Millioenen-studiën
(1872)– Multatuli– Auteursrechtvrij
[pagina 276]
| |
Vieux-Delft en moraal.Hy was 'n oudheidskenner, en als zoodanig dan ook kwam ik met hem in aanraking. Wy ontmoetten elkander op 't kerkhof by de zoogenaamde ‘alte Kirche’ op den heuvel ten Z.O. van Sonnenberg. Tot specialiteit had hy antieke en middeleeuwsche oorlogskostumen en vernielingswerktuigen gekozen. De man was expert in stormrammen, balisten en katapulten, in jambards, brassards, godendars en miséricordesGa naar voetnoot*). Ook deed-i in ‘Vieux Delft.’ Over al | |
[pagina 277]
| |
die dingen had hy boeken geschreven. Op 'n wandeling naar de overblyfselen van 't Romeinsche Castellum te Rambach, passeerden wy de Kursaal. Het spel kwam ter-sprake. Tot z'n groote verwondering keurde ik eenvoudig die uit- of inspanning af, zonder intestemmen met al de verwenschingen die hy de Kurhaus-directie naar 't hoofd wierp, en de Regeering die zulke zaken duldde. Daar hy een-en-ander wist van myn streven, werken en stemming, scheen het hem te bevreemden dat ik niet heviger was in myne uitdrukkingen. - Est-il possible que vous ... vous qui êtes moraliste... - Ja, zei ik, ik ben moralist. En juist daarom... ik vind dat spel zoo heel erg niet. En daarby bleef het, dien dag. Myn nieuwe kennis was een Duitscher, die sedert dertig jaren Parys bewoonde, en in die stad naar-i my verzekerde, een museum bezat, dat 'n half millioen franken waard was. Uit Parys verdreven by 't begin van den oorlog, wachtte hy den vrede af, om zoodra mogelyk zyne schatten over te brengen naar 'n beschaafder land. Intusschen vermaakte hy zich zoo goed mogelyk, met het opsporen en waarnemen van de oudheden die de omtrek van Wiesbaden oplevert. Maar hy ging te diep gebogen onder z'n specialiteit, om 't regte te genieten van romeinsche kastelen en germaansche graven. Kalk, steen en ingestorte aardheuvelsGa naar voetnoot*)... och, dit alles was voor onzen man het ware | |
[pagina 278]
| |
niet. Hy had yzeren harnassen en wapenhoeden noodig. Het Wiesbader museum - ook voor zyn vak overigens hoogstbelangryk - kende hy spoedig van-buiten, en ik verdenk hem van minachting voor de beide daar bewaarde romeinsche soldatenschoenen, omdat er geen sporen aan zyn.Ga naar voetnoot*) Ce n'est que de l'infanterie, zeide hy. Bovendien, men vindt in dat museum geen ‘Delft’. Niet het minste schoorsteenticheltje. Dit scheen hem zeer te hinderen, want: Croyez-moi, en fait d'archéologie, du vieux Delft avant tout! Nu weet ik wel dat alle smaken in de natuur zyn, maar 't ligt in myn natuur, te willen doorgronden waarom sommigen een zonderlingen smaak hebben. Ik liet dus m'n archeoloog voor my poseeren, en beloofde myzelf hem niet lostelaten, voor ik den terp had omgewoeld, waarin hy z'n byzondere voorliefde voor Delftsch aardewerk bewaarde. Ik lette aandachtig op alles wat hy omtrent oude wapenrustingen mededeelde, en stond meermalen verbaasd over de nauwkeurigheid zyner kennis. Op zeer weinige jaren na, wist hy den ouderdom van elk stuk te bepalen. De vorm van een staafje, spykertje, schroefje scheen hem perioden uit de geschiedenis, landaard en dagteekeningen toeteroepen. Hy las in de platen, ringen of schubben van een pantser, als waren 't almanakken geweest. De lezer zal my wel genoeg scherpzinnigheid toekennen, om te gelooven dat ik zyne opgaven contro- | |
[pagina 279]
| |
leerde, of althans genoeg waarheidszin om dit te beproeven. Hy vond dit aangenaam, en was zeer in z'n schik met de hulde die ik wel genoodzaakt was te brengen aan zyne zaakkennis, maar: - Hélas... si nous avions du vieux Delft ici! Dit wilde zeggen, dat-i my in dat vak nog grooter reden tot verbazing geven zou. By-gebreke aan ticheltjes in naturâ, sloeg hy my een cursus voor, in de werken die hy over die zaken geschreven had. Ik leerde daaruit juist genoeg, om intezien dat m'n roeping elders lag. Hoogstens interesseerde my de opmerking hoe weinig onze ouweluî konden voorzien, dat die leelyke potjes en schoteltjes, die wanstaltige pagoodjes, en die chinees-hollandsche poppen op de schoorsteentegels, eenmaal stof zouden leveren tot ontwikkeling van zooveel geleerdheid als m'n vriend daarby wist te-pas te brengen. En niet alleen geleerdheid! Er kwam ook hartstogt by, iets als poëzie, waarachtig! By-gelegenheid zal ik een drama maken van den Argonauten-togt naar zeker merk... - Vous avez beau rire, zeide hy, je vous jure qu'il n'y a rien de si intéressant que le vieux-Delft. Si j'ai le bonheur de revoir ma collection à Paris... cela vaut cinq cents mille francs! Hy stond duizend angsten uit, dat de communards z'n huis zouden omver halen, of dat het vernield worden zou door 't bombardement. Ook drukte hem, in afwachting van 't weerzien zyner lievelingen, zyne werkeloosheid. Gelukkig dat-i ‘auteur’ was. Hy kon zinnen ronden, aan elkaar lymen, een stuk maken, had relatiën met uitgevers... wat wil men meer? En hy bevond zich te Wiesbaden: - Le jeu, m'sieur! C'est atroce, infâme, pernicieux, infernal, c'est... - Ja, zei ik, men kan z'n tyd beter besteden. Die lauwe afkeuring was hem weer niet genoeg. Hy noodigde my uit, hem te bezoeken, om eens te hooren | |
[pagina 280]
| |
wat hy over 't spel geschreven had. Dit geschiedde. Ik vernam: que le jeu était... atroce, infâme, pernicieux, infernal. Als 't werk uitkomt, zal 't zeker opgang maken. Het is vol gemeenplaatsen die zich heel gemakkelyk laten aanhooren, en den lezer op niet de minste kosten jagen van inspanning. Eigenaardig was het, dat de ‘auteur’ zich zoo verdiept had in declamatien, dat hy evenmin op 't denkbeeld was gekomen de arithmetische verhoudingen van 't spel natesporen, als om de geheele inrigting der Speelbanken te vergelyken met die van andere financiële of industriële genootschappen. De deun was nu eenmaal, dat het spel: était atroce, enz. Op dien deun werd alles gezet. Toen ik het fragment had aangehoord, wenschte ik hem geluk... - Neen, niet over uw stuk, voegde ik er snel by, om hem niet in den waan te laten, dat ik z'n geschryf hoog stelde, maar hiermede dat ge op uwen leeftyd - hy was zoo oud als ik - nog zooveel verontwaardiging hebt overgehouden voor byzaken. De myne is sedert lang aan erger dingen besteed. Ik erken dan ook, dat ik er nooit zeer zuinig mee omging. Het gesprek nam een andere wending. Hy was dikwyls in Holland geweest - natuurlyk: vieux-delft! - en verstond de taal van dat land ‘hiel geut.’ E.g. ‘assiblif meneer... borrelje mè soekker.’ Daartegen was niets intebrengen. Ook de zeden had hy nauwkeurig bestudeerd, doch alweer heel specialiteitig met zekere voorliefde voor sommige onderdeelen. Zoo wist-i niets van duur vleesch, moderne theologie en slechte boter, maar hiertegenover staat, dat ik door hem werd opmerkzaam gemaakt op heel andere vervalschingen die my weer onbekend waren, en die waarschynlyk ook voor den lezer al 't aantrekkelyke zullen hebben der nieuwheid. De ‘casques’ der ‘boerinnen’ - dit woord beduidde in zyn mond: alle vrouwen in de pro- | |
[pagina 281]
| |
vincie, dus ook friesche dames - zyn van koper en blik. Te Amsterdam worden de huwelyken gesloten, zonder dat bruid en bruîgom elkaer ooit gezien hebben. Die zaken worden geregeld door ‘den papa, mit 'n lange piep im moend.’ Alle vrouwen hebben een pruim tabak achter de kiezen. ‘Zelf gezien.’ De dames breien, en de mannen rooken in de kerk... ‘Zelf gezien.’ Ergens in een provinciestadje... ‘Zelf gezien!’ Het stadje, denk ik. ... worden in een herberg... ‘Zelf gezien!’ De herberg, denk ik. ... de gasten bediend... ‘Zelf gezien!’ Die gasten, denk ik. ... bediend door des femmes absolument nues! 't Fameuse ‘zelf gezien’ bleef ditmaal weg. En ik vroeg er niet naar, omdat ik te bang was dat-i ja zeggen zou. Wat had ik dan moeten antwoorden? Ik vloog op in ... een zachtmoedig berispen zyner kleingeestigheid, die 't zoo eenvoudig en gemakkelyk kostuum der Hollandsche kellnerinnen afkeurde. Bovendien, zei ik, hebt ge te veel gezegd, door ze geheel naakt te noemen. Het schynt uwe aandacht ontsnapt te zyn, dat ze altyd eenigzins gekleed zyn met 'n knipbeursjen aan den linkerhiel, waarin ze 't betaald gelag bergen. In vroeger eeuwen bewaarden ze dat in den mond, maar na de grondwetsherziening... 't Scheen voor ditmaal genoeg. 't Zou onzen oudheid-kenner - men ziet, hy deed in haute nouveauté ook - zeer verwonderd hebben, als-i had kunnen gissen dat ik z'n bespottelyke leugens onzedelijker vond dan 't infâââme | |
[pagina 282]
| |
spel. Hy koos de beste party, en vermeed het al te gevaarlyke ‘zelf gezien’ door 'n gemaakt lachen over m'n charge, die hy voorgaf koddig te vinden, om de erkentenis te ontwyken dat ze caustiek was. Wat overigens de vreemdelingen beweegt, zulke zotte - en dikwyls kwaadaardige - vertellingen omtrent Holland in omloop te brengen, is me een raadsel. Schryvers armoed? - Sans badinage, ging de ethnologische werelddeelont-dekker voort, ik heb in Holland zeer zonderlinge zaken beleefd. Eens te Delft... Ik maakte my gereed hèm te vertellen dat men te Berlyn de zoogminnen by-voorkeur onder de hermafroditen kiest. Maar 't hoefde niet. Want in-plaats van een nieuwen trek uit het hollandsch volkskarakter, werd me nu een verhaal meegedeeld, dat alle kenmerken van waarheid droeg, en dat me tevens licht gaf in 't duister vraagstuk over de aesthetische waarde van oud porselein.
Onze man had te Delft in een achterstraatje de deur van een klein huis zien openstaan, en gluurde naarbinnen. Z'n oog viel op den haard in de achterkamer, welks geheele mantel was opgebouwd of gevoerd met 'n illustratie van 't Evangelie. Er ontbrak geen steentjen aan, van den Bethlehemschen kindermoord af tot de hemelvaart toe. Jazelfs tot de vurige tongen van 't Pinksterfeest... 'n compleete zaligheids-épopée. En dit alles in blauwe poppen en figuren op verglaasde steentjes uit de goede periode... van 't beste merk... een ware schat: - Je calculai tout d'un coup que cela valait ses vingt mille francs! Wat deed onze man? Ging hy 't huisjen in, om den onnoozelen bezitter van zoo'n schat geluk te wenschen met z'n rykdom? Pas si bête! Hy leende van den knecht in z'n hôtel een pak kleeren, waarmee hy meende zich | |
[pagina 283]
| |
te kunnen voordoen als 'n zeer gering burgerman, en informeerde zich naar den prys der huisjes van de soort als dat waarin hy al die schoorsteenheiligheid ontdekt had. Met 'n vier- vyfhonderd gulden kwam men ver. Hierop meldde hy zich by den eigenaar, gaf voor zich te Delft te willen vestigen als behanger, en dat-i zoo'n huisje misschien wel zou kunnen gebruiken ‘als 't niet te duur was.’ Na eenig bieden en dingen werd de koop gesloten. De schoorsteentegeltjes werden voorzigtig losgemaakt, zorgvuldig ingepakt naar Parys verzonden... 't Schynt dat er op myn gelaat iets als afkeuring te lezen stond. - Que voulez-vous, mon ami: satisfaction de collectionneur! En hy wilde my uitleggen hoe zoo'n handeling ‘in zyn vak’ niet alleen geoorloofd was, maar zelfs in zekeren zin pryzenswaardig. Als stopwoord maakte hy daarby gebruik van 't nog-al bekende: ‘als ik 't niet gedaan had, waren anderen daarmêe heengeloopen.’ Ik veroorloofde my 'n scheldwoord tegen die ‘anderen.’
Die man nu schreef 'n tirade-stuk tegen 't spel, het verfoeielyke spel! Huichelary? Toch niet. Huichelaars moeten dan toch zeker doel beoogen. Wie zou 't onzen wapenkenner en porseleinman dank weten, dat-i een veldtogt tegen de Speelbanken had meegemaakt? Immers niemand. En als 't z'n doel geweest ware, zich tegenover my voortedoen als zoo byzonder zedelyk - er was geen reden toe! - dan had immers z'n huichelary hem moeten weerhouden van 't openbaren der manier waarop men zich 'n collectie kan aanschaffen ‘die 'n half millioen waard is.’ Z'n afkeer van 't spel was gemeend, nagenoeg gemeend. De man verbeeldde zich indedaad, toen hy de pen in de hand nam om iets te verkondigen, dat die passie, die noodlottige passie... | |
[pagina 284]
| |
Wy weten nu eenmaal, hoe boekerigheid hare eischen meebrengt. 't Maakt een groot verschil, of men daar als publiekschrijver zit te oreren tegen... iedereen, of in onderhandeling is met den onnoozelen bewoner van een achterbuurt. ‘Ik’ zoekt z'n voordeel. ‘Wy’ is moralist. ‘Wy’ dweept met deugd, eer, onbaatzuchtigheid. ‘Wy’ is hoogepriester, martelaar, apostel, profeet. ‘Wy’ draagt 'n onbevlekt kleed van hermelyn... Maar: ik... ik... ik? Dat 's wat anders! Satisfaction de collectionneur!
L'homme est bien variable, heeft Andrieux gezegd. Ei zie, daar hebben we het nuchter voorbeeld van schryvers-oppervlakkigheid, waarnaar ik zocht in 't vorig hoofdstuk. Hoe kon het zoo lang wegblyven! De goede Adolf had er my reeds op gewezen. Zou er indedaad zoo 'n tegenstelling liggen in 't wegnemen van provinciën en het ontzien van een molen? Misschien niet! De moraliteit op kleine schaal kon wel-eens de tol wezen dien wy betalen aan 't conventionele Regt. Een afkoop der conscientie, een assurantie-premie tegen 't vergaan onzer zielescheepjes, een luim, een welkome vergissing, een krul onder de naamteekening van ons gemoed... Och ja! en vooral een slaapmiddel:
‘Wat moet Maria Theresia wel van me denken!’ zal Frits menigmaal gedacht hebben, als-i zich ter-ruste legde... ‘Kom-aan, laat ik me liever bezig houden met dien molenaar... regters te Berlyn... goed gezegd!
En de Fritsen slapen in: Charmés que sous leur règne, on croit à la justice. | |
[pagina 285]
| |
En dit ander:
‘Delftsch aardewerk... 't heele evangelie met herders en gloeiende tongen op blauwe plateeltjes... echt merk... spotprys... twintigduizend franken waard... finesse... bedrog? ‘Gekheid! De man was meerderjarig, hy moest weten wat-i deed. ‘Bovendien, waarom zou ik niet gerust slapen? Heb ik niet 'n verhandeling geschreven over 't spel? La moralité, m'sieur, la moralité! ‘Toch zou ik wel eens willen weten, of er meer zulke huisjes in Delft zyn... la moralité avant, tout! De echte merken worden zeldzaam...
En de man slaapt in, zoo gerust als Frits zelf.
Noemt ge dit variable, o Andrieux Is dat 'n écart? My komt die normale afwyking van zichzelf, allereen-toonigst voor. We zyn zoo! De geschiedenis van Menschdom en Mensch, is uit zulke afwykingen zamengesteld. Wie hierover verwondert is, vrage zich alweêr af: wàt er zyn zou, indien er iets anders ware dan 't is? Seriën die òns onregelmatig of zelfs onbestaanbaar voorkomen, worden opgewogen door schynbaar grillige combinatiën, en waar wy afwyking meenen optemerken, bestaat slechts poging tot verevening. Waar dit pogen het doel voorbyschiet, is nieuwe inspanning in tegenovergestelde rigting noodig tot het bereiken der gelykheid. Nero was 'n serie van vier-en dertig zwarten... als 't wáár is, wat de habitués der Geschiedenis over dien man op hun kaartjes geprikt hebben! Doch ook dan wordt hy opgewogen door millioenen figuren, die uit intermitterende deugdjes zyn zamengesteld. De Natuur der dingen is een nauwkeurige boekhoudster. Ze laat muschjes ter aarde vallen, en planeten tegen de zon, zoodra | |
[pagina 286]
| |
die schynbare afwyking van den aard der musschen en planeten noodig is tot het sluitend maken der balans. Ze weet wat ze doet, en verzekert aan al wat reden van bestaan heeft, z'n bescheiden plaats. Aan domheid en genie, aan raderdiertjes en zonnestelsels, aan vyven en zessen op de roulet, aan Nero's en Marc-aurelen in de wereldgeschiedenis... Ze spint den vlok tot draad, en weeft den draad
Tot doek, waarop zy, eindloos voortbordurend,
Den loop van al wat is, te aanschouwen geeft.
En wie 't verband ontkent, is schuldig blind,
Ter-nauwernood onschuldig, wie 't niet kent.
- Hm! Die blindheid zelf ligt immers in den aard der dingetjes die zich vice-versa menschen noemen? Weg met die verzen! Wat zou Meester Adolf daarvan zeggen! Kom liever nog-eens mee naar de kursaal. Daar is altyd nog een-en-ander voor u optemerken. Al m'n kameraadjes wachten beneden...
Zóó werd ik in m'n ontbytmymering gestoord door Semi-ur. Voor ik z'n uitnoodiging aannam, liet ik hem bezweren dat-i my ditmaal geen dikke dames zou doen uitkleeden. ‘Zelfs gekleed zyn ze gevaarlyk voor zekere soort van zeden, riep ik. Ziehier eene Publicatie van de Regering te Amsterdam, waarin wordt te-velde getrokken tegen vrouwelyke zwaarlyvigheid op de kermis.’ M'n vrindje haalde de schouders op. - Hebt ge met die Regering iets uittestaan? vraagde hy. - Neen. Waarom? - Ik zou u den raad geven, haar niet te vertrouwen. Wees verzekerd dat er koolzwarte seriën liggen naast zoo 'n intermittence van rooskleurige deugdzaamachtigheid. Na zoo'n preutschen zet, kan men heel gerust z'n mise wagen | |
[pagina 287]
| |
op iets als... schelmery. Als ge molens ziet sparen... pas op je provinciën, en handel nooit in vieux-delft met moralisten die tegen 't onnozele Spel uitvaren. Kleine deugd, groote zonde... reken daarop. Dit is geen afwyking, 't is regel! Uwe analyse van zoo-even is weder zeer oppervlakkig... hm, verzen! Dit verwyt noopte my tot dóórdenken. Ik begon intezien dat ik me van de opheldering der schynbare afwykingen in de karakters, indedaad wat al te gemakkelyk had afgemaakt, en dezelfde fout beging die ik Larochefoucould berispte. Wat ik voorstelde als gewetenstillende hulde aan de deugd, kan in zeer veel gevallen worden opgevat als hulde aan 't belang. Ik had verzuimd optemerken dat het sparen van molens niet als de schynbare tegenstelling naast het stelen van provinciën staat, maar daartoe zeer analogisch den weg bereidt. Er moest immers eerst met kleine binnenlandsche deugd gepronkt zyn, voor men 'n geheel Volk kon biologeren tot deelnemen aan 'n flinken rooftogt aan gene zyde der grens? Wat wy ons gewoonlyk voorstellen als luim van regt, was een der vele middelen die 't onregt uitvoerbaar maakten. Het ongelyksoortig lot dat muggen en kemels beschoren is, spruit uit dezelfde oorzaak. Wie zal ons zeggen hoeveel kleine moraliteitjes er noodig zyn, om de weg te banen tot groote onzedelykheid? Zou ook hier alweer alles in alles zyn? Onbeschaamdheid in pudeur? Kemels in muggen? Gestolen landschappen in gespaarde molens? - Dat kan wel waar zyn, riep Semi-ur. Kleine bravigheden...
Daar kwam 't kamermeisje my een kreutzer brengen, dien zo gevonden had by 't vegen...
- Dat 's 'n gespaarde molen... pas op je provinciën! En nu kom meê. We worden gewacht. | |
[pagina 288]
| |
In den corridor van den Gelen Adelaar, vond ik inderdaad al m'n gnoompjes by elkaer. Daar waren binomium en magneet, 0/0 en half-dertien, π en logarithmos, de twee a-tweede-magtjes en 't kristalmannetje... al m'n vrindjes die onder den Sonnenberg logeerden, en vakantie schenen te hebben. Ze hadden, om geen opzien te baren, menschelyke gestalten aangenomen, en vergezelden my naar de Speelzaal. Onder-weg dacht ik nog over Semi-ur's systeem na. En 't kwam me hoe-langer hoe-meer gegrond voor. Had ik niet in dezelfde stad, die zich nu te goed achtte voor dikke vrouwen, slechts weinige jaren geleden, door 'n geverwden wilde levende konynen en duiven zien verslinden, tot amusement van Publiek?Ga naar voetnoot*) En was 't niet ook dáár, dat een zeer vrome Burgemeester door de stads-courant het volk liet wysmaken, dat de aandeelen in eene onderneming, waarby hyzelf als commissaris betrokken was, en die toch later bleek ‘niet goed’ te zyn, opgeld deden op de Londensche beurs?Ga naar voetnoot†)
Semi-ur heeft gelyk: afwyking is regel. De goden bewaren ons genadiglyk voor kleine deugd. Amen!
En nu weêr: am grünen Tisch! |
|