraak verpligt was haar uittekeeren, maar zedelyk bedorven was zy, voor ze een voet in de Speelzaal had gezet. Hare opvoeding was weelderig en valsch-wereldsch geweest. Men had haar nooit geleerd zich bezig te houden met zichzelf, of liever, men had dit immer belet. Haar denkvermogen was blyven staan op de grenzen der kindsheid, en arbeiden had ze niet geleerd. Nooit kwam het in haar op, dat inspanning pligt wezen kon, of zelfs dat inspannen mogelyk was. Wat niet in haar schoot viel,
| |
| |
ving ze niet op, en 't lot had al zeer ongerymde seriën van voorspoed moeten verzinnen om het pad van die vrouw op iets anders te doen uitloopen dan een sterfbed van stroo.
Ze bezocht my in m'n hôtel, en noodigde my uit, hare geschiedenis te schryven. Nu, dit kan wel, en korter dan ze meende. Luiheid en hysterie. Ziedaar alles. Ik hoop dat ze dood is.
Wat anderen aangaat, die in haar leven een rol speelden... ik wil geen onschuldige verwanten leed doen. Mògt ik dat, dan zou er blyken, hoe er valsch gespeeld wordt in heel andere kringen dan te Homburg en Wiesbaden!
Onze lord... Ci-devant - zoo doopte ik 'n anderen type aan de groene tafel - was vroeger ryk, engelsch ryk. Hy bekleedde een hooge betrekking in Britsch-Indië, kwam in Europa terug, verslaafde zich aan 't Spel, en wordt op dit oogenblik onderhouden door z'n verwanten in Engeland. Hy ontvangt maandelyks twintig pond, en verteert daarvan hoogstens honderd gulden. De overige honderd-en-veertig gulden zyn voor de Speelbank. Wanneer 't hem, na ontvangst van z'n onderstand, wat snel tegenloopt, zoodat-i eenige dagen of weken veroordeeld is tot onthouding, geniet hy van 't aanschouwen. Dan houdt-i boek van de zetten, om gereed te zyn tot... misraden, zoodra hy weer wat in z'n beurs heeft. Nooit verraadt de minste trek op z'n gelaat, dat hy smart gevoelt, noch over oogenblikkelyke déveine, noch over 't verschil tusschen z'n tegenwoordigen toestand en vroeger welvaart. Ook z'n fatsoenlykheid is niet uit de plooi te brengen. Het broodje met mostert en kaas - ein Holländer - dat in perioden van tegenspoed het diner vervangt, gebruikt-i met dezelfde onverstoorbare deftigheid, als waarmee hy vroeger aan officiële gastmalen aanzat. Hy scheldt niet op 't ‘lot’, hy beklaagt zich niet, zoekt geen querelle d'allemand met
| |
| |
de Bank - dit is nog-al eens de manier van fransche verliezers - hy laat zich niet in met professeurs de jeu of ander gemeen volk, hy is en blyft een gentleman. Waarschynlyk zou 't voor hem te betreuren zyn, indien eens een gelukkige veine hem al 't vroeger verlorene terug bezorgde. Ik betwyfel of z'n wysbegeerte tegen een geluks-coup bestand wezen zou. Het bereiken van een doel waarnaar hy zoovele jaren vergeefs streefde, en waaraan hy zooveel ten-offer bragt, zou hem eene ondragelyke leegte veroorzaken, en waarschynlyk 't signaal van z'n dood wezen, het beslissende: rien ne va plus!
Ik ben zeker, dat-i 'n paar rolletjes goud ter-zyde heeft gelegd voor 'n ‘fashionable’ begrafenis. We zullen er by zyn, en 't oor aan de kist leggen, om hem z'n aanstaanden contubernalen, zoo beleefd als in zyn positie mogelyk is, te hooren toemompelen: ladies and gentlemen, don't trouble you. I want but a very little place. My last coup was a deadly refait... never mind!
Made. de V. is of was - want ook deze habituée der groene tafel is gescheiden van haar man - de echtgenoote van een voornaam magistraats-persoon in Frankryk. Men zou haar kunnen voorstellen als geïncarneerde vertegenwoordigster van het Spel in z'n allerdomste uitdrukking. Voor dertig jaren was Made. de V. een der schoonste en meest gevierde vrouwen van Parys, en nog heden dragen hare trekken de sporen van vroegere distinctie. Van vorige behaagzucht en élégance evenwel, is haar niets overgebleven. Ze schynt zich te beyveren, er uit te zien als 'n vodderaapster. Kuchend en hoestend en kortademig, neemt ze elken dag haar plaats aan de groene tafel in. Haar speel-kapitaaltje bedraagt gewoonlyk twee, driehonderd gulden, die ze in een twintigtal stapeltjes van ongelyke hoogte voor zich legt, en waarvan steeds een gedeelte in frankengeld,
| |
| |
halve-guldenstukken en thalers bestaat. Dat afdeelen in stapeltjes schynt in-verband te staan met zeker systeem. Zy legt de gewonnen stukken, dan hier dan daar op een der hoopjes, en meermalen zag ik haar een reeds gezet geldstuk terugnemen en verwisselen voor een stuk van gelyke waarde, dat ze dan van een anderen stapel nam. Doch nog andere finesses schynen haar ten-dienste te staan. De ingenieuse oude dame heeft het middel gevonden, om 't minimum der Bank te ontduiken. Waar byv. gewone stervelingen een geheelen gulden moeten wagen aan de kans der simple chance op de roulet, tast zy het lot in kreuzers en groschen, jazelfs in centimes aan. Van hier dan ook hare behoefte aan verschillende muntsoorten. Ze is zeer bygeloovig: dát behoort by zulke slimmigheden. Wanneer deze of gene morfondarische ingeving haar de roode kleur heeft aangewezen, doch niet met genoeg aandrang of zekerheid om op-eens haar geheel speel-kapitaal op die kleur te schuiven, en zelfs niet om daaraan 't vastgesteld minimum te wagen, plaatst ze byv. één-en-een halve gulden op rood, en matigt deze verregaande onbezonnenheid, door 't zetten van één gulden op zwart. Somtyds daalt ze nog lager af. Twee gulden, minus één daartegenover geplaatsten thaler, bedragen slechts vyftien kreuzers = 25 cents. Men kan deze al te geniale modificatie tot in 't oneindige voortzetten, en onze onnozele stapeltjesvrouw - zoo doopte ik haar - doet dit dan ook, zonder intezien, dat ze meer geld blootstelt aan de werking van den zéro, dan ooit de vermoedelyke winst bedragen kan. Maar... ze speelt, en daarom is 't haar te doen. Ze kan niet leven zonder de kitteling der honderde malen daags herhaalde onzekerheid, of 't balletje ditmaal in 'n rood of in een zwart vakje vallen zal. Dat ze op deze wyze lang genoegen hebben kan van haar stapeltjes, mag waar zyn, langer althans dan de onvoorzigtige die in twee, drie
| |
| |
coups z'n heele genoegen en z'n kas uitput. Maar 't is een vervelende ziekte, die als middel tegen verveling, zoo'n vervelende methode aangrypt. De tering...
- Daar zyn ze nu waarachtig toch! riep 't Kristalmannetje driftig.
- Wie, wie? vraagde ik, omziende.
- Wel, die schoenmaker van zoo-even, met z'n jonge vrouw. Ik had hen zoo graag terug gezonden naar Worms. Winnen zal-i, maar 't spyt me waarlyk.
Ik herkende 't paartje dat de Speelzaal binnentrad. Op weg namelyk van myn logement naar 't Kurhaus, had de man ons verzocht hem te wyzen ‘wo denn doch eigentlich gespielt wurde’? Tot m'n groote verwondering hadden een paar der anders zoo welwillende jongelieden die my vergezelden, hem geantwoord dat de speelzalen heden en de geheele week gesloten waren, en aangeraden met den eersten trein naar huis te gaan.
- Dat 's waar ook, zeide ik, waarom zeidet gy dat?
Het kristalmannetje verhaalde my nu, dat de man pas baas was geworden: Schuhmachermeister! Dit wil wat zeggen in den duitschen burgerstand! Hy had zich 'n vrouwtjen aangeschaft, deed nu z'n huwelykreisje, was te Wiesbaden aangeland, Und wollte sich nun das Spiel auch 'n mal mit ansehn...
- Winnen zal-i, zeiden m'n gnoompjes, maar 't is jammer van den jongen!
Och die bolle vergenoegde gave gezigtjes! 't Vrouwtje, verschrikt van al 't verguldsel, kneep haar nieuwen schoen- en laarzenmaker in den arm. Ze hoorden 't geroep van den croupier, en begrepen er niets van. Nu, dit behoort er by. Het spreidt een waas van geheimzinnigheid over de zaak. De man ging op z'n teenen staan, om heen te zien over de galerie, en deelde van-tyd tot-tyd iets van z'n opmerkingen aan z'n vrouw mede. Heel veel anders dan
| |
| |
dat-i geld zag heen- en weer stryken, kan hy niet verteld hebben. Het scheen dat een der spelers eenige keeren een som naar zich toehaalde die onzen schoenmaker groot voorkwam, en vreeselyk in de oogen schitterde. Er straalde begeerlykheid en verbazing uit de trekken van 't vrouwtje, toen-i haar de wonderen vertelde die hy gezien had. Daarop nam ik van haar kant zekere gebaren waar, en eene uitdrukking van gelaat, die we in 't hollandsch vertalen met het woordje ‘toe!’
Langzaam en weifelend haalde hy z'n porte-monnaie uit, aarzelde, zocht, keek weer naar de tafel, nam eindelyk een thaler...
't Vrouwtje kneep hem geweldig, en keek 'n anderen kant uit, als om te verbergen dat ze haar man zoo aanmoedigend geknepen had.
- Sein Sie so gut mir zu sagen wo ich denn eigentlich mein Geld hinsetzen soll?
Dit vraagde hy aan my. Onnozel was de man, doch niet zóó onnozel als sommigen misschien opmaken uit deze vraag. Hy verwachtte juist niet, dat ik hem zou kunnen zeggen, welke kleur of welk nummer winnen zou, maar verzocht my hem den weg te wyzen op 't tableau.
- Wo Sie wollen, antwoordde ik. Sie haben 's nur irgendwo hin zu werfen.
Hy weifelde weer. Het driftige vrouwtje kneep hem bont en blauw. Na eenig vergeefs pogen om z'n thaler ergens neerteleggen - er zaten allerlei marquises en courtisanes in den weg - wierp hy dat geldstuk over de galerie heen, en zag z'n jonge vrouw aan met 'n uitdrukking van: ziedaar dan!
- De thaler rolde, en kwam te-recht buiten 't tableau.
- A qui ce thalèrrr? riep 'n croupier.
- A m'sieur! antwoordde een der tallooze gravinnen of courtisanes, terwyl ze met 'n duim over schouder onzen
| |
| |
schoenmaker aanwees. Ze wist het zoo goed, omdat-i by z'n wanhopigen worp, tegen haar kapsel had gestoten, en 't mensch scheen gewoon zich edel te wreken. 't Zal 'n gravin geweest zyn, of misschien wel 'n marquise.
- Habe ich nun gewonnen? vraagde my 't mannetje.
- Noch nicht, antwoordde ik, en om een eind aan de zaak te maken, riep ik den croupier toe, dat ‘m'sieur’ hem verzocht z'n mise op nummer twaalf te zetten.
- En plein?
- Was fragt er? zei de schoenmaker, die wel bemerkte dat men 't woord tot hem rigtte, maar niet begreep wat men van hem weten wilde.
- Er verlangt zu wissen wie alt Ihre Grossmutter? fluisterde een myner vrindjes hem ondeugend in.
- Drei und achtzig! schreeuwde de jonge man, en: habe ich nun gewonnen? vraagd-i nu my weder.
- Douze, rouge, pair, manque! riep de croupier, onder 't luid lachen der galerie.
- Nein, Freundchen, gewonnen haben Sie nicht. Ihr Thaler wurde nicht gesetzt... der coup war vorüber...
Dit was zoo. Myn toevallig gelukkige ingeving van dat nummer twaalf, had m'n cliënt weinig gebaat, maar hy voelde 't verdriet over de teleurstelling niet, omdat-i niet wist wat er geschied was. De croupier die gevraagd had of het stuk en plein moest gezet worden, en natuurlyk niet wys worden kon uit die drei und achtzig, had het tot nader order naast zich neergelegd, en de roulet was haar gang gegaan.
Terwyl nu de schoenmaker my vraagde wat er verder met z'n thaler geschieden zou, drong iemand door de drie-vierdubbele rei van omstanders heen. Het was de chef de partie, een der geëmployeerden van de Bank, die, achter de hun ondergeschikte croupiers op hooge stoelen zittende, de geheele tafel en het Publiek overzien, om de
| |
| |
nauwkeurigheid der uitbetalingen te bewaken, en op den loop der zaken acht te geven. Voor-i z'n stoeltje verliet, had ik reeds bemerkt dat hy met 'n uitdrukking van ontevredenheid op 't gelaat, den croupier die vóór hem zat, op den thaler des schoenmakers had gewezen. Na eenig fluisteren en wyzen - hy wees ook op my, misschien by 't beweren dat ik duidelyk douze had geroepen - liet hy zich geld geven...
- Ist es nicht dieser Herr der den Thaler auf zwölf setzte? vraagde hy den omstanders.
- Oui, c'est m'sieur! riep alweer een der... hertoginnen, op den schoenmaker wyzende.
En ook ik knikte toestemmend.
Het gekke gezicht van onzen ambachtsman, was wel de zes-en-dertig thalers waard, die men hem daar zoo onverwacht kwam brengen. Vyf gouden friederichs en nog 'n handjevol zilver! De man was onthutst en verrukt. Het vrouwtje trok hem weg, niet uit vrees zoozeer, dat-i dit geld weer verspelen zou - daaraan dacht ze niet, en ze zou 't onmogelyk gevonden hebben àls ze'r aan gedacht had - maar ze wou alleen zyn met dien schat. Ze had lust het geld te voelen, te betasten, te tellen, te wegen, te streelen, te wryven, te koesteren, te vertroetelen. Ja, ze wou 't kussen, ergens op 'n bank in een eenzaam laantje van 't park...
- De Kurhaus-directie is edelmoedig, zei ik tot een myner vrindjes.
- Hm! Ze weet wat ze doet. Zoo'n chef de partie heeft menschenkennis... dat sommetje is op hooge rente gezet. Voor of na zal onze schoenmaker die friedrichs met woeker terugbrengen. Ze zyn 't eerste goud dat-i in-handen krygt... het zal hem heugen! Ik had hem liever z'n thaler zien verliezen. Nu verlaat hy Wiesbaden, in de meening dat-i slechts, onder 't uitroepen van den ouderdom zyner groot- | |
| |
moeder, een zilverstuk over de hoofden der menschen hoeft heentegooien, om 'n handvol goud te winnen. Dit denkbeeld zal heel nadeelig werken op z'n waardeering van achterlappen, toonstukken en halve zolen. By den minsten tegenspoed werpt-i elst en pikdraad weg, en komt hier terug. Mogt hyzelf daaraan niet denken, dan zal z'n vrouw hem den verkeerden weg opjagen. Ook zij is voortaan bedorven voor de kleine zuinigheid die anders in haar toestand zoo'n genoegelyke pligt is. Ach, ik had het paartje zoo graag naar Worms terug gezonden, maar wat baat het! Wat wezen moet, is!
Dat zulke mildheid van de Bank uit eigenbelang voortspruit, zag ik in. Maar... overal elders vinden wy 'tzelfde eigenbelang, zònder die mildheid.
Lezer, zie maar eens goed om u heen in de wereld. Misschien zal de verfoeielyke Speelbank u aanbiddelyk voorkomen.
Nu, dàt hoeft ook niet.
|
|