Millioenen-studiën
(1872)– Multatuli– Auteursrechtvrij
[pagina 71]
| ||||||||||
Monarchologie.Na eenig zwygen ging Adolf heel goedmoedig aldus voort:
- Potz-tausend, jongen, ik was ook zoo kinderachtig toen ik nog keizer was. Voor den dood was ik ... doodsbang - onder ons, dat waren de meeste ridders, anders hadden de papen zoo'n invloed niet gekregen! - en toen ik hier aankwam, begreep ik dat de heele zaak eigenlyk niets om 't lyf heeft. Maar wel spyt het me, dat ik daar-boven niet wat meer ben geweest dan 'n keizer die ridders liet vechten en torens bouwde. Als ik ooit terugkwam op de korst, zou ik trachten 'n goed mensen te zyn. Logos heeft me | ||||||||||
[pagina 72]
| ||||||||||
verzekerd dat dit 'n hooge rang is... ja, de hoogste. En wat Logos zegt, is waar. Wees gy nu maar tevreden, en zorg dat ge 't een beetje verder brengt dan tot zoo'n miserabel keizerschap, en wees niet te haastig, en leer wat er te leeren valt, en deel 't behoorlyk meê aan anderen... die op hunne beurt uwe onderwyzers zyn, meer dan ge weet of bekennen wilt. Wat zou er teregtkomen van uw menschteekenen, als er geen menschen waren die poseerden? En scheldt uwe modellen niet uit. Dat jaagt de bevalligheid van hun trekken, uit uw atelier, en van je paneeltjes. Denk dat het niet pleizierig is voor 'n lezer, daar zoo naakt te zitten als Pauline Borghèse by Canova. Hy stookte zwaar, en dat maakte de zaak dragelyk, zei ze. Gy echter zet deuren en vensters open, zoodat alles bevriest tot uwe leden-mannekensGa naar voetnoot*) toe. Waar was ik? - Meester, ge zoudt iets zeggen over den grootsten kemel... - 't Doet me genoegen dat je goed geluisterd hebt. De tyd zal komen, dat je in staat zyt een feuilleton te lezen. Ga zoo voort. Juist, de grootste kemel! Duizenden sloegen ze dood, dood, dood... en er mogt geen kreukje komen in 't behang van m'n nicht's ledekantje! Weet ge waarom niet? - Omdat ze uwe nicht was? - Neen, omdat ze zyn en hùn nicht was, de nicht van die... hoe heeten ze ook? - Hohenzollern. - Van die Hohenzollerns. Van de Bourbons. Van de Wittelsbachers. Van Carlovingiërs en Merovingiërs. Van Yorken en Lancasters. Van Welfen en Ghibellynen. Van de Romanoes. Van Cyrus en Priamus. Van David en Herodes. Van Artaxerxes, Palaiologo, Ko- | ||||||||||
[pagina 73]
| ||||||||||
drus, Comnenen, Martel en Pepyn. Van Victor-Emanuel. Van Antiochus-Epifanes, Pharamond, Og, Nimrod, Barbarossa en Alexander den groote. Van Achab en Jezabel. Van de faineanten... 'n talryke familie! Van Cecrops, Danaus, Cadmus en Pelops. Van Arpad. Van Inachiden en Herakliden. Van Henri IV. Van de koningin van Scheba. Van Macbeth. Van Jagellonen, Habsburgen, Ptolomeën en Arsaciden. Van Orelius den procureur.Ga naar voetnoot*) Van Iwan den slachter en Karel den gek ... den zesden. Van Faraonen en Grimaldi's. Van de Centauren Hengist en Horstan. Van Heirmannen, Hetmannen, Khans, Beg's, Bey's Orang-toewa, Ricos-hombres, en Franken-Voorsten. Van Omar. Van de godsgeschenken aan Habesch en Corsica.Ga naar voetnoot†) Van Ataliba, Montezuma en Guatemozin. Van de schoolmeesters Louis-Philippe en Dionys.Ga naar voetnoot§) Van Braganza's en Paus-Koningen. Van den wreeden Alfons en de heilige Elisabeth. Van Messalina, cleopatra en Katharina van Rusland, geboren Zerbst. Van despoten, dynast en tu- | ||||||||||
[pagina 74]
| ||||||||||
rannoi. Van den vaderdragenden Eneas en de koninkjes zonder duim, uit Rigteren zóóveel. Van Radboud den Fries die naar de hel ging. Van Louis XVI die ten hemel voer.Ga naar voetnoot*) Van roodharige Vikings en wat er woedendst woedde onder de Berserkers. Van Noordsche Rollo's, scandinavische Stoere's en muscovitische Dobbre's, Van Basileën, in purper geboren. Van al wat zich wist te doen houden voor Dioskuur, Krisjna, betoea of taboe. Van ieder die legioenen beguichelde met kleine laarsjes of groote woorden, met teekens in de lucht of champagnewyn en gloire, met circences, regie-sigaren, of uitzigt op ongestraft plunderen. Van den zwerm ‘waardigsten’ na Alexanders dood. Van ieder die 't eerst onder z'n stamgenooten het bloedgierig geduld had een steen te slypen tot wapen. Van al wat moordde met koperen staaf, toen burgerluî dat werk nog verrichtten met 'n stuk knoestig hout. Van ieder die in de messing-période z'n boschpubliek deed verbaasd staan over de nieuwigheid eener framee met yzeren punt. Van ontrouwe Majordomen, Stewards, Ruwaarden, Wakhils, Praefecten, Graven en Hertogen, die hunnen meesters land, leger en gezag ontfutselden. Van al wat zich handig de uitvindingen ten-nutte maakte van Schwartz, Congreve, Paixhans, Dreyse of Chassepot. Van Sultans, Soedans, Pahoe-Alam's Bagindas, Caciquen, Soesoehoenan's, Bels, Baäls, Els, Elohim en wat er al zoo meer den naam droeg van ‘Heer.’ Van Khalifen, Inka's, Njang-di-Pertoean's, Kami's, Radjah's, Schach's, Sjech's, Cheik's, Padischah's, Caesars, Kaisers, Czaren, Khans, KongsGa naar voetnoot†)... hoe staat het met uwe borst? Gy hoest een beetje. - Meester, myne longen... | ||||||||||
[pagina 75]
| ||||||||||
- Schon gut! Oefen ze wat, en ga gy nu eens voort. Ik ben niet verkouden, en heb dus geen oefening noodig. Noem wat koningen op. Stoor u niet aan chronologie... dat deed ik ook niet. 't Zal my benieuwen of gy den regten noemt. - Noemdet gy dan den regten niet, Meester? - Wel zeker! Maar er is één die allen vertegenwoordigt, en dat is de ware regte. Wie 't geluk heeft een neef of nicht van hèm te zyn, is 't ipso jure van de heele Sippschaft. Ik luister. - Van Zyne Majesteit Willem den derden, Koning der Nederlanden, Groothertog van Luxemburg, Keizer van Insulinde... - Deugt niet! Men kan wel zien dat ge pas 'nen Holländer hebt gebruikt. Uw maag praat mee. Noem anderen. - Van Keizer Plebiscit?... - Ga voort, ga voort! - Van Octavianus Augustus die 't leven van Caesar... voortzette. Van Eteocles en Polynices, scheikundigen na hun dood. Van Dagobert qui mettait sa culotte à l'envers, van Nausicaä's vader, die 'r geen wasvrouw op nahield... - Laat de kommentaar weg. Die maken we hier-beneden zelf. Ga voort! - Van Semiramis, van Agnes Sorel, Maintenon, Dubarry, Lola Montez.. - Hè?... Was gefällig? - Vergeving, Meester! Van de Louis' en de Ludwigs, van de Hyksos, van de heptarchen, tetrarchen, duodecimarchen... allerlei archen. Van Bajazet, Timoer-Leng, Djengis en Attila. Van den lieftalligen heerscher in Dahomey wiens naam ik niet weet.. - Dan hadt ge hem kunnen overslaan. Ga voort! - Van Romulus, Remus, Egeria... - Hè? | ||||||||||
[pagina 76]
| ||||||||||
- Van Numa Pompilius, Meester. Van Tullus Hostilius, Ancus... - Ik schenk je wat daarby hoort, tot Augustulus toe. Ga voort! - Van Charlemagne en den koning van Rome-Reichstadt. Meester... ik begin moe te worden. - Ganz wohl... ga dan maar voort. Het zal je goed doen. - Van... van... - Ga voort!
Ik moet bekennen dat m'n voorraad koningen aanving geweldig te dunnen. Ik trachtte byeen te sprokkelen wat ik kon.
- Al de keizers van China, riep ik. - Richtig. Ga voort! - Al de dynastien van Egypte... - Zeer wel. Vivant sequentes! Ga voort! - De honderden koningen uit Ilias, Odyssea, Exodus en... arabische vertellingen... - Dat helpt 'n beetje Ga voort! - Meester, riep ik hoestend - en ik moet dit erkennen, eenigzins ongeduldig - alle koningen die ooit over eenig volk hebben geheerscht!
Was het te veel verwacht dat ik meende nu 'n oogenblikje tyd te hebben tot uithoesten? Ik voelde me ontlast als de Keulenaar die, bluffende op 't aantal relieken in z'n Dom, zich verbeeldde al heel wat gezegd te hebben, toen hy zich op de een-en-twintig-duizend-negen-honderd-acht-en-negentig knieschyven van Ursula's kameraadjes beriep... Helaas, ik had buiten myn gastheer gerekend! Men moet erkennen dat hy een lastig heerschap was. Als hadde | ||||||||||
[pagina 77]
| ||||||||||
ik nog niets genoemd, bromde hy me z'n ontevreden: ‘ga voort, ga voort!’ toe. Myn toestand was vreeselyk. Ver van myn dierbaar Vaderland... Ik zat in angst! Die Adolf zag er niet uit, alsöf hy me 't minste prinsje schenken zou. Hy gaf me den indruk van Shylock, en sidderend betastte ik myn niet zeer vleeschig lichaam, om te onderzoeken uit welk deel daarvan hy zich voorstelde, een pond dynastien te snyden... helaas! Als de toekomst van het koninkschap daarvan afhing... Heel bedaard, en als vorderde hy de gewoonste zaak der wereld, gelastte hy me nogëens voorttegaan, en voegde er sarrend by: wenn ich bitten darf! De minst magere deelen van myne stoffelyke ikheid verscholen zich diep, diep, in 't granietbankje waarop ik zat. 't Scheen dat ze, als Espartero, geen lust hadden in 't souverein gezag.
- Wenn ich nochmals bitten darf! - Meester, gy behoeft niet te verzoeken, gy kunt bevelen, maar... - Ganz wohl! Welnu: ik beveel. - Een koning die niet over 'n volk geheerscht heeft?... Ik ben er, dacht ik: - Melchi... - Getroffen! riep Adolf. Maar dat riep hy te snel. Want terstond trok hy z'n goedkeuring in, toen ik met misplaatste blydschap voortging: - Melchior, Kaspar, Balthasar, de monarchen van 3 Januari. - Gekheid! Ook zy zyn wel bloedneven van m'n nicht Adelheid, maar staan haar niet nader dan de rest. Ik eisch eenen cousin Κατεξογῆν. | ||||||||||
[pagina 78]
| ||||||||||
- Dien ken ik niet, zei ik beschaamd. - Ge zyt nog dommer dan de biechtvader die my bediende, toen ik Keizer was. De kerel absolveerde voor 't vaderland weg. Ik wil u hooren zeggen, wie de neef is: by uitnemendheid, van m'n nicht Adelheid? De neef in de honderdste magt, de neef die veroorzaakt dat àl haar neven haar neven zyn? Ga nu voort, en haast ie wat!
In den angst van m'n hart riep ik Fancy tehulp, zoo-als ik gewoonlyk doe, als 't my te benauwd wordt gemaakt, en zy... ze werd ondeugend. Dat is háár gewoonte... als ik 't benauwd heb. Ze fluisterde my in, en ik rammelde in een adem na:
- Meester, uwe nicht, de nicht der Hohenzollerns die haar zoo vriendelyk behandelden, is tevens de nicht:
- Leeuwen genoeg. Ga voort! - Van Adelaars en Walvisschen, lucht- en waterkoningen. - Geen dieren meer. Ga voort! - Van Cambrinus den Bierkönig. Van... Assepoester's gemaal. Van... Batavia, de koningin van het Oosten... - Ga voort! - Van... alle Winterkoninkjes Van... 't Haagsche | ||||||||||
[pagina 79]
| ||||||||||
Dagblad.Ga naar voetnoot*) Van harten- schoppen- klaver- en ruitenheer... oef! Meester, ik ben op! - Ja, zoo zyt gy mensjes, antwoordde Adolf, goediger dan ik gevreesd had. Het scheen nu dat hy zich maar wat had willen vermaken met myn angst. Redelyk welwillend vischte hy my op uit de granietmassa waarin ik nog al diep verzonken was. Ik meende reeds duidelyk de voetzolen van 'n paar antipoden te onderscheiden. En hy begon weer te schoolmeesteren: - Wil ik je nu eens zeggen, waarom gy den regten niet wist te noemen? Ge hadt meer lust aardig en geestig te zyn, dan wáár. Dat is 'n groote fout, m'n jongen... wen je dat af - Maar, Meester... dan lezen zy me niet! - Dat 's hùn zaak! En nu... wanhoop je aan 't vinden van den echten, oorspronkelyken hoofdneef? - Meester, ik wanhoop. - Sehr wohl! Je weet dus niet wien ik bedoel? - Meester, ik weet het niet. - Vorzüglich! Je kùnt niet? - Meester, ik kan niet! - Zum Entzüchen ... bezauberend! Nu, dan moet je! En Fancy, die altyd by-de-hand is, als er iets onmogelyks moet gedaan worden, riep, uit myn mond lachend, met luîder stem: | ||||||||||
[pagina 80]
| ||||||||||
- Van Melchizedek den gezalfden koning van Salem! - Getroffen... endlich! Juist! De ware grond der beleefdheid jegens myn nicht ligt in de heilige zalf van dien algemeenen stamöom. Het doet me genoegen dat gy eindelyk geraden hebt. Heb is verdrietig omgaan met menschen dien men alles moet voorzeggen. Wie wat leeren wil moet iets geleerd hebben. Denk daaraan, ook van avond in de vergadering... Die Malek Zadok is de Aartskoning van wien elk regtschapen heerscher z'n heerlykheid afleidt Bygeloof en baasspelen gaan altyd hand-aan-hand. Dat men beleefd is jegens 'n man die aan 't hoofd van de zaken staat, keur ik goed. Waarom zou men door lompheid of wrevel de taak verzwaren van iemand die belast is met verantwoordelykheid? Maar dat aanbidden van 't gezag als eene heiligheid, is 'n fout die uwlieder Geschiedenis ontsiert... - De eerbied voor 't Goddelyk-Regt is zeer aan 't dalen, Meester! - Mit nichten! Als ik u nu liet doorspreken, zoudt ge my iets voorliegen van uwe Beschaving, van uw Verlichting, van 't Onderwys, niet waar? In myn tyd, dien gylieden de periode der donkere middeleeuwen noemt, pronkte men ook met zulke dingen. Wy ook verbeeldden ons al byzonder ver gevorderd te zyn. Elk geslacht vergelykt zich met het vorige, en blaast zich op zonder reden. 't Menschdom lykt wel 'n jongen die zich voor 'n eerst worstelaar houdt, omdat-i minder stram is dan z'n jichtige grootvader. De kinderachtige eerbied dien gy allen nog koestert voor zekere heilighedens... ziedaar, ge meent zeker dat gylieden daarin iets minder dom zyt dan myn tydgenooten? Fehlgeschossen! Altans er zyn uitzonderingen. In uw geschied-schryvery verwart gy altyd den indruk dien oude zaken op u maken, met de beteekenis die daaraan gehecht werd toen ze nieuw waren. Wy bouwden geen ruïnes, gy vondt | ||||||||||
[pagina 81]
| ||||||||||
bouwvallen. Over 't geheel is niets zotter dan de wyze waarop gy menschen uw Geschiedenis opvat... nu ja, 't schryven zelf. Die Sonnenberg boven ons hoofd was eens spikspeldernieuw. Om u eenigzins te verontschuldigen, moet ik erkennen dat wy van onzen kant ons niet konden voorstellen dat het ding eenmaal voor 'n paar groschen zou bekeken worden als herinnering uit den voortyd. En dat 'n pruisische pórtjeh... gottsdonnerwetter! Alle kleur is naar 't licht dat er op valt, en wie zich niet weet te verplaatsen in den tyd der gebeurtenissen, ziet ze ànders gekleurd dan ze indedaad waren. Of ook misschien...
Adolf haperde. Hy keek me vragend aan, en ging na eenig zwygen aldus voort:
- Ik zie wat ge denkt. 't Is redelyk intelligent van je. Nu ja, 't is mogelyk dat alle kleur valsch is, en dat zoowel ik verkeerd deed myn eeuw en myn torens te beschouwen van al te naby, als gy die ze van al te ver ziet. Niets is geheel waar, myn jongen. Onthoud die spreuk, en zend haar als waarschuwing vooruit, als ge weer Ideën schryft. Of deedt ge 't al? Schon gut! Niets is geheel waar. Dus ook alweer dit niet, mannetje...
Ik nam dat verachtelyk ‘mannetje’ op als 'n uitval van spytigheid. Adolf scheen 't kwalyk te nemen dat ik eens byna gelyk had. Dooden zyn zoo.
- Neen, mannetje, niets is geheel waar. Dus ook niet dat gylieden met uw Verlichting en Beschaving den zotten eerbied voor 't droit divin zoudt geknakt hebben. Dat heerscht nog in al z'n kracht, sterker zelfs dan in myn tyd. | ||||||||||
[pagina 82]
| ||||||||||
Ik maakte eene beweging die ongeloof aanduidde.
- Wel zeker! Gy vergeet altyd - juist als met de oude torens - dat de oudste geslachten eenmaal nieuw moeten geweest zyn. In de middeleeuwen waren alle Vorsten parvenus, en wie op oudheid van afkomst geroemd had, zou gevaar geloopen hebben, iemand te ontmoeten die z'n grootvader als vechtman van de laagste soort, als boer of zelfs als lyfeigene gekend had. De adel was dan ook aanvankelyk veel minder hovaardig dan ze later geworden is, toen de getuigen van lage afkomst begonnen uittesterven. Hoe verder men zich verwyderde van den oorsprong der ‘huizen’ - een gekke uitdrukking in 't oor van iemand die ze als hutjes of holen gekend heeft! - hoe makkelyker 't viel, dien oorsprong optesieren met legende. Dat verheffen der afkomst van graven en prinsjes, was een handig middeltje tot kostverbeteren voor ieder die 't lezen en schryven verstond. Voor 'n slok gerstebier kon men z'n grootvader tot 'n deftig man laten verklaren, die 'n byl in eigendom bezat. Nog 'n slok ... hy was aandeelhouder - lui dixième - in 'n ploegyzer. Een paar nappen honigmee maakten de voorouders tot eigenaars van 'n ommuurde hoeve, tot landheeren, tot scheidslieden in gedingen, tot gezaghebbers. En voor 't minst dat zoo'n voorvader twistziek van aard en tevens lui was, kon men hem doen ophemelen tot held. Dit wist ge zeker niet, dat er oorspronkelyk zooveel traagheid schuilde onder die heldhaftighedens? Nu, 't is zoo. Er werd ten-allen-tyde 't meest gevochten door wie 'n afkeer van werken had. Kort vechten is minder vermoeiend dan lang spitten. Het bewerken wan 'n klein akkertje vordert grooter inspanning dan noodig is tot het doodslaan van honderd menschen... vooral wanneer ze niet in yzer gekleed zyn. En met dezulken vochten onze ridders het liefst, al zeggen uw balladen daar niets van. | ||||||||||
[pagina 83]
| ||||||||||
Grafelyke afkomst kostte eenige dagen herbergens van 'n tafellikker die dichten kon, en wie zoo'n kerel 'n ring gaf of 'n rok van vriesch laken, was zeker hertog. Hongerige verzenlymers hebben alzoo den Adel gemaakt ... wat jammer genoeg is. Waarom noem ik dit jammer? - Adel is een misbruik, Meester. 't Is een zotterny, een schande, een vooroordeel, een pest, een vloek... - Prachtvoll! Zorg gyzelf maar geen pest te worden door 't vertellen van zulke zotte dingen. Adel is een der schoonste zaken die Logos aan u domme menschen gegeven heeft. Gy misbruikt, gy, maar zeg niet dat Adel zelf een misbruik is. Ik wil u dit wel uitleggen, maar wees dan wat minder burgerlyk-plomp van opvatting. Jammer noemde ik het, dat uwlieder Adel door verzenknoeiers gemaakt is - en de papen deden ook mee, dat spreekt vanzelf - omdat hy juist daardoor z'n ware beteekenis verloor Dat schelden op waren Adel is afgezaagd en bekrompen. 't Moet zeker democratie heeten? En zelfs het schimpen op de valsche is onëerlyk. Toen uw overgrootvader wegens diefstal werd geradbraakt...
Ik vloog in woede op, en wilde...
- Ga maar weer zitten, zei Adolf. Ik weet niets kwaads van den man, en stelde maar zoo-iets, om u te dwingen tot blyk-geven dat gy ter-dege waarde hecht aan geslachts-eer. Gy democraten die de wettigheid der aanspraken van erfglorie ontkent, wordt razend als men u geërfde schande verwyt. Indien uw democratie opregt ware, zou 't u volkomen onverschillig zyn hoe die overgrootouweheer aan z'n eind gekomen was. Wees toch consequent, en word niet zoo boos als ik u doe gevoelen dat ge 't niet zyt. Dat flikvlooien dan van ieder die 'n plaatsjen aan een | ||||||||||
[pagina 84]
| ||||||||||
gedekte tafel te begeven had - dekken zeg ik by wyze van spreken, want tafellakens gebruikten we niet - heeft 'n valschen Adel in de wereld gebragt die veel kwaads stichtte. My zeiden ze dat ik afstamde van... van wien denkt ge? - Ik durf niet raden, Meester. - Bescheiden! Ze vertelden dat ik van de familie van Augustus was, en wel door ondeugende bemiddeling van Ovidius Naso. Verbeelje, die verzenmaker zou verbannen zyn omdat hy zich met behulp van Julia boosaardig had meester-gemaakt van 'n onwettig stamvaderschap der Nassau's! Er is geen woord van waar. Zoover ik heb kunnen nagaan waren myn voorouders onbesproken lieden in 't Dillenburgsche, en namen zy later den naam aan van 't landje waarin ze tot welvaart en aanzien geraakten. De neus van Ovidius heeft hiermee niets te maken.Ga naar voetnoot*) Doch ik zeg dit alles maar als gissing, want eigenlyk hadden wy geen andere familie-papieren dan vlashaar en blauwe oogen, waaruit ik opmaak dat we Germanen zyn. Nu, dit zegt niet veel. Heel Duitsland is er vol van. Toen 't kunstje der familie-legenden begon te slyten, was men op nieuwe middelen bedacht om die ‘huizen’ aanzienlyk te maken, en als gewoonlyk nam men z'n toevlugt tot iets heel ouds. Gylieden doet hierin als de modemaaksters die in oude prentjes modellen zoeken voor | ||||||||||
[pagina 85]
| ||||||||||
't nieuwe. Overal had men ten-allen-tyde grootheid ontleend aan goddelyke afkomst, en dit ging zoovér dat men heel ligtzinnig omsprong met de eer van 'n stammoeder, als men slechts hare afwyking van 't spoor der deugd gebruiken kon als geleideijk verbindingspadje tusschen hemel en aarde. Daarom zyn alle mythologien zoo liederlyk. De Don Juans van den Olymp - zie me zoo'n Jupiter eens! - werden uitgevonden om menschen die 't betalen konden, aan goddelyken oorsprong te helpen. Dat geschiedde in Griekenland, in Egypte, in Indië, in geheel Azie, overal!Ga naar voetnoot*) En de papen wezen ons Noordwesterlingen den weg dat natevolgen. Ploegyzers, hoeven en heldenfeiten van grootvaders hielpen niet meer. Er moest meer bezeten zyn of iets fraaiers uitgerigt - al was 't dan maar 'n zonderlinge geboorte - om zich hooger voortedoen dan anderen. Men zocht in de Schrift, en vond dien Zadok, een priester van den Waren God. Daar nu de verbeelding onzer verzenmakers minder bloemig was dan die hunner zuidelyke of oostersche voorgangers en ook omdat ze byvoorkeur den makkelyksten weg kozen - juist als de ridders ... ge ziet hoe ook hier luiheid 'n rol speelde! - maakten zy elke byzondere vertelling overbodig, door eens vooral dien Melchizedek aantenemen als algemeenen stamvader... - Van alle Koningen? - Meer nog. Van het Koninkschap. En de eerbied daarvoor is in-geenen-deele versleten. Als byhangsel ziet men overal de gedweeheid waarmee ieder zich buigt ook voor ander gezag dat wel niet koninklyk is, maar met de koninklyke voorregten staat of valt. Een vooroordeel drupt waar 't niet regenen kan, en zelfs in uw zoogenaamde Republieken waar men den koning verjaagde, schept men | ||||||||||
[pagina 86]
| ||||||||||
zich allerlei koninkjes uit halve- kwart- en negatieve grootheden, die zich ter verontschuldiging hunner existentie waarachtig niet kunnen beroepen op Jupiter's nachtloopery. En ook de goede Melchizedek is de stamvader der zoodanigen niet. Maar wel wordt het ontzag voor de barons van den winkel in-stand gehouden door iets als melchizedekse verkrachting van eigenwaarde. Cessante causâ... - Cessat affectus... - Glad verkeerd! Na 't ophouden van een oorzaak blyven zeer dikwyls de gevolgen bestaan, en worden zelfs oorzaak op hùn beurt. De lamlendigheid waarmede men eeuwen lang dat geestelyk stamvaderschap van den Salemschen koning eerbiedigde, heeft bewerkt dat men aan dezen eerbied de gewoonte ontleende, zich te buigen voor allerlei waardigheid die toch met dien priester des Heeren niets te maken heeft. Wie lang gebogen ligt voor 'n altaar, wordt krom en blyft krom. Hy zal zich later niet oprigten, al staat-i voor toonbank of geldlâ. Zoo gaat het dan ook. En 't staat burgerluî die zich ter-aarde werpen voor den mammon, heel gek dat ze laag neerzien op de aanbidders van 't droit divin. Meent ge dat er maat is in zotterny? - Ja... neen... neen... ja... Meester, ik geloof... - Gy gelooft dat ge 't niet weet. Heerlyke meening! Ik zeg u dat elke zotterny precies even zot is als zoodanig. Maar er is zedelyk verschil tusschen wanbegrippen die op voordeel azen, en kinderlyke dwaling die bewys geeft van opregtheid. Ten-allen-tyde offerde men zich op voor zoo 'n koninkschap. Daar is iets liefs in. Ge vindt my behoudend?
Ik meesmuilde. Waarlyk ik raadde zoo zelden juist, dat ik den moed verloor eene meening te uiten. Ik mompelde iets over de ‘liberalen’ en wat zy misschien zeggen zouden als Adolf's opinie hun ter-oore kwam... | ||||||||||
[pagina 87]
| ||||||||||
Maar ik had den tyd niet mynen indruk behoorlyk onder woorden te brengen. Een vreesselyke woede scheen zich van myn gastheer meester te maken. Hy viel my in de rede met 'n vloek dien ik gelukkig vergeten heb. 't Was erg! Daarop:
- Liberalen? Wat zyn dat voor dingen? Met zulke voddery houden we ons in 't Ryk der Geesten niet op, hoort ge? Voor myn deel kunnen ze in 't een of ander dagblad vertellen dat ik my heb laten omkoopen, of redacteur van 'n krant worden wil. En gy die my aan boord komt met zulke ploertery... als 't nog ééns gebeurt jaag, ik u naar boven. Daar kunt ge dan een Rotterdammer lezen, of 'n Nieuw Bataviaasch Handelsblad, of 'n Arnhemmer, in gezelschap van je civil versorgten pórtjeh die in de Bierschenke zit te liberaliseren... Liberalismus... parle moi de ça! Dat is wat anders hoorje, dan praatjes van liberalen òver liberalismus. Die pórtjeh - de kerel is op 't oogenblik zat - en die kranten... ze kunnen van waar liberalismus de eerste letter niet... en gyzelf blykt er ook niet sterk in, als ge my hier komt beprofaneren met zulke praatjes! Ik zeg wat ik voor wáár houd. Dàt is liberalismus, hoorje! Als ge straks weer op de korst zyt, en ge ontmoet zoo'n liberaal zeg hem...
Ik werd bang. Want ik vreesde dat Adolf me belasten zou met 'n boodschap, zóó onvriendelyk dat men daaruit duidelyk de tonnen schats zou byeentellen die 't Behoud me voor die dienst geschonken had. 't Liep deze keer nogäl goed af. Adolf was clementer dan ik verwacht, en misschien verdiend had.
- Als je zoo'n liberaal ziet, zeg hem dat-i wèl zou doen naar school te gaan, en te beproeven.. liberaal te worden, | ||||||||||
[pagina 88]
| ||||||||||
als hem dat nog mogelyk is Die lieden hebben aan geen ding meer behoefte dan aan een beetje vryzinnigheid Ook zyn ze - precies als myn ridders alweêr! - dikwyls lui. Velen laten zich aanwerven onder de liberalen, om gemakshalve alles te ontkennen. Dat wint de moeite van 't onderzoek uit. Ik zie wat je denkt... - Ja Meester, 't komt my voor dat vele Behouders... - Deze keer heb je gelyk...
Goddank, eindelyk eens!
- Ja, de meeste behouders nemen om dezelfde reden alles voetstoots aan. Zóó is het! Als de menschen wat minder traag waren, zoudt ge daar-boven minder last hebben van 't domme partygeknoei dat het vinden van waarheid vierkant in den weg staat. Wie te lui is voor 't scheppen van eigen opinie, neemt aandeel in de een of andere helft van 'n allemans-meening. Maar dit is nog 't allerergste niet. Het vuilste gevolg van dien armoed aan geestelyk eigendom is 't verdacht-maken van den enkele die onverdeeld bezitter is van een ploegyzer. Dat maakt een ziel- of lyfeigene afgunstig, zie je, en afgunst is de moeder van veel... boekbeoordeelingen... Wat overigens je liberalen aangaat...
Hier begon Adolf te hoesten. Maar z'n kuchjes waren gemaakt. Ik bemerkte duidelyk dat hy slechts een voorwendsel zocht om van gesprek te veranderen. Met iets als angst zag hy schuins-uit. Ik volgde de rigting zyner blikken, en ontwaarde dat Logos in de buurt was...
- Nu ja, erkende Adolf na eenig wachten, hy hoort niet gaarne dat ik my bezighoud met die dingen. By zulke gelegenheden verwyt hy me dat m'n gnoomschap | ||||||||||
[pagina 89]
| ||||||||||
van zoo jongen datum is, en dat ik telkens my aanstel als 'n ongestorvene. Ik erken dan ook dat ik me vaak al te duidelyk myn menschelykheid herinner. Waarom heb je my boos gemaakt met die kranten! 't Is waar ik had geen notitie moeten nemen van 't geleuter over zaken die voor m'n domsten kobold te laag by den grond zyn.Ga naar voetnoot*) | ||||||||||
[pagina 90]
| ||||||||||
Ik behoudend? Ik? Dat zult ge terstond zien als ik die koningen by-gods-genade onder-handen neem. Want al zyn ze m'n neven... regt gaat voor. Wat doen ze voor de volkeren die hen aanbidden als halfgoden? 't Is drommels gemakkelyk eeuwen lang voordeel te trekken van olympische medepligtigheid aan voormoederlyke misstappen, men behoorde ook nu-en-dan te toonen dat ras en hooge afkomst iets waard zyn. Een arabisch paard loopt en gedraagt zich als 'n arabisch paard. Zoo behoort het! Maar vele godenzonen in Europa maken een figuur alsöf hun grootmama zich met Silenus of diens ezel had ingelaten. By zooveel rôture in handeling, is 't waarachtig de onzedelykheid niet waard zich voor 'n bastert-naneef van Jupiter uittegeven. Dat voelden uw koninkjes wel, en 't drukte hen wel, en ze schaamden zich wel, maar... als gewoonlyk werkten dat gevoel en die schaamte verkeerd. Om ras te toonen, of iets wat er naar gelyken zou, legden zy zich op vechten toe, de makkelykste wyze om veel bombarie te maken met weinig inspanning. Ge ziet het, in myn oordeel ben ik - oud-keizer! - geheel democraat. Es wird noch besser kommen in 'n volgend hoofdstuk. Zeg eens, gy, schryver...
De minachting waarmee Adolf dit woord uitsprak, is niet weertegeven. Wat zou ik doen!
Gy schryver, ideënhandelaar, gedachtenkleeder, denkbeeldvormer... zoudt ge kans zien twee engelsche aristocraten te gebruiken als toonbeelden van een mishandeld Volk? Ik zal u op den weg helpen Lord Fitz-William had 'n koetsier die z'n meester haatte. Of onze Fitz daartoe reden had gegeven, weet ik niet. Maar 't is zeker dat Tom op middelen zon z'n gemoed te koelen by de eerste gelegenheid. Hy deelde dit | ||||||||||
[pagina 91]
| ||||||||||
voornemen mede aan z'n vriend Billy, die in dezelfde stemming verkeerde omtrent z'n eigen heer, lord Fitz-James, doch ook niet wist hoe hy de zaak behoorlyk d.i. gevaarloos zou aanleggen. Op eenmaal werd Billy's verstand verlicht door 'n vonk van genie. Wat deden zy, denkt ge? - Meester, ik weet het waarlyk niet. Fosfer in de soep? Vet in 't hooi? - Afgezaagde middeltjes! Den eersten keer dat de beide heeren elkander in open rytuig ontmoetten, gaf Tom aan Billy's lord een flinken zweepslag. Billy aan 't razen: ‘hoe, zouje myn meester slaan, dat zal ik je afleeren... ziedaar!’ En de arme Fitz-William ontving twee slagen voor één. Tom, in woede ontstoken, betaalde daarvoor vier aan Fitz-James, waarop weêr Billy z'n mishandelden heer wreekte met 'n half dozyn striemen om de ooren van den anderen lord. Daarop Tom weêr. Toen Billy nogëens. Vervolgens beiden te-gelyk, en om 't hardst. De brave koetsiers trokken zoo vurig party voor de eer en de ruggen hunner meesters, dat de twee lords eindelyk als geleêbraakt werden naar huis gebragt En toen ze genezen waren, voelden zy zich fatsoenshalve nog verpligt hun koetsiers te bedanken voor de genomen moeite en tentoongespreide heldhaftigheid. Die lords zyn de Volkeren, myn jongen. En de Koningen handelen daarmeê als Tom en Billy, die zich by zulke gelegenheden redders noemen van de respectieve Vaderlanden op wier rug de striemen neerkwamen. Vertel dit gerust aan uw lezers, en zeg hun dat ze daarmeê hun voordeel doen, onverschillig of ze lord of koetsier zyn, Volk of Koning. Maar ga nu niet denken dat uw Vredebonden iets waard zyn... gekheid! Tom geeft er niets om, en Billy ook niet. - Als men hun de zweepen afnam, waagde ik beschroomd in 't midden te brengen. | ||||||||||
[pagina 92]
| ||||||||||
- Dummheit! Dat noem ik 't kind weggooien by 't leeggieten van de badkuip. Neen, zweepen hebben ze noodig voor de paarden. Een koetsier zonder zweep is géén koetsier. Hoofdzaak is dat men hen niet toejuicht als ze daarmee hare lordschap Algemeene Welvaart hebben afgeranseld. Men moet ze niet dronken maken met wierook en verzen. Menig vechtkoning die de rymelende praatjes van zoo'n dichter - zoo noemen zich die kerels, waarachtig! - à la lettre opnam, meende indedaad iets heel fraais te hebben uitgerigt als hy duizenden en duizenden had laten om-hals brengen. Dat heette dan... hoe drommel noemen ze 't ook? - Meent gy misschien gloire, Meester? - Ja, zoo-iets. Ge begrypt dat men zulke dingen vergeet, als men dood en 'n geest is. Sire, cessez de vaincre, ou je cesse d'écrire, roept 'n verzensmid - de man deugde niet eens voor stenograaf, dat zieje! - is 't geen schande? En gy menschjes die op de uitvinding bluft van de drukkunst - 'n makkelyk uitvindinkje bei meiner Seele! - gy slikt zulke dingen. Quicquid delirant reges... welnu, als de Achivi dit dan zoo goed weten, waarom maken ze dan de Koningen gek? Weet ge waarom Logos u zooveel slechte Vorsten gaf? Ik zal 't u zeggen. Gy verdiendet de goeden niet. Als gylieden zelf wat meer deugdet, had ge in 't geheel geen Koningen noodig, maar zoover zyt ge nog in lang niet. Dus... betert u! |
|