Millioenen-studiën
(1872)– Multatuli– Auteursrechtvrij
[pagina 129]
| |
Vertalen.Göthe zegt ergens: eene vertaling is 'n tapyt van den verkeerden kant gezien. Ik wil beproeven de verkeerde zyde van myn tapyt overtezetten in den regten kant. Misschien worden de figuren van 't borduursel iets duidelyker... Zóó nagenoeg zat ik te peinzen, toen ik dien ochtend het hoogbruin lauw water gebruikte, dat op de rekening van den braven Gelen Adelaar als thee zou geboekt worden. ‘Daar heb je 't al, mompelde ik verdrietig, alles is in alles... verf in thee! Wie iets te schilderen heeft, zal zeker thee in z'n kleursel vinden. Die vervloekte Semi-ur, 0/0, half-dertien... en de rest!’ | |
[pagina 130]
| |
Ik schelde. Niet om over de thee te klagen - ik heb genoeg gezworven, om te weten dat dit 'n reiziger niet past - maar ik wilde myn tapyt omkeeren, en hiertoe moest ik een middel te-baat nemen, dat my in dergelyke gevallen weleens gelukt is. Zoodra ik iets niet begryp, zoek ik inlichting by personen die gerekend kunnen worden in ontwikkeling of kennis beneden my te staan, en die, als ik maar ernstig zoek, indedaad soms te vinden zyn. Deze methode om wyzer te worden, kan voor hoogmoedig doorgaan, en misschien is ze dit. Men kan haar vertalen - zie hier reeds een begin van de tapytwerkery - in: daar ik de zaak niet begryp, moet ze beneden my zyn, want ik ben gewoon het hooge te vatten. We zullen dus inlichting zoeken beneden ons. Wie zich dezen wenk ten nutte maakt, heeft kans op wys worden. De lezer die van myne methode wil gebruik maken, wachte zich evenwel voor 't doen van abstracte vragen. Hy moet - o goden, hoe myd ik 't vreesselyk woord, den hedendaagschen ploertenvloek? - hy moet objectief zyn. 't Staat er! Ik ontleende de kracht tot die gemeenheid, aan de woede die my aangreep over 't wegblyven van den kellner. Juist op 't oogenblik toen ik op het punt stond me niet te kunnen neerbuigen tot zoo'n allemans-uitdrukking, kwam hy nog niet, en my bleef alzoo eenige tyd over, om 'n object te zoeken voor de objectiviteit waaraan ik my bezondigen ging. Want 'n object moest er zyn. Als vereerende uitzondering, geef ik myzelf de waarachtige getuigenis dat ik dit nog altyd inzag. Zoodra ik, naar de mode van den dag, zulke woorden gebruik waar ze heelemaal niet te-pas komen, zal ik den lezer waarschuwen. Ik telde myn geld na, en berekende dat ik even genoeg had om de wetenschap te betalen, die my zou geleverd | |
[pagina 131]
| |
worden. Maar hoe myne vragen intekleeden? Welk object... Daar kwam hy: - Was gefällig? - Herr Kellner, ziehier een thaler. Ik ben gewoon goede fooien te geven... 't Object, 't object! De kellner kratzfüsste, en wou vertrekken. Nog altyd had ik geen object gevonden, en daar ik alzoo niet wist wat ik zeggen zou, begon ik te spreken: - Herr Kellner, ik wilde u mededeelen dat ik een beoefenaar ben van... ik wilde... ik zoek... hoe zal ik my uitdrukken? Horatius zegt er iets van: rerum cognoscere causas... - Es wird im Adresbuch stehn... - Neen, daar staat het niet in. Zoo'n boek krioelt van drukfouten, en men maakt ze hoe langer hoe incompleter. Ik wilde u vragen... zeg eens, waarom heet deze kamer, nummer 32? Myn object was gevonden! - Ganz einfach, zu dienen! Nummer 31 is hier naast, en 33 aan de andere zy, und also... Het ganz einfach van den kellner deed me genoegen. Hy, een ‘mensch’ sprak precies als de gnoompjes van gistr'avend. Er begon kans te dagen, dat ik de onder den grond opgedane wysheid, zou kunnen gebruiken op de korst. En daarom was het my te doen. Myn leermeester wilde vertrekken. Ik hield hem terug, en vraagde: - Waarom hebt ge my, toen ik hier aankwam, deze kamer aangewezen? - Ganz einfach, zu dienen, ze was onbezet. Kòn het duidelyker? De jongen begon waarachtig op Semi-ur te gelyken, en 't kwam my reeds eenigzins vreemd voor, dat-i geen smeerkaarsjen op 't hoofd droeg. Ook | |
[pagina 132]
| |
had hy, in-plaats van een gryzen kiel, maar 'n zwart rokje met slipjes aan. Overigens was alles wat-i zeide, ganz einfach, en ik begon intezien dat de waarheid op of onder den grond nagenoeg dezelfde is. Dat ik op No 32 logeerde, was... de eenvoudigste zaak der wereld, en berustte op de grondwaarheid... Wel zeker! 't Sprak vanzelf dat men my niet had ingekwartierd in 23, waar 'n Rus woonde, noch op nummer 12, dat door eene Polin bezet was. Ook niet in 37, 38, 39, en nog 'n paar nummers meer, die ingenomen waren door Amerikanen, Franschen, Hollanders. Nummer 51 had men my niet gegeven - ganz einfach! - omdat er maar vyftig kamers waren in 't hôtel. En 't was even duidelyk, waarom men my niet by die Polin gebragt had, of by die Hollanders.,. shocking! Is dit alles einfach of niet? Ik was byna tevreden. Toch drong my de verbazende scherpzinnigheid myner ingewortelde wysbegeerte, tot het voorwenden van onvoldaanheid. Ik vraagde, of dan alle andere kamers bezet waren? - O neen, we hadden nog open... En hy telde al z'n leêge kamers op de vingers. Dit gaf me weer 'n object: - Eilieve, als er over zooveel kamers te beschikken was, waarom hebt ge my dan juist in 32 gebragt? - Ganz einfach, zu dienen! De onbezette kamers zyn van drie soorten, familie-kamers, middelmatige en kleine kamers. En daar m'nheer er uitzag alsof-i een kleine kamer behoefde... Alweêr precies de waarheid, en eenvoudig als bonjour. Maar toch: - Was dan onder de kleine kamers deze de eenige? - O neen! - Waarom dan my juist deze gegeven? | |
[pagina 133]
| |
- Ganz einfach, zu dienen! M'nheer kwam, verlangde 'n kamer, ik lichtte m'nheer voor, en bragt m'nheer hier, omdat het de eerste leêge kamer was in dezen gang op deze verdieping. - Zyn er meer gangen op deze verdieping? - Ja. Nog eene, regts van den trap. - Waarom hebt gy my links van den trap geleid? - Omdat er in den anderen gang iets in den weg stond. - Zoudt ge my anders de regterzy gewezen hebben? - Dit weet ik niet. Maar omdat nu eenmaal die andere kant versperd was... - Wat stond er in den weg? - Stoelen, tafel, beddegoed waarop een reiziger gestorven was... zu dienen! Das Zimmer wurde ausgeholt... alles moest gereinigd worden, en gelucht...
Ja, er was 'n reiziger gestorven op dat nummer zooveel in dien anderen gang. Hy had zich doodgeschoten. ‘Ein Spieler’ zei de kellner, maar hy vergiste zich... als 'n mensch. Hoogstens was de overledene iemand die gespeeld en verloren had. Een speler speelt ook, en verliest ook - meer altyd, dan de bank van hem wint! - maar schiet zich niet dood. Een der hoofdbestanddeelen van z'n hartstogt... neen, hartstogt is het niet, van 't spelerschap liever, is: hoop. De ware echte onvervalschte ouwer-wetsche speler vertwyfelt nooit. Hoe wreeder 't grillige toeval hem plaagde, hoe meer de verwachting toeneemt, dat weldra een gelyke gril in omgekeerden zin, hem 't verlorene zal doen terugwinnen met hooge rente, Wanhoop is de lievelingsfout van nieuwelingen. Wanneer ge dus in de couranten leest, dat deze of gene ongelukkige speler zich verdronken heeft, houd het er dan maar voor dat 'n stumpert zich langs den natten weg van 't leven | |
[pagina 134]
| |
beroofde, omdat hy 't ongeluk had geen speler te zyn. Ge zult reeds lang hebben opgemerkt, lezer die zoo gewoon zyt alles in alles te vinden, dat wanhopen een blyk is van slordig gebruikte ondervinding. Wie de Geschiedenis bestudeert - van wereld, volkeren, familiën, eigen gemoed of speelkaartjes, om 't even! - heeft eene tabel voor zich, waarin de eindelooze wisseling zich zóó vreemd voordoet, dat men weldra dat vreemde heel gewoon begint te vinden, en zelfs vreemd zou opzien van gewoonheid ‘Ik heb zes zeroos achter-elkaêr gezien!’ roept een habitué van de groene tafel. Waarom zou dan de Engelsche Marine onverstoorbaar wezen? voeg ik er by. Of 't Duitsche Ryk? Of de Inkomende-Regten? Of de thans heerschende begrippen over goed en kwaad? Jufvrouw, Lannoy had groot gelyk. Babilon, Titus' zegeboog, 't Mausoleum, Nineve, haar ‘baleinen rok’... van al die dingen zyn de haken losgegaan. En veel meer nog, beste jufvrouw Lannoy. Gy meendet al heel wat vergankelykheid bekeken te hebben, toen ge u door Wysbegeerte en Geschiedenis troosten liet over 't losgaan van die haak. Zou uwe filosofie bestand zyn geweest, tegen 't verlies van àl uw kleêren, met of zonder balein dan? Tegen 't verlies ook van wat daarin zat, van uzelf? Die kans is reeds lang werkelykheid geworden, al scheen ze u moeielyker denkbaar toe, dan die zes hardnekkige nullen op de roulet: 1/375, dat is, op 'n paar eeuwigheden dooréén gerekend slechts éénmaal op meer dan twee-en-een-half duizend millioen zetten!Ga naar voetnoot*) O, die causae rerum! De kellner vraagde my of nog etwas gefällig was? Ik bedacht me een oogenblik, of ik hem vragen zou waarom Amerika bewesten Europa ligt, maar de vrees weerhield | |
[pagina 135]
| |
me, dat hy ook dit object met z'n ganz einfach zoo radicaal zou oplossen, dat ik my zou beginnen te vervelen, by gebrek aan vraagpunten ter onderzoek. Bovendien, ik wilde beproeven, van nu af myzelf te helpen. Om hem in geval van nood te kunnen weervinden, vraagde ik zyn naam - Hans Schlungel, zu dienen! was 't antwoord - onthield my niet zonder eenige moeite van nader onderzoek waarom hy juist Hans Schlungel heette, en liet hem gaan. Ziehier nagenoeg, hoe ik daarop redeneerde: Ik logeer op dit nummer 32, om... 'n reden. Deze reden bestaat uit 'n oneindig aantal oorzaken, die er zich niet aan storen, of ik ze ken of niet ken. Maar zoodra myn belang meebrengt ze wèl te kennen, is 't m'n pligt my op die kennis toeteleggen. Indien ik had zorggedragen, alles te weten, waardoor het nummer van deze kamer bepaald wordt, had ik dat nummer kunnen opgeven voor ik 't op de deur las. Onder die oorzaken is niets willekeurig. Alles is even eenvoudig. Wat is, moet zyn. Deze grondwaarheid... Ja, ja... twee maal twee is vier, en dus moest Hans Schlungel een jongetje zyn, toen hy ter-wereld kwam. En als hy 'n jongen blyft, dan ook is de oorzaak van dat verschynsel ganz einfach. De eisch dat hy in z'n ontwikkeling de wetten van de Natuur zou verkrachten, is onbillyk. En ook de arme drommel, die zich doodschoot op nummer zooveel, kon niet anders. Hy is een slagtoffer van de grondwaarheid... Ik begon nu met-een intezien, dat ik een der medewerkende oorzaken van z'n dood was. Zonder my, was er iets anders in de wereld. Zoodra er iets anders ware, werd àlles anders. Zeker, als twee maal twee geen vier was, zouden ook drie maal drie zich te vergeefs inspannen om negen te zyn, enz. Dan zou àl 't ware onwaar wezen, en | |
[pagina 136]
| |
onwaarheid is niet. Wanneer alzoo alles onwaar, en dus niet was, zou er niets zyn. En als er niets bestond, zou ook die man op nummer zooveel er niet geweest zyn, en hy had zich in dat geval niet kunnen doodschieten. Aan den anderen kant had hy dus aan my zoowel z'n leven te danken, als z'n dood te wyten. 't Eerste hangt van den ouderdom af. Maar dat ik meegewerkt heb in 't vermoorden, is zeker. Hyzelf ook. Waarom was-i geen speler? Dan had hy hoop en leven behouden. De arme man moet'n verdrietig twee maal twee gehad hebben, in hersens, bloed, hart, lever... ja, waar? Misschien lag de fout aan z'n grootouders. Ik had grooten lust hem en z'n voorgeslacht opentesnyden. Maar 't mag niet. Ze noemen dat lykschenden. O, Vesale, u rigt men standbeelden op, alsof 't zoo byzonder kunstig ware, spiertjes, celletjes, vezeltjes, weefseltjes te bekyken door 'n vergrootglas! My zouden ze correctioneel vervolgen, als ik in dien man van nummer zooveel, op de jagt ging van de oorzaken die hem belet hebben een behoorlyk speler te zyn. De aardmannetjes hebben 't makkelyk. Niemand stoort hen in hun onderzoekingen. Ik geloof 't graag dat ze' alle tusschen- en byoorzaken overslaande, zich bepalen tot... allereenvoudigste grondwaarheden! Ze mogen uit de bron scheppen. Ik ‘mensch’ moet me heenworstelen door struik en doorn, tot ik afgemat, neêrzyg. Wel beschouwd was 't zoo-even 'n verwaandheid van my, te zeggen dat ik weet waarom ik op 32 logeer. Wat drong my naar den Gelen Adelaar? Wie, wat, belette my aftestappen in den paarsen, den groenen? In leeuwen, zwanen, vossen of andere beesten? Predestinatie? Gekheid! Ook predestinatie is... de eenvoudigste zaak van de wereld, en dus even moeielyk te begrypen als de rest. Oorzaken kennen, 't verband opsporen, daaruit afleiden | |
[pagina 137]
| |
wat volgen moet, zich naar die kennis regelen... dàt zullen m'n aardmannetjes bedoeld hebben. Als ik my daarop toeleg, is de toepassing op de praktyk... de eenvoudigste zaak der wereld alweêr, en de millioenen zyn gevonden. Ter oefening zullen we beginnen met het opensnyden van de voorouders dier zes nullen, en methodisch te-werk gaan. 't Zal m'n koboldjes pleizier doen, en Adolf ook, als ze vernemen dat ik correct redeneer, en my in acht neem tegen trainbuben. Ik moet beginnen met my te ontdoen van die gekke begeerte naar millioenen. Dit is de hoofdvoorwaarde van 't slagen. Waarom kristalliseerde Semi-ur zoo handig? Wel, omdat hyzelf geen kristalletjes gebruikte. Hy droeg niet eens 'n doekspeld, en scheen er niet naar te verlangen. Z'n onverschilligheid maakte hem bekwaam. Geeft de wormen zyden kleêrtjes, ze zullen terstond ophouden met spinnen. Zoolang ik begeer, ben ik een mensch, en menschen vergissen zich. Ik wil 'n zyworm worden, of 'n kobold. Dàt is de weg.
Na kort beraad koos ik het laatste. Zoo goed mogelyk bevestigde ik my een eindje bougie op het hoofd, kromp wat in, en sloeg me 't byvoegsel van de jongste Kölnische om de lenden. Ik had zoo spoedig geen ander kieltje by de hand, en er was haast by de zaak, want zoo-even had ik gelezen dat er weêr 'n paar ‘Vereenigingen’ waren opgerigt, dingen die - gelyk ieder weet - de nood tot het uiterste dryven. Hongerlyden, en verhandelen ook... 't is te veel! Nu, m'n Kölnische deed me goede dienst. Ik voelde my redelyk clairvoyant, en begon een-en-ander te begrypen, waaronder zelfs eenvoudige dingen. Zes nullen achter-elkaêr! | |
[pagina 138]
| |
Waarom kwam er één nul? Waarom volgde daarop een tweede, een derde, een vierde, vyfde, zesde? Waarom geen zevende ook... halt spitsboef, dàt is van-daag nog de vraag niet. De oorzaken van 't niet-zyn kunnen gezocht worden, als er wat tyd overblyft, na de behoorlyke verklaring van alles wat is. Dàt eerst! Zes nullen alzoo, die ieder voor zich slechts 1/37 kans hadden. Wie de oorzaak dezer combinatie kent, kan analogisch weten wanneer zy - of 'n dergelyke - zich weder zal voordoen, en dit maakt hem jure et facto tot collega van... de grondwaarheden die de wereld regeren. Wanneer my dit gelukt, kan ik een-en-ander tot stand brengen dat me na aan 't hart ligt. Wat al verffabrieken zou ik oprigten, om aan wat thee te komen! Ook de arbeiders-kwestie zou ik trachten optelossen, eene zaak waartoe ik nu nog altyd geen kans zie. Ik ben zeker, dat m'n vriend Hans Schlungel haar ganz einfach zal vinden. Helaas, er was een tyd dat ook ik meende daarvan iets te begrypen. Ik ben achteruit gegaan... neen, gevorderd in kennis misschien, omdat ik van die achteruitgang besef heb. 't Is zoo makkelyk niet, iets op goede gronden niet te weten! De taak van den wysgeer is begrypen, oplossen. Waar hy niet begrypt, kan men van hem eischen dat hy de redenen opgeve, waarom 't begrypen onmogelyk is. En in zekeren zin kan dit 'n oplossing genoemd worden. Voyons! Zoodra men de loonen verhoogt, daalt de waarde van 't geld, en zeer kort daarna zal de werkman zich voor 't meer ontvangene, juist even weinig levensgenot kunnen aanschaffen, als vroeger voor 't mindereGa naar voetnoot*) en alzoo... | |
[pagina 139]
| |
Ik schyn by deze gelegenheid my te hebben overgegeven aan eene gesticulatie die m'n kieltje niet verdragen kon. De Kölnische scheurde. Er liep 'n breuk van Holloway-pillen en dood-advertentien, langs wat omwegen naar de politiekery die aan flarden hing. Onder weg was 'n paar verloofden gescheiden, die juist gister elkaêr eeuwige trouw hadden beloofd, en ook de Katholieke eenheid zag er jammerlyk gespleten uit. Het Duitsche Ryk... Zoo'n krant is een onbruikbaar kleedingstuk voor iemand die wat weten wil. Ik wierp haar weg, en trok 'n beddelaken aan. Ik wil weten! Aanvankelyk schreef ik 't aan de kleur van m'n nieuwen kiel toe, dat ik mezelf wat minder helderziend voorkwam dan zoo-even. By eenig nadenken echter, begreep ik dat de fout niet zoozeer aan dat laken lag, als aan myzelf. Ik had me door spitsboeven van den weg laten brengen. Die arbeiders-kwestie is hoogstbelangryk voorzeker, maar door denken en redeneren alleen niet optelossen. - Pourquoi parlez-vous donc? - By de vereischte intelligentie, is magt noodig om de gevonden denkbeelden te imponeren. Magt is te verkrygen door geld. Om geld te bekomen - ik zie wel, 't loopt in een kring - is intelligentie een eerste vereischte... Had niet zoo-even myn kellner aan z'n verklaring der oorzaken van 't nummer myner kamer, een heelen thaler te danken? Ik ben zeker dat z'n kameraden hem met andere oogen aanzien, na dien klinkenden triumf zyner scherpzinnigheid. Ze zullen voortaan z'n oordeel eerbiedigen, al beweerde hy... ik weet niet wat! Dit zal zoo blyven, tot 'n ander twee thalers bezit. Deze wordt onttroond door 'n kapitalist van hoogeren rang, enz. Wie | |
[pagina 140]
| |
alzoo de rykste is... Ik wil de rykste zyn. Dan zal men my gelooven, al zeg ik de waarheid. Om daartoe te geraken, is orde noodig, stipte orde. De arbeiders-kwestie en die verffabrieken zullen hun beurt krygen. 't Zyn... de allereenvoudigste zaken van de wereld, zeker! Maar... eerst die zes nullen. De eerste vertoonde zich... Ja, 't is moeielyk genoeg, te zeggen waarom? Hadden de overige nummers zich doodgeschoten? Dàt zou 'n reden zyn. Stond er beddegoed in den gang waarlangs 17, of 23, of 4, of de anderen komen moesten? Wie dàt nu maar precies wist! De croupier die de eerste nul voortbragt, bezat, of werd bezeten door, zekere eigenschappen van vochtmenging, karakter, hoofd en hart. Hy dacht aan iets of aan niets toen hy 't balletje wierp, en de roulet in draaiende beweging zette. Hy wierp en draaide harder of zachter, naarmate van den indruk die al 't bestaande op hem uitoefende. Door gelyke invloeden werd almede het oogenblik bepaald, waarop hy den worp deed. De vraag kan zyn, of 't stikheet was in de zaal? Dit maakt zenuwachtig, en heeft invloed op de spieren. Misschien ook was 't koud en tochtig, en wie by zoo'n gelegenheid z'n neus snuit, moet z'n andere werkzaamheden 'n oogenblik uitstellen. En de omstanders! Was er iemand die hem aan den elboog stootte? De invloed van zoo'n handeling op 't nummer dat volgen zal, is zeer groot. Wj weten reeds van Adolf, hoe de feestgelagen te Persepolis den Romeinen zyn te-stade gekomen. Die Alexander... nu, dat was er ook een die zich met trainbuben inliet! Er zyn geen twee zaken gelyk, dus ook geen twee gelyke manieren, waarop men den arm uitstrekt, of de vingers beweegt. Om met juistheid te berekenen hoe onze | |
[pagina 141]
| |
croupier den worp deed, moeten wy nagaan of z'n vader veel met koorts geplaagd was, of de man een dronkaard was, of conservatief, of 'n vondeling, of landweerman, of jichtig, of 'n boekeschryver? Dit alles zullen we nauwkeurig onderzoeken, daar 't van hoog belang is, te weten welke hoedanigheden misschien door den zoon kunnen geërfd zyn. Het zou, behalve dit alles, roekeloos wezen den invloed overteslaan, die nog altyd op den toestand van de spelers die daar om de tafel staan - en dus middelyk op onze zes nullen - wordt uitgeoefend door 't innemen van Konstantinopel in 1453. In-weerwil myner oplettendheid, had ik dit byna uit het oog verloren, maar ik word hieraan herinnerd door den Rus die 'n bankbriefje van honderd roebels te wisselen geeft. Een der geëmployeerden vraagt den kollega die 't balletje werpen zal, hoe hoog de koers is? Deze wendt onder 't antwoorden eenigzins het hoofd, en de beweging der nekspieren deelt zich aan den arm meê. Ook wordt hierdoor de worp 'n onberekenbaar klein deel eener seconde vertraagd... Die Rus is achterkleinzoon van een boer, die onder Catharina II door dapperhedens tegen de ongeloovigen - en andere verdiensten - bewerkt heeft dat z'n nageslacht zich met behoorlyke roebelbilletten vertoonen kan aan de speelbank te Wiesbadeu. Ge ziet wel, lezer, dat de eerste zéro een gevolg was van 't innemen van Konstantinopel. Of altans dat die verovering... Neen, neen, weg trainbuben! Ydelheid en traagheid wilden my daar verlokken tot het voorgeven dat ik wist wat me nog altyd gedeeltelyk onbekend is. Dit bemerkte ik onder 't zoeken naar de oorzaken van den tweeden zéro. Ik liet my een lystje voorleggen van alle veroverde steden, van Jericho af tot Parys toe, en zocht daaronder | |
[pagina 142]
| |
de causale stamvader van de tweede nul. Vergeefs! 't Was me onmogelyk de familie-relatie optesporen, en daar ik toch van m'n gnoompjes had meenen te begrypen dat die bestaan moest, begon ik nu ook myne resultaten omtrent den eersten zero te wantrouwen. Dat Mahmoud-ibn-Mourad een rol in de zaak gespeeld heeft, kan waar zyn, maar 't was de hoofdrol niet, en zeker niet de eenige. 't Was heel slordig van me, dat ik de schandelyke vredebreuk van de europesche vorsten oversloeg, waardoor de nieuwe oorlog veroorzaakt werd En de goochelmoraal van de Roomsche curie, die uitgerekend had dat men aan ongeloovige Turken z'n woord niet behoefde te houden. 't Is waar dat die curie gemakshalve ook haar vriend Palaiologo behandelde als 'n ongeloovigen Turk. Zeker, zeker, ik had veel overgeslagen! De eigenlyke hoofdoorzaak der Byzantynsche catastrofe - en van m'n zéro dus - zal wel geweest zyn, dat de Grieken zoo ontydig redekavelden over 't al of niet zuren van 't avondmaalsbrood, en over de vraag: of de H.G. uitstraalt van den Vader of van den Zoon? En nog veel meer dan dit, had ik over 't hoofd gezien. Wat zou Adolf my gekapitteld hebben! Hoe is 't mogelyk, dat ik de geschiedenis voorbyging van den olifant, wiens slagtand het ivoren balletje geleverd had! En de liefde van den zwarten Akwasi voor Kwammina, de negerin! Nu, dat is intehalen. Formosam servus Akwasi ardebat Kwamminam. Ik noem hem servus, omdat-i slaaf was en geen herder, maar de zaak is er niet minder idyllisch om, dat zult ge zien. Hy wou zich loskoopen, en begreep dat-i daartoe geld noodig had. Om dit doel te bereiken, ging hy, met versmading der meer ordinaire middelen, op de olifantenjagt, en schoot zooveel van die dieren dood, als noodig was. Het eerste gebruik dat hy van z'n, voor 'k weet niet hoeveel | |
[pagina 143]
| |
ivoor gekochte, vryheid maakte, was dat hy zich levenslang wegschonk aan 't ‘voorwerp van z'n vlam’ zoo-als de smaakvolle Franschen zoo'n object noemen. De jongeluî waren gelukkig, en 't scherm viel. Maar hiermeê was de zaak niet uit. Onder de olifanten, die onze bruîgom geraakt, maar tot hun groot genoegen niet geveld had, was er een die by deze gelegenheid mede-oorzaakvoorvader of causaal-zwager werd van den man die z'n leven belaagde. Akwasi's kogel namelyk, was in z'n slagtand gedrongen, en hield zich daar honderd jaren op, tot-i er werd uitgehaald door andere jagers. Het ivoor óm den kogel, had zich niet zonder beleid in de zaak geschikt, en trachtte zoo geregeld voorttegroeien, als in zulke penible omstandigheden mogelyk was. Naar bevind van zaken hadden de vezeltjes zich hersteld, en zouden weldra den heelen kogel vergeten hebben, als ze niet door de persing waren genoodzaakt geweest wat nader aan elkaêr te schuiven, en hierdoor digter stof te leveren, dan ze in normale omstandigheden gewoon zyn. Toen nu eindelyk uit dien slagtand 'n ivoorballetje gedraaid was, bevond zich 't zwaartepunt niet midden in den bol. Wanneer men Kwammina's bekoorlykheden wegdenkt - galant is 't niet, maar wysbegeerte en millioenen studie brengen zoo'n rusticiteit meê - zou 't balletje naar de resultante van al de overige gegevens, in 't vakje naast den zero gevallen zyn. Maar de onregelmatigheid in 't specifiek gewigt der massa... ik behoef u niet te herinneren, intelligente lezer, dat dynamica en statica de eenvoudigste zaken van de wereld zyn, en geheel-en-al berusten op de grondwaarheid dat twee maal twee gelyk is aan vier. Wy weten dus nu precies... halt! Het overlyden van de dochter des ivoordraaiers was 'n treurig geval. De man was bitter bedroefd. Het was z'n laatste kind. Ze | |
[pagina 144]
| |
stierf als hare moeder, broêrs en zuster, aan de tering, en nu stond hy alleen in de wereld. Zoolang hy nog schreien kon, bleef z'n hand vast, maar toen men meende dat-i z'n kommer overwonnen had, voelde hy zich gebroken. Minder gelukkig dan die olifant, droeg hy den door 't lot geschoten kogel in 't hart. In 't hart, dat zich niet schikken woû naar den vreemden gast. Daarom beefde hy zoo onder den arbeid, en ook de draaibank sidderde meê onder z'n onvasten tred. Was 't wonder, dat het balletje slecht gedraaid was, slordig gepolyst, ruw, hoekig, geen bol? Ik weet wel dat ook onze aarde, wat juistheid van bewerking aangaat, iets te wenschen overlaat. Misschien is ook die bol in smart gedraaid, en zoodra het op m'n weg ligt, zal ik dit onderzoeken. Voorloopig bepaal ik my tot de verklaring, dat er veel droefheid van den werkman was onder de feiten, die 't hunne toebragten tot het veroorzaken van den eersten zéro. De grootouders hadden fouten begaan. Zyn moeders-moeder ging zich te-buiten aan Lafontaine, den romanschryver, en de echtgenoot dier dame pakte z'n keel in een dikke cachenez. Dààrom stierven de kinderen van den ivoordraaier aan de tering. De oorzaak van m'n nul begon te schitteren van duidelykheid. Slechts op enkele plekken stuitte myn begrip nog eenigzins op iets onbekends. Ik moest namelyk in 't voorbygaan nog onderzoeken, waarom toch eigenlyk de overgrootvader van dien Rus, zoo in den smaak viel van Catharina II, dat ze hem in één sprong bevorderde van tamboer-majoor tot krygskunstig generaal?. De man was zes voet negen duim lang: daar hield ze van. Goed. Maar waarom wàs-i zoo lang? Als zoon van een lyfeigene, had men hem in z'n jeugd veel geslagen. Bevordert dit den groei? En nog iets: om hoeveel en welke redenen had men hem niet doodgeslagen? Dit had ook kunnen ge- | |
[pagina 145]
| |
beuren, en in dat geval ware m'n zéro weggebleven. Door welken zamenloop van omstandigheden was z'n vader ter-wereld gekomen? Als nu die oude heer eens tien maanden voor de geboorte van z'n zoon overleden was, wat zou er dan van m'n zéro geworden zyn? En, als de schoone Kwammina een liefdewerend puistjen op haar neus had gehad? Of, als Catharina de krygskunstige waardigheden by-voorkeur had opgedragen aan dwergen? Ik zag in, dat ik nog altyd iets te leeren had, en trok m'n witten kiel sluitend om my heen. Hoe meer ik in 't onmenschelyke op 'n spook geleek, hoe grooter de kans werd iets te begrypen. Sommigen zullen beweren dat ik my by al dat nasporen, aan den duivel verkocht. En in zekeren zin kan ik dit niet tegenspreken. Ik voelde dat ik van regtswege zyn slaaf werd, maar troostte my met de gedachte dat ik zeer geduldig ben, en dat een beetje slaverny meer of min... Bovendien, als 't my verveelde, kon ik altyd op de olifantenjagt gaan. Die eerste nul! Dáár ging me een nieuw licht op. De ware stamvader was Boileau, en de filiatie... de eenvoudigste zaak der wereld. Die nul zou er niet geweest zyn, als er geen speelbanken bestonden. De speelbanken zyn uit Frankryk gekomen. Wiesbaden, Ems, Nauheim bloeiden, en Homburg ontstond, na de afschaffing van 't spel in 't Palais-Royal. Deze afschaffing was 'n gevolg der moralistery van Louis-Philippe, die z'n eigen neven de kroon ontstal, maar 't onbillyk vond dat arme drommels fortuin zochten op de roulet. De pruderie van dat koninkje was... 'n olifantenjagt op 'n beetje burgerlyke distinctie, na al de liederlykheden van z'n voorgeslacht. De eigenschappen van dat voorgeslacht stamden lynregt af van allerlei puistjes op 't karakter van Louis XIV. Die aap... Wie maakten hem tot 'n aap? Wel, de dichters, de | |
[pagina 146]
| |
leugenaars op rym, de verzensmeden. Wie was daaronder de yverigste, de zotste, de verderfelykste? Dat was Boileau Despréaux, de ware type van 't ras. Leve Boileau Despréaux, oorzaak-neef van Kwammina, van Lafontaine, van den olifant, van den Rus, van Mahmoud, van 't ongezuurde brood, van den H.G. der Grieken, van Konstantinopel en van den bedroefden ivoordraaier. De stamboom der dynastie van 't koningshuis Oorzaak ontrolt zich voor myn oog. Dat 's heel wat ànders dan Lola Montez, Melchizedek en Orelius van Araucanie! Wat zou Adolf tevreden zyn over zooveel scherpzinnigheid. Ik zie nu duidelyk in, dat ik alles weet. De eerste nul ligt met z'n heele voorgeslacht naakt voor myn oog, tot het indecente toe. Die Kwammina... maar dat 's nu de vraag niet. Eén nul heb ik, bezit ik, begryp ik, doorgrond ik. Nog vyfmaal zooveel inspanning, en ik ben gereed. Hier begon ik te bemerken dat m'n kaarsjen in de pyp gebrand was. Ik schelde om een ander te vragen, na eerst my ontdaan te hebben van myn beddelaken, omdat ik geen aanstoot geven wou. Misschien was de kellner evangelisch-luthérisch of zoo-iets, en dan zou 't z'n religiositeit beleedigd hebben, te zien dat ik met gnomen en duivels te doen had. Het was weer 't oude, niemand kwam. Ik nam my by deze gelegenheid voor, na 't oplossen van alle andere vraagstukken, een nieuw soort van kellners te fabriceren, wier specialiteit wezen zou eene seconde vroeger te komen dan men ze riep. Nog niet geheel-en-al gereed my met die verbetering bezig te houden, schelde ik nog eens. Weer te-vergeefs. Wachten is altyd verdrietig, vooral wanneer men verlegen is om wat licht. Ditmaal echter troostte ik my gemakkelyker dan gewoonlyk, omdat ik my kon verdiepen in een alleraangenaamst onderwerp. Ik was namelyk byzonder tevreden met m'n intelligentie, en sprak daarover | |
[pagina 147]
| |
liefkozend met myzelf. Ik had me wel willen kussen. Veel begeeren is geen kunst, maar zoo flink den waren weg opsporen, waarlangs men al dat begeerde bereiken kan, is waarlyk geen kleinigheid. 't Is waar, ik moest nog oplossen hoe de Franschen - en anderen - er toe kwamen het laf gerymel van dien Boileau met z'n tolusGa naar voetnoot*) en de rest, voor poëzie aantezien. Ook lag er nog een waas van twyfel over 't verband tusschen de krankzinnigheid dier Grieken en andere krankzinnigheden van jonger datum... Met m'n intelligentie zou ik dat wel oplossen. En ik schelde nog-eens, zoo hard ik kon. Wie, als ik, alles begrypt, kan alles naar z'n zin dwingen. Dat was me redelyk helder... als ik m'n kaarsje maar had! Ik schelde weêr. Dat ik op 't oogenblik niet alles even duidelyk inzie als zoo-even, dacht ik, wordt veroorzaakt door m'n gebrekkig toilet als gnoom. Straks zal ik... En ik schelde nog-eens. Een doode zou gekomen zyn op zoo'n geringel. | |
[pagina 148]
| |
Ik zou zeker by deze gelegenheid gebruik hebben gemaakt van Adolf's vloek over die lammeren, als niet m'n intelligentie my had doen inzien dat ik onmogelyk zoo'n kudde stallen kon. En ook 't Schwert... lieve god, wat heeft men aan een Schwert zonder krygskunde! Heel, heel eindelyk kwam er iemand opdagen. Het was Herr Prellmayer zelf, de eigenaar van 't hôtel. Hy verontschuldigde zich over 't wegblyven van den kellner. Ik vernam by deze gelegenheid, dat myn vriend en vraagbaak Hans een allergemeenst sujet was. ‘Der Bub is ä Vieh’ zei de heer Prellmayer op 'n toon van gemoedelyke overtuiging. Hy is lui, dom... - Hm! Dom? - Wie ä Vieh! En... 'n zuiper. In de Wirthschaft kan men geen aangebroken flesch laten staan, en zoodra hy zes kreutzers in z'n zak heeft, drost-i naar de kroeg. Hoe hy van-daag aan geld kwam, mag de drommel weten. Hy is weggeloopen, en kwam beschonken terug. Ik heb 'm an die Luft gesetzt. Daarom heeft m'nheer zoo lang gewacht. Entschuldigen Sie, het zal niet weêr gebeuren. Hoe hy aan z'n geld gekomen was? Wel, dit wist ik. M'n thaler was stamvader geworden, of liever medestamvader, van dat schandaal. Luiheid, domheid, dronkenschap... alles had met die dertig groschen meegewerkt om den kwant op-straat te zetten. Dit was de eenvoudigste zaak der wereld, en berustte op de grondwaarheid... Daar vlogen op eens meiden, knechts, kellners, kinderen, vrouw, de heele familie van den huize Prellmayer de kamer in. - Ach herrejees! Nun, wie dèr Schwein hat, der Hans, der Schlungelhans! Nun, Papa, nun lieber Mann, nun Herr Prellmayer... kolossal... grossartig... nein, aber so'n Schwein! Wer sich das hatte denken können! De lezer wete dat Schwein in Kladderadatsch taal ‘geluk’ | |
[pagina 149]
| |
beduidt. Het woord staat in beteekenis tegenover Pech, en in rang daarmee gelyk. Wat was er gebeurd? De kwaêjongen was met den gulden dien hy na z'n bezoek in 't Wirthshaus over had, naar 't Kurhaus geloopen, en had dat geldstuk op rood gezet Hy won, won, won... was te beneveld om z'n inzet terug te nemen, liet tevens de winst staan, die al hooger en hooger klom, bereikte na twaalf zetten 't maximum, won daarna nog 'n keer of tien, en bevond zich, zonder 't zelf regt te weten, in 't bezit van meer dan veertig-duizend gulden! Daar zat ik met m'n intelligentie! Gottsollmirselig... enz geven, riep ik nu Adolf na, zonder my in 't minst te bekommeren om de eventuële stalling. Ik vervloekte m'n causaal-dynastien, m'n gnomen, met kaarsjes en beddelakens incluis... Want ik gaf me over aan drift, aan een trainbub, zou Adolf zeggen. En ik vloog naar de Kursaal. Onder weg kwam ik Hans tegen. Hy had zich reeds drie dames en een rytuig aangeschaft, of was mèt het rytuig door die dames geannexeerd. Op badplaatsen is men op zulke geluksvoorvallen ten-allen-tyde voorbereid. Hoe dit zy, dames en Hans... alles was ditmaal in het eene, want ze zaten met hun vieren in den wagen, en koetsierden... Gottsollmirselig... enz. Was 't niet om alle schapen by-elkaêr te vloeken? Nu, dat deed ik.
Het stuit my, dit hoofdstuk zoo onzedelyk te eindigen. Niet omdat ik dien vloek zoo erg vind, maar om den triumf van 't booze. Myne intelligentie en werkzaamheid | |
[pagina 150]
| |
schynen veroordeeld tot magtelooze woede, terwyl de luie liederlyke Hans voor z'n genoegen uit is. Zoo behoort men geen hoofdstuk te sluiten. Want wie 't boek na die episode digtslaat, zou alligt in verzoeking komen z'n geluk te zoeken in verkeerdheid, en ik haast me dus daartegen te waarschuwen. De ‘dames’ waardoor Hans zich had laten aanschaffen, ontlastten hem in zeer weinig dagen van een groot gedeelte zyner weelde. Hy zag dit zonder veel ergernis aan, omdat-i wist... Ja, ja, weten, weten! Ook Schlungelhans begon in intelligentie te doen. ... omdat-i nu precies wist hoe hy te handelen had om veertigduizend andere guldens te krygen. Men behoefde slechts in halfbeschonken toestand op rood - of zwart - te zetten, en z'n geld te laten staan tot de benoodigde som by elkaêr was. Dit immers was de eenvoudigste zaak der wereld, en berustte op de grondwaarheid... Les extrêmes se touchent. Myn wyze gnoompjes hadden iets dergelijks gezegd. Maar die overeenstemming mag ons niet verlokken tot verkeerde toepassing. Het wordt tyd, van gnomen en kellners afscheid te nemen, en uit eigen oogen te zien. Dit zal ik dan ook beproeven, na alvorens in 't voorbygaan de moraal te hebben gered, door de mededeeling dat onze Hans, weinig weken na z'n kolossales, grossartiges Schwein, in handen der policie viel, wegens poging tot diefstal van een paar oude laarzen. Hy had namelyk, om op-nieuw veertigduizend gulden te winnen, een éérsten gulden noodig om intezetten, en dien eenvoudigen eersten zocht hy in dat schoeisel. Ten-onregte. Hy werd gestraft, en zal later wel weêr gestolen hebben, zoodat hoogst-waarschynlyk z'n Schwein stamvader is geworden van veel Pech. Welk geluk er later zal voortvloeien uit z'n verblyf in het tuchthuis, is me tot heden toe onbekend gebleven. |
|