Millioenen-studiën
(1872)– Multatuli– Auteursrechtvrij
[pagina 51]
| |
De auteur wordt gekapitteld, en verzoekt den lezer daarvan het zyne te nemen.Dem kann geholfen werden, had Adolf gezegd, zonder achtteslaan op wat hy zeide, want by voortduring hielden hem de geheimzinnige geluiden bezig, die zich eenen weg baanden door de spleten van 't gewelf:
- Messieurs, faites le jeu!
- Le jeu est fait!
- Rien ne va plus!
- L'or va au rouleau! | |
[pagina 52]
| |
- Moitié à la masse!
- Dix louis au billet!
- Trois... quarante!
- Un... un après! La carte est noire...
- Rouge gagne et couleur!
- Rouge perd, la couleur gagne!
- Onze, noir, impair et manque!
- Trente-six, rouge, pair et passe!
- Aux quatre premiers, s.v.p.!
- A cheval, neuf à douze!
- Transversale, treize à dixhuit!
- Zéro!
En tusschen dat alles in, hoorde men het rollen van muntstukken, 't glitterend geschuifel van bankbilletten. Soms ook, maar zelden, het gekibbel van spelers. Ik kon niet langer zwygen, en zonder op de terugkomst der uitgezonden boden te wachten:
- Meester, riep ik, gy hoort de echo van de bank te Wiesbaden. Daar wordt gespeeld - men noemt dat spel, o goden... is er sarriger lusus a non ludendo denkbaar? - dààr wordt gewonnen en verloren, dààr wordt getournooid à outrance tusschen ligtzinnigheid en moed, tusschen hartstogt en koelbloedigheid, tusschen vertwyfeling en hoop! Dààr is een der scherpst-geslepen brandpunten van den fellen Streit um's Dasein dien wy, arme menschen, genoodzaakt worden, wormpjes, atomen en zonnestelsels na te stryden. Dààr, Meester.... ik vocht liever mee op dàt | |
[pagina 53]
| |
terrein, dan nu op m'n ouden dag te gaan schacheren in kurk, roggekoffi of assurantie. Meester, ik verzoek u my door uwe gnomen te doen onderrigten in de kansrekening.
- Dem kann geholfen werden, zei Adolf nogëens, en ditmaal zonder verstrooidheid. Kabouter 0/0, laat wat ertsblokken brengen, en zet ze in orde. Er is groote vergadering van-avond. Zorg voor veiligheidslampen, en denk aan suikerwater voor de redenaars. Daarop wendde hy zich weder tot my met de vraag:
- Wat bewoog u tot de meening dat myne kabouter-mannetjes iets van de kansrekening verstaan? - Fancy heeft me hierin gegooid. Zyzelve moge verantwoorden waarom! - Ze is verantwoord! Er bestaat tusschen fantazie en verstand eene soort van overeenstemming waarvan gy mensjes u zelden rekenschap geeft, schoon gy toch iets van de zaak schynt te ahnen, daar ge vaak - en dat is een tweede fout! - verbeelding en oordeel verwart. Men is, daar boven ons, gedurig bezig met de al te goed gelukte oplossing van 't probleem: hoe men dwalen kan tegelykertyd op tweërlei wys, en dit heeft ulieden geleid tot de zotte meening - uw derde fout! - dat er kans is op 't terugvinden van den regten weg, door van die dwalingen 't gemiddelde te nemen. Daarover misschien later, als ge na de zitting van heden avond nog wat hier blyft. Is dat uw plan? - Ik moet volstrekt naar boven. De portier zal ongerust zyn, en bovendien, de lezers van het Noorden wachten op myn millioenen-studie... - Ik mag lyden dat dit laatste waar is. Ge hebt wel wat regt op belangstelling... al ware 't om den titel alleen, die goed gekozen is... om de studie niet, maar om | |
[pagina 54]
| |
de millioenen. Wat den pórtjeh aangaat, hy zit in de Schenke, beneden in 't dorp, en schwätzt van Königsgrätz en Sadowa... - Maar Staccata? - Die is aan 't kibbelen met de meid, over 'n gebroken schnapsglaasjen, en vindt nu op haar beurt zoo'n onhandigheid ‘zu kolossal.’ Ge hoort het, zy praat den student na. Dat dacht ge niet! Over 't geheel hebt gy die zeer ordinaire stumpert voor belangwekkender aangezien dan zy indedaad is ... uw gewone fout! De oorzaak is, dat ge hare persoon verward hebt met de indrukken die u bezighielden, toen ge 'r voor 't eerst zaagt in 56... - Ik zal 't niet weerdoen. - Dat kunt ge niet beloven. Wat gyzelf eenmaal over politiek evenwigt zeidetGa naar voetnoot*) is ook van toepassing op het basculeren der verschillende werkingen van den geest. Volkomen balans is ondenkbaar... en zou dan ook evenmin te wenschen zyn als elke andere stilstand. Stilstaan, nietbewegen, is eene feitelyke ontkenning van het zyn dat in beweging bestaat. Wat niet beweegt is dood... neen: is niet. Dat 's nog minder dan dood. Begrypt ge dit? - Nagenoeg. Maar ik weet niet of m'n lezers... - Dat gaat my niet aan, en ik geef ook u den raad daarnaar nooit te vragen. Zeg en schryf wat u voorkomt waar te zyn, tracht zoo duidelyk mogelyk overtebrengen wat Fancy u in de gelegenheid stelt te hooren, en laat de rest over aan de toekomst. Er is veel kans dat men daarboven eindelyk eens zal leeren lezen. Nog een paar generatiën... - Meester, ik kan zoolang niet wachten! - Waarom niet? Is 't u dan om de claque te doen? Dat zou me spyten. Ik herinner me dat ik in myn tyd | |
[pagina 55]
| |
ook zoo menschächtig ongeduldig was, maar na m'n dood vond ik het dom. Ook ik wou terstond vrucht zamelen, en zaaide slordiger dan 't geval zou geweest zyn, als ik wat verder vooruit had gezien. Je hebt er geen begrip van hoe snel de geslachten elkaer opvolgen, wanneer men eerst goed-en-wel onder den grond zit. Eene moeder meent hemelsbreed ver te staan van haar zuigeling, en 'n paar eeuwen later is de geschiedschryver in de war tusschen grootvader en kleinzoon. Op zekeren afstand smelten alle Rhamsessen in elkander, en ik heb opgemerkt dat er in uwe geschiedenisboekjes heele dynastiën 't achterste-voren gezet zyn. Maar denk niet dat wy onder-den-grond-wezens u zulke blunders kwalyk nemen. Waarlyk niet! Och, 't doet er zoo weinig toe. Iets van meer belang is, dat gylieden zoo onachtzaam omgaat met die àndere geschiedenis, de geschiedenis uwer eigen wording. Al uw Genesissen zyn geen oortje waard. - Misschien had ik moeten zeggen: geen kreutzer, heller, batze of pfenning, omdat ik een Duitscher geweest ben... ge ziet het, nationaliteit gaat hier onder den grond totaal naar de maan. - Uwe Scheppingen deugen niet, voornamelyk daarom, wyl er nooit iets geschapen werd, of - als dit u aangenamer is - omdat het scheppen altyd voortduurt. 't Gaat hiermee als met het liefde-devies: ni jamais ni toujours, door'n omgekeerden kyker gelezen. Geschapen wordt er nooit of... immer. Holah, hei, hé da!
De aardmannetjes verschenen op den roep des Meesters.
- Is er nafta genoeg? Wordt er behoorlyk gewerkt aan salpeter? Wie zorgt voor kool? Meesterknecht, laat u de werkstalen voorleggen, en zie eens na of er wel by voortduring alles wordt daargesteld, wat er als noodzakelijk gevolg van vorigen arbeid gefabriceerd worden moet? | |
[pagina 56]
| |
De meesterknecht haalde z'n schouders op, als wilde hy zeggen: my te herinneren aan m'n pligt. Hoe menschelyk! Men kan wel zien dat de Meester nog niet lang dood is.
- Hy heeft gelyk, zei Adolf. Het was dom van me, zulke bevelen te geven aan baas Logos die meer van de zaken weet dan ik Ik schreeuwde dan ook maar zoo, om u te doen vatten dat er een dubbelpunt moet staan tusschen dat averegts liefdepraatje en myn bevelen. Logos begaat zulke overbodigheden niet. Wie geen verstand heeft van interpunctie, moet volgens hem maar ongepunt blyven. Die onverschilligheid is misschien een gevolg van z'n langen diensttyd. Zyn opzienerschap dateert van den beginneGa naar voetnoot*) dat is: hy stond altijd aan 't hoofd van de zaken...
Toch zou'n medaille voor twaalfjarige trouwe dienst den eerlyken Logos slecht gekleed hebben, want hy was jong en krachtig, en zelfs droeg zyn nooit verwisseld gewaad niet de minste sporen van slyting Geen leerjongetje zag er zoo frisch uit als hy.
- Onder ons gezegd, fluisterde Adolf me in 't oor, hij is hier eigenlyk de man waarop alles aankomt, en ik zou terdeeg met de handen verkeerd staan, als-i eens z'n ontslag nam. Maar dat zal hy niet, dat kan hy niet, want hy heeft aandeel in de zaken... - Geërfd? - Neen, ipso jure. Zonder hem zou de heele fabriek... - Niet opgezet zyn? | |
[pagina 57]
| |
- Mis! - Niet geworden zyn wat ze is? - Half waar, dus ook mis! Neen, zonder hem wàs de fabriek niet, want hy is de zaak. Dit werd reeds op Pathmos erkend door iemand die overigens - ik moet dit tot m'n leedwezen erkennen - z'n verstand àl te wild liet op-en-neerwippen door z'n fantazie. Het eerste woord dat de arme Joannes tot do wereld sprak, was wààr en van dieper zin dan begrepen wordt door de meesten dergenen die hem tot 'n heilige maakten. Het ware te wenschen, dat velen wier oordeel iets minder dan 't zyne te lyden heeft van overwegende verbeeldingszwakte - gy menschen noemt het kracht, geloof ik - den braven Logos zoo ruiterlyk de eer gaven die hem toekomt. Dat zou veel nutteloos gekibbel hebben uitgewonnen... Maar, aldus ging Adolf voort, ik ben u nog de uitlegging schuldig van de onbewuste gegrondheid uwer hoop dat ge hier beneden iets van de kansrekening zoudt te weten komen. Fancy had volkomen gelyk in de meening dat uwe verbeelding daarin verder zou doordringen dan uw verstand. Gy menschen zyt minder dom dan gezelf weet...
Ik stond op, en boog.
- Meester, geeft ge my vryheid dat compliment overtebrengen aan myne lezers? - Och ja, als ge meent dat het hun aangenaam wezen kan, en zeg er dan by dat dit hen te verachtelyker maakt.
Ik ging weer zitten.
... te verachtelyker! Want niet weten, dom zyn, weinig begrypen, ware eer te verschoonen dan dat voortdurend | |
[pagina 58]
| |
wèl begrypen, wèl weten, en ànders doen. Gyzelf zult heden avond weinig of niets vernemen, dat u of niet bekend was, of waarvan ge de kennis niet zoudt hebben kunnen opdoen boven den grond. De meesten uwer weten genoeg voor hunne behoeften. De fout is dat ge meestal het bekende verkeerd toepast, en u daarby gewoonlyk laat leiden door indrukken die met weten niets te maken hebben. Belang, hartstogt, eigenzinnigheid, sleur, menschenvrees... Nu dit laatste is 't zotste van alles, en wel een blyk dat gy daarboven elkaer meer eer bewyst dan u vice versa toekomt. Hoe kan een mensch, die dan toch by ondervinding weet wat buikpyn is en verkeerd oordeelen... hoe kan-i bang zyn voor andere schepsels die even als hyzelf laboreren aan verkeerd oordeel en buikpyn? Noch uwe deugden, noch uwe fouten zyn vrees waard. Geen uwer driften is bestand tegen een onverwacht speldeprikjen in de kuit. Probeer 't eens, als ge iemand ziet die verliefd is of 'n moord wil doen. Met 'n paar theelepeltjes glauberzout op 't juiste tydstip ingegeven, verandert men uw heele toekomstige wereldgeschiedenis, en zonder de Veuve Cliquot, waaraan Alexander zich te-buiten ging te Persepolis, hadden de Romeinen waarlyk zoo'n rol niet gespeeld...
Adolf weidde nog verder uit over al de zaken die anders zouden geweest zyn, indien deze of gene kleinigheid anders geweest ware. Ik was zoo vry hem in de rede te vallen met de opmerking dat nietigheden die groote gevolgen hebben, juist daardoor géén nietigheden zyn, en dat 'n wereldgeschiedenis-veranderende speldeprik van meer belang is, dan de onregelmatigheid in de deklinatie van een wereld-zon wezen zou, indien de gevolgen van zoodanig wangedrag ons onbekend bleven. Waarschynlyk om zich te wreken over de gegrondheid myner opmerking - de Meester was nog niet lang genoeg | |
[pagina 59]
| |
dood, om alle ydelheid vaarwel gezegd te hebben... ik leef nog heelemaal, helaas! - begon hy uittevaren tegen de door my veronderstelde mogelykheid eener afwyking.
- Pas um Gottes Willen op, dat Logos je niet hoort! Van zóó'n suppositie zou hy buikpyn krygen! Al wat is, moet wezen, en al wat er wezen moet, is. Daarop kun je staatmaken! De meest ordinaire centraalzon doet z'n pligt - háár pligt, zeggen uw schoolmeesters - en wat gy afwyking noemen zoudt, is de oude, onveranderlyke, onvermydbare norm. Rechthaberei... juist. Ik noemde dit zoo-even op, onder al die andere Spitzbuben die, als wangunstige schoolmakkertjes, de slotsommen van de lei wisschen, die ulieder verstand heel aardig had uitgerekend. Nogëens, gy menschen zyt minder dom dan gyzelf weet, en Fancy hoopte dat er voor u iets zou te leeren vallen van myn kereltjes, die by hunne begrafenis dien ganschen armeebedervenden stoet van treinsoldaten daarginder achterlieten. Er is iets nuchters in een doode, waaraan gylieden u maar niet kunt gewennen. Duizend byzaken trekken uwe aandacht van de hoofdzaak af. Ge zyt als kinderen dien men appels te tellen geeft. In plaats van tellen, snoepen ze 't ooft op. Heb ik ook jagt op geestigheid genoemd onder de zaken die 't verstand belemmeren? - Nog niet, Meester, maar er is nog tyd toe. - Welnu, ik gun me dien tyd. Gyzelf hebt menigen appel opgegeten, die u te tellen was gegeven. Waarom zeidet gy, dat de Pruisen de beelden op 't slot te Biberich hadden stukgeslagen? - Meester, ik zag dat die beelden er desolaat uitzagen... - Juist. En toen hadden dat volgens u, mir nichts dir nichts de Pruisen gedaan, omdat het zoo in uwe fraze te pas kwam. Welnu, 't is onwaar. Zulke schryvers-kunstjes brengen veel dwaling in de wereld. De ridders in myn | |
[pagina 60]
| |
tyd voerden ook veel verkeerds uit, al schreven ze niet. En dat ze vaak... onwaarheid spraken, stem ik toe, maar ze lieten zulke dingen niet drukken. Trek uw leugen in...
Lezer, dat doe ik by dezen.
- Misschien, vervolgde Adolf, dat ik dan ook de straf verzacht, die de zetter van 't ‘Noorden’ over u heeft uitgesproken... een ware Vargas! - Welke straf? Ik weet van niets... - Ei, hebt ge niet bemerkt dat hy u onlangs door Bismarck deed opknoopen? Het doet me leed, want ik ben u niet ongenegen...
Ik wist waarlyk niet, waaraan ik deze vriendelyke stemming van den gewezen Keizer te danken had. En ik erkende die onwetendheid.
- Herinnert ge u den nacht van...
En hy noemde een datum dien ik vergeten heb, maar 't jaartal was '66.
- Neen, Meester! - Nu, ik wel. In weerwil uwer fouten heb ik een vriendschappelyk gevoel voor u... en had dit reeds lang voor 't Fancy in 't hoofd kwam u in dezen kuil te gooien. 't Was zeer lief van u... ik meen de historie met dien paal... blauw en goud... denk eens na. Overigens moet ik erkennen dat ik niet houd van sentimentaliteit... - Maar Meester, aan welke sentimentaliteit heb ik me dan dien nacht schuldig gemaakt? En een paal? Ik begryp er niets van. - Dan zal Fancy 't u wel herinneren, zoodra 't haar | |
[pagina 61]
| |
gelegen komt. Maar denk niet dat ik u dáárom, of om andere gevoelighedens - gekheid! - uw schryversfouten vergeef! Wat hoefje te schryven, als je geen waarheid schryft. Metsel dan liever, of... maak yzer als wy. Daarin is nooit 'n leugen. Logos zou 't niet dulden. Wat is, is... en wat gy mensjes zoo-al praat of schryft, is soms niet. Meent ge misschien dat het 'r niet op aankomt, met juistheid te weten of 't de Pruisen zyn die de beelden te Biberich hebben stukgeslagen? Dat hebt ge mis. Zy hebben geen deel in de eer - betrekkelyke eer, ja! - die er liggen zou in zoo'n vandalisme. - Eer? - Ik weet wat ik zeg. Ziet ge my voor 'n schryver aan? Gyzelf vertaaldet het stuk van Andrieux, dat met de woorden eindigt:
Zie, een landschap wordt gestolen,
En een molen blyft gespaard...
Meent ge dat dit sparen van molens mooi is? 't Lykt er niets naar. Sei was du bist, koning, dief, annexateur... wees schryver in 's hemelsnaam, als 't wezen moet, maar noch 'n mal: sei was du bist! Het wegnemen van heele landen, toegesuikerd met het ontzien van 'n paar steenen poppen, is erger dan roof. 't Is huichelary. Ik bedoel hiermee niet, dat ieder die wel de steenen stukslaat, daarom geen huichelaar wezen zou. Weet ge waarom de Pruisische soldaten de beelden niet deerden? - Dat is moeielyk te zeggen, Meester. - Volstrekt niet. Ze konden er niet by, omdat die poppen op 't dak staan van 'n kasteel dat ze niet mogten binnengaan. - Niet mógten! Zy die 't heele land namen? - Ze mogten niet. En daarin steekt juist de huichelary die ik zoo kwalyk neem. Myn achterneef en naamgenoot | |
[pagina 62]
| |
vocht... zeer uit de verte. Hy verdedigde z'n landje... per telegraaf, geloof ik. Zyne vrouw, de hertogin, bleef te Biberich, met iets als... moed. Onder ons, ze wist dat men haar niet deren zou, en kon zich dus zonder gevaar aanstellen als 'n Deborah die de heerscharen des vyands tart. Die vyand nu was... van de familie des mans die zoo goedig met molens omging, en kende dat kunstje: 'n huspotje van fortiter en suaviter... Nu, héél suavis was hy niet, maar 't had er toch den schyn van, en om dien schyn is 't by zulke gelegenheden te doen. Myne achternicht werd niet geradbraakt. Integendeel, ze kreeg 'n pruisische eerewacht, welker soldy niet eens ten laste der Nassausche begrooting gebragt werd... ja later toch, maar dat betaalden de Nassauers niet, omdat ze toen geen Nassauers meer waren. In-stede van die heldhaftige vrouw 't kasteel uittejagen - zulke domheden deed men in de dagen der heilige Elisabeth van Hongarye, en van Genoveva - verbood men haar zelfs 't vertrekken, tenzy ze beloven wou héél ver te gaan. Den omgang met de bewoners van Biberich scheen men nadeelig voor hare zedelykheid te vinden - ge weet het, al die Rynplaatsjes zyn vol Bierkneipen en Weinwirthschaften - altans men belette haar uittegaan. Zy, koppig van hààr kant, wandelde niet eens in den Schlossgarten, waartoe ze permissie had, mits ze zich gedroeg naar de geafficheerde policie-verordening: geen bloemen te plukken, geen honden meetebrengen, niet te rooken, en over 't algemeen keinerlei Unfug zu treiben. Wat nu den een voorkomt als Unfug, kan den ander deugd schynen... er is ten-allen-tyde over zulk verschil van opvatting veel stryd geweest. Ook maakt het een groot onderscheid, of men zelf iets doet, of datzelfde ziet verrigten door 'n ander. Misschien zouden de pruisische moralisten er kwaad in hebben gezien, als m'n nicht door de hektralies heen, hare hand had te kussen gegeven aan | |
[pagina 63]
| |
hare aanstaand-gewezene onderdanen En zy-zelf had dat mooi gevonden, schoon ik niet zeggen kan dat ze het dikwyls deed toen ze nog in de gelegenheid was 't honderdmaal daags te doen. Ze liet het nu uit dépit, en vroeger... ge kent dien slottuin? - O, zeer goed. - Ei, laat eens kyken? Zeg me eens, waarom m'n nicht er nooit in wandelde, toen ze nog regerend hertogin was. - Om de muggen? - Neen. - Omdat ze 't publiek niet zien wilde? - Ook niet. Er zyn genoeg laantjes met ‘verbotener Zugang’-bordjes, waar men 't publiek ontwyken kan. Uw goed-kennen van dien tuin is wêer 'n schryvers-fraze. Waarom niet nog liever gelogen met de spreek-fraze: ik ken hem perfect... een woord dat de mensjes nooit moesten gebruiken. Gy dan, die den Biberichschen slottuin zoo goed kent, wat zegt ge van den gehangen man? - Een gehangen man? In dien tuin? - Ja, ja, ja, ja! Ziet ge wel dat gy zeer zeer onopmerkzaam zyt? Daar hangt een man aan 'n boom... of liever 'n geraamte, want de persoon is nu hier, by ons... hy werkt aan steenzout. Nu dat geraamte hebt ge niet gezien. Zeg dus niet dat ge dien tuin kent. Verzoek Fancy eens, u by-gelegenheid te vertellen wat dit skelet aan dien boom beduidt... neen, in den boom, of 'r tégen liever... zóó is het. Nu, Hertogin Adelheid was er bang voor, en daarom vermeed zy den tuin, lang voor ze'r uitbleef uit tegenzin in de Pruisische permissie. Die Pruisen dan martelden haar juist genoeg om plezier van 't martelen te hebben, zonder háár 't genoegen te gunnen voor gemarteld doortegaan. 't Mensch at er geen boteram minder om, dat ze geen hertogin meer was. Dit is trouwens 't geval by veel onttroonde vorsten. Ze gelyken | |
[pagina 64]
| |
daarin op grandiose bankroetiers, die gewoonlyk redelyk wel leven na 'n accoord van 15 pCt. Adelheid kreeg schoon linnen, zooveel ze begeerde. Dat ze zich niet verschoonen wou was haar eigen verkiezing. Misschien vond ze 't pikant de zaak isabellig optenemen. Maar denk je nu dat de Pruisen haar kost en inwoning gaven uit menschenliefde? Of dat men die beelden spaarde uit kunstgevoel? Der Teusel auch, nenni! Geen soldaat mogt 'n voet in huis zetten, veel min de trappen beklimmen, die naar de tinnen voeren waar die beelden zich staan te vervelen. Verbeelje dat 'n Feldwebel eens - by vergissing natuurlyk - de slaapkamer van m'n nicht ontwyd had met z'n spykerschoenen en andere dingen... shocking! Neen, neen, niets daarvan! De soldatery bepaalde zich tot de, nogäl sterke, corps-de-garde in de voorwarande, en wat patrouilles. Overigens, geen schyn van dwang, of beter: wèl dwang maar géén schyn. ‘Respectons la décence, zal men gezegd hebben. Daar woont 'n strooweduw - dat geloof ik graag, zyzelf hadden haar man weggejaagd - we zullen ons aanstellen als beschaafde luî. Dat kleedt!’ En... hoor eens, er is nòg iets: ‘heden myn, morgen dyn.’ Misschien dachten de Pruisische Feldwebels er aan, dat ook zy misschien eenmaal hùnne lusthoven zullen moeten beschermen... uit de verte. 't Was my ook niet voorgezongen in de wieg, dat een myner nazaten of z'n vrouw, permissie zou noodig hebben van 'n... hoe heeten ze ook? - Van 'n Hohenzollern. - Ja. Ik kan die namen zoo slecht onthouden - de vorstenhuizen uit myn tyd ken ik op m'n duimpje - nu, dat 'n Nassauer of Nassauerinn, verlof zou noodig hebben van zoo'n Hohenzollern, om in z'n eigen tuin te wandelen. En... dat kan 'n Pruisischen Feldwebel ook gebeuren, zie je... als hy tyd van leven heeft. Om tegen dien tyd | |
[pagina 65]
| |
hun eigen beelden en vrouwen heeltehouden, hebben ze m'n nicht niet geradbraakt, en de steenen poppen gespaard...
Ik beken dat ik schik begon te krygen in de historisch-filosofische expectoratien van m'n interessanten gastheer. Maar tevens verlangde ik naar de avondzitting, waarin ik iets zou te weten komen van de millioenen die ik absoluut noodig had. Ook kittelde my de nieuwsgierigheid naar dien paal, dat nachtsentiment - oorzaken van z'n genegenheid mywaarts, had hy gezegd - en naar dat skelet, aan, in, tegen 'n boom, dat ik moest gezien hehben. Ik knikte dus op 'n manier die iets als ‘ja, juist!’ beduiden moest, maar waarin te-gelyker-tyd eene uitdrukking schynt gelegen te hebben van ongeduld. Althans hy antwoordde:
- Nu ben je precies een lezer... dat's nog erger dan 'n schryver. Meent ge nu indedaad dat ik, Inhaber van de twaalfjarige-keizersdienst-medaille, ik die daar-ginds op 't korstje van ons bolletje Graaf was, en hier beneden Meester ben, meent ge dat ik hier zeshonderd jaar onder den grond heb gezeten, om m'n vertellingen interigten naar den luim van den eersten den besten die... me opslaat?
Hy sprak als 'n boek dat door my gelezen werd ... een feuilleton misschien.
- Ach neen, Meester, ik vraag vergeving... - Zeer wel. Bedenk dat gy géén keizer zyt, géén prins, en wees beleefd jegens 'n Meester die geesten kommandeert. Zoodra ge 't zóóver gebragt hebt op de wereld, of er in, als ik... zal ik te-rade gaan met uwe keus van gesprekken. D'ici-là... à propos, hebt ge'r lust in goed te leeren spreken? | |
[pagina 66]
| |
- Ach, zoo gaarne, zoo gaarne! - Nu, leg u dan op luisteren toe, en wees aandachtig als ik spreek.
Een zonderling wezen, zoo'n onder-den-grondkeizer! Ik beloofde zwygend het gevorderde, met 'n zedig buiginkje. En hy ging voort:
- Dat half-martelen, dat byna-doodknypen, dat fatsoenlyk kleuren van brutaliteit, stuit me. In myn tyd sloeg de een den ander dood, dat 's waar, en al waren de middeltjes die men aanwendde om altyd de ‘een’ te wezen, en zoo zelden mogelyk de ‘ander’ soms niet zeer eerlyk, het doodslaan rymde iets beter op wat voorafging en volgde. En, leer dit van my, rym is - behalve in verzen - de schoonste zaak der wereld. Wat goed rymt, is goed. Vriendelyk praten en ruw handelen, is zedelyk-ongerymd, is slecht. Kemels slikken - ik weet niet of'r tegenwoordig zulke dieren in 't Nassausche zyn... in myn tyd niet - kemels doorlaten en muggen uitziften - die zyn er veel in den Bibericher tuin... nu dat 's weer 't zelfde - geloof my, dat rymt niet! En daarom beweer ik, dat de Pruisen beter zouden gedaan hebben die beelden flink naar beneden te gooien. - Ik begryp er nu iets van, Meester. - Ik geloof integendeel dat ge 'r nog altyd niets van begrypt. Ik verwed 'n centenaar yzer tegen een pruisische Silbergrosche... zeg eens, is 't waar dat er onlangs te Berlyn een chemicus is opgehangen? - Ik heb er niets van gehoord... ik denk het wel, want de Noordduitsche Bond houdt veel van de doodstrafGa naar voetnoot*). - Dat is waar. Er is kans op 'n goede carrière voor uwen zetter, als-i naar Berlyn wil gaan. Maar ze zullen | |
[pagina 67]
| |
daar toch niet iederéén ophangen? En die chemist... - Wat had hy gedaan? - Men vertelt hier dat hy wegens laster is ter-dood gebragt, omdat-i beweerde, na jaren tobbens - ik beken dan ook, 't is 'n lage insinuatie! - zilver te hebben gevonden in 'n pruisisch dubbeltje. Doch... laat dien man hangen, als hy hangt. Misschien zien we hem later hier. Nu, ik verwed 'n schep yzer tegen zoo'n Silbergrosche, dat ge nu nog niet weet wat het allerminst rymt in dat ontzag voor die standbeelden?
Ik beet verlegen op m'n wysvinger.
- Houd je Silbergrosche maar - gelukkig, ik had er geen - ge zoudt haar verloren hebben. Wilt ge, als je straks weer naar boven gaat, wat yser meenemen, goed! We zien hier niet op 'n kleinigheid. Wat je transporteren kunt, mag je hebben... als ge 't maar eens zyt met Logos. Nu dan, gy hebt niet eens acht gegeven op 'n veel grooter kemel die zeer ongerymdelyk verslikt wordt. Ge hebt weer niet bemerkt...
Ach, lieve hemel, dacht ik, zou ik weer 'n skelet over 't hoofd hebben gezien? Waarachtig, 't was zoo. En ditmaal 'n heele verzameling van skeletten.
- Gy hebt niet eens gelet op al de geraamten die daar uwe aarde bevuilen by Königsgrätz! Foei, foei, ben je 'n schryver? Een brekebeen zyt ge, 'n beginnertje, 'n rekruut, 'n mazette, 'n kruk, 'n tiro... houd u eerst eens 'n paar jaar bezig met onderzoeken, opmerken, denken! Oefen u, en wacht nog 'n eeuw of wat, voor ge u opwerpt als voorganger. Die zetter is après-tout zoo mal niet. De man moet | |
[pagina 68]
| |
naar Berlyn...
Lezer, om u de waarheid te zeggen, ik houd niet van u. Maar toch wensch ik u 't lot niet toe van m'n armen wysvinger! Adolf zag misschien dat ik erg verlegen was, en met iets als medelyden - misschien dacht hy aan de zoo vreemd recommanderende paalhistorie - haalde hy me weer te voorschyn uit den wand waarin ik me had weggedrukt.
- Blyf maar zitten, zei hy, en bederf m'n behangsel niet. Ik zal u niet terstond geheel-en-al verdammen.Ga naar voetnoot*) Er kan nog altyd iets redelyks van u komen. Byt maar veel op uw vinger... dat is nuttig. Leer denken. - Ik zal myn best doen. - Ganz wohl! En tracht u duidelyk uittedrukken. - Ik zal myn best doen. - Ganz wohl! 't Is uw schuld, als men u niet begrypt...
Ik zie den lezer groeien!
- Gy vergeet te vaak dat ‘Publiek’ aartsdom is...
De lezer krimt weer.
- De menschen willen 't goede wel...
Groei!
- Maar die vervloekte trainbuben maken hen verachte- | |
[pagina 69]
| |
lyker...
Krimping!
- Verachtelyker dan ze wezen zouden, indien 't goede dat in hen is...
Groei!
- Niet bedorven werd door dat gespuis De slotsom is dat ze...
.....................
Hier laat ik 'n paar regels van m'n gesprek met Adolf oningevuld, omdat ik me niet juist de conclusie zyner menschentaxatie herinner, en dus niet weet of ik me ten slotte m'n lezers als dwergen of als reuzen moet voorstellen. Wie 't liefst precies blyft zooals hy is, kan 't ook doen, meinentwegen!
- Hoe dit zy, ging Adolf voort, het is uw pligt begrepen te worden... - Als ik onder den grond zit? - Ja! Zyt ge daarmede niet tevreden? Wat verlang je meer? Zie m'n kobolden eens. Zien ze'r niet flink uit? En wou je beter zyn dan 'n onschuldig graankorreltje? Heb je ooit 'n eikel hooren klagen omdat men hem begroef? Wilt ge zaad, kiem, bloesem, vrucht.. alles tegelyk? Pas-op dat Logos 't niet verneemt .. hy zou je kapittelen! Hy is veel strenger dan ik, moet je weten. Ook is hy minder gunstig gestemd jegens u... over dien paal, want hy is geen Nassauer. Maar toch, myne vriendschap gaat niet zóóver, dat ik 't u vergeven zou, als ge | |
[pagina 70]
| |
minder waart dan 'n eikel. Weet te sterven, dan zult ge leven! Laat u begraven, ge zult opstaan! Leer verrotten... dat is de weg naar bloei!
Myn zonderlinge meester zweeg 'n oogenblik, en ik spande my in tot het begrypen van wat hy gezegd had. |
|