| |
Aan Dr. H.C. Muller.
Nieder Ingelheim, 22 Aug. '83.
Beste Muller! Uw postkaart doet me aan! Ziedaar nu de onwaarde van schryvery. Kon men schooner brief schryven? Aan kopyloon is die postkaart geen kwart penning waard. Hartelyk dank aan u drieen die hem afzonden en aan hen allen
| |
| |
die u opdroegen me zoo vriendelyk te behandelen.
[De hier bedoelde briefkaart moet een uitnoodiging bevat hebben van de vereeniging de Dageraad, waarvan Dr. Muller toen president was, tot bywoning van het vrydenkers congres dat te Amsterdam zou gehouden worden.]
Maar beste kerels, ik kan waarlyk niet komen. Ik ben zeer belemmerd in m'n bewegingen. Zoo gaarne wilde ik ook de tentoonstelling zien, maar ook dat kan niet. Och, spaar me de uitlegging. Ze is verdrietig.
Maar zonder den ellendigen kathegorischen imperatif die me hier vasthoudt, zou 't de vraag zyn of ik geschikt ben voor byeenkomsten, debatten, oratien en feestelykheid. Misschien niet, doch hierover behoef ik niet natedenken: ik kan niet!
Hoe kan iemand ontslagen worden uit het kerk-verband daar die kerk door geen persoon, door geen collegie, vertegenwoordigd wordt? By 't katholicisme is dit anders. Paus en concilie hebben stem. Vandaar dan ook dat die kerk kracht uitoefent. De heel- of halfbakken protestanten zyn machteloos. Zie eens, ze durven niet eens den minister aan, die Poppink strafte omdat hy zich schuldig maakte aan gebrek aan eerbied voor dien Tetzel! Het stuk van den Dageraad over die zaak is, meen ik, best geschreven, maar ik verwonder me dat ook daarby
| |
| |
m.i. de hoofdzaak uit het oog is verloren, namelyk dat de onderwyswet zelf 'n onding is. Ik laat daar of Poppink tegen die wet handelde ... misschien niet eens. Me dunkt dat hy nog al flauwtjes party trok voor Luther, flauwer dan hy eigenlyk tegenover protestanten kan verantwoorden. En hy spaarde de katholieken door niet hun kerk, doch de misbruiken in die kerk te laken. Maar, eilieve, wat is dat voor 'n wet die zulke kwestien kan in 't leven roepen? Eerbied voor 't gevoelen van andersdenkenden is onzin. Men neemt een gevoelen al of niet aan, maar ‘eerbiedigt’ wat eer verdient, en dit is met 'n ‘gevoelen’ nooit het geval. Een gevoelen ontzien (respicere) kan te pas komen. Ik ontzie Bismarck (en den ingelheimschen agent van policie) omdat ik 't kortste end trek als ik met een hunner in conflikt kom. Ik ontzie den waan der krankzinnigen als ik in 'n gekkenhuis ben, omdat ze met hun allen de macht hebben my 'n kool te stoven. Ik ontzie 't plebs by 'n processie, omdat m'n hoed, 2, 3 mark kost.
Maar eerbied? Dank je wel! Laat ons die aandoening bewaren voor: goede trouw, offerwilwilligheid (waar offer noodig is!) oprechtheid, eerlykheid, moed, enz.
De onderwyswet is 'n domheid, 'n politieke fout, 'n
| |
| |
schandelyke tyrannie,'n gruwel! Tot op zekere hoogte ben ik in m'n oordeel over dat prul geheel aan den kant der styf-orthodoxen en Jezuiten. Dat die heeren eigenlyk beoogen zelfde macht in handen te krygen die ze nu den staat misgunnen, weet ik wel, en daartegen zou ik me verzetten (als ik kon. Want ik heb niets intebrengen, wat zeer jammer is!) Maar zóóver zyn we nog niet. We leven onder de macht van haagsche pausjes, haagsche consielietjes. Poliepen! Knip er wat af, 't groeit weer aan. Die verkiezingen? Lood om oud yzer! Verandering in 't stelsel van kiezen? 't Geeft niets! Misschien zou 't, doch dan ook maar voor korten tyd, baten, de groepeering der stemmen iets natuurlyker te maken. Doch dan ook bleven wy overgeleverd aan de kranteschryvers en na weinig tyd zouden de door 't gansche land gekozenen zich aan een klieken tot 'n focus van bederf. Men meene niet dat, zoogenaamde politieke partyschap die heeren verdeelt. Dat is 't spelletje dat ze in 't publiek spelen pour se donner un genre. Als ‘kamerleden’ verdeelers van den buit, zyn ze homogeen. ‘Geen vreemde eenden in den byt’ is hun parool. De eenling die onder hen verdwaald rakende, zou trachten zichzelf te blyven, wordt dood verklaard en kan niet den minsten invloed uitoefenen, 't Is 'n verrotte boel! Er is 'n Cromwell noodig, iemand die 't: Weg
| |
| |
met die voddery!’ uitspreekt. Nu dit is geen kunst. Maar 't moet zoo kunnen gezegd worden dat de ‘geachte leden’ er naar luisteren en hun biezen pakken. Cromwell wist op wien hy rekenen kon.
Neem zulke opmerkingen niet aan als: politiek regeeringssysteem. God bewaar me! Medicyn is geen voedsel. By kanker is de eisch niet dat men den patient 'n leefregel voorschryve die voor den gezonde past. Er moet gebrand en gesneden worden. Na 't slagen van die kuur is 't hygienisch dieet van later zorg.
Wouter is gister met ons naar de kermis geweest, zegge: duitsch kermisje, de mainzer Messe. Hy heeft het geraamte van 'n walvisch gezien, en 'n Zoeloe, of twee, sakkerloot! Diese Leute haben gar keine Religion! verzekerde de explicateur. (Hèm keek de Religion de oogen uit, en ook Publiek was er vol van, dat spreekt.) De entree was 10 pf. Ik dacht er aan me voor 9 te laten kyken. Maar ik wou die bruinen stakkerts geen afbreuk doen De walvischman had de Religion gehad z'n skelet hier en daar met wat traan te begieten. Z'n tent rook naar Nova-Zembla. Al die religions-menschen foppen elkaer zoo hard ze maar kunnen. Dat men kwakzalvert kan ik begrypen. Maar dat twee of meer kwakzalvers er in slagen elkander vice-versa te bedriegen, komt me vreemd voor. Nog altyd
| |
| |
lachen de auguren niet als ze elkaer aankyken. Dit deed ook Cicero zelf niet, als hy 'n anderen ‘orator’ ontmoette, 't Voegde dus hem niet, dien auguren hun strak gelaat te verwyten.
Adieu, hartelyk gegroet, en geloof dat het me zeer spyt niet te kunnen komen.
t.a.v.
Dek.
| |
N. Ingelh. 27 Aug. 1883.
Waarde Muller! Met schrik las ik hedenochtend in 't ‘Nieuws’ de annonce: Multatuliana [Namelyk dat er gedurende het congres een tentoonsteling van Multatuliana zou gehouden worden.] Reeds in 't algemeen heb ik 'n afkeer van alles wat naar vertooning gelykt, maar vooral na den ‘schamelen’ afloop van dat z.g.n. Huldeblyk, komt my 'n zoodanige expositie ongeraden voor. Men maakt het den Van Vlotens en dergelyk volkje wat al te gemakkelyk den spot te dryven met m'n onmacht, en 't ergste is dat ik hun nog moet gelyk geven op den koop toe. Ik zelf vind iets belachelyks in de onevenredigheid tusschen m'n willen en kunnen. Ook vooral tusschen m'n werkelyken toestand en de betuigingen die sedert jaren tot me kwamen, en nog dagelyks aanhouden.
Wilt ge my een genoegen doen? Adverteer
| |
| |
dan dat bedoeld plan op myn verzoek is opgegeven. Maar dit vraag ik alleen aan u. Met dien heer W. wil ik in geenerlei wys in aanraking komen. Ik heb hem alzoo niets te verzoeken.
| |
[Uit een brief van 19 Sept. 1883.]
Ik vrees dat uw oordeel over den uitslag - laat me liever zeggen: 't effekt - van 't congres, wat rooskleurig is. Afgescheiden van de behandelde onderwerpen is 't congreswezen aan 't dalen in de algemeene opinie. De klad komt er in. En vreemd is 't niet. Er is iets van anderen aard noodig. Het streven naar openbaarheid kan z'n nut gehad hebben maar ik geloof dat we om iets te bereiken moeten teruggaan tot ... afsluiting, tot concreteering. Bepaalde voorstellen kan ik niet doen omdat ik de eventueele medewerkers niet ken. Meen niet dat ik van egyptische tempelsluiting of van geheimzinnigheid houd. Ook niet dat ik dit aanbeveel als algemeen stelsel. Maar na de prostitutie van openbare gedachtewisseling, zegge: onbekookte woordvragery, debatgekibbel, redegevoer, stemgeknoei, motiegegoochel .... alles met meer of min accompagnement van ydele toejuiching, zegge geschreeuw, zie, na dat alles stem ik voor ... verandering van
| |
| |
systeem. Als ik de boosaardigste tyran was, zou ik volkomen vryheid van schryven, spreken en vergaderen geven. Ja, onbegrensd, zeker zynde dat m'n volkje zich doodschryven, doodbabbelen en doodvergaderen zou.
Dit is dan ook 't rechtstreeksch gevolg van 't parlementair stelsel. De engelsche Lords wisten wel wat ze deden toen ze voor 't ‘Volk’ die vryheid eischten. Geen volk wordt meer uitgezogen dan 't engelsche. Zie eens de traktementen van de bisschopen en de geaccumuleerde kapitalen der landbezitters! Ook Bismarck wist het wel. Hy gaf den duitschers twee parlementen, twee fontanellen op kracht en denkvermogen! De volkeren zyn uilig genoeg zich tevreden te toonen, als ze maar praten mogen!
| |
Nieder Ingelheim 8 Januari '84.
Waarde Muller! Dank voor uw N. Jaarsgeschenk! Ja, de zaak van Kaspar Hauser interesseert me nog altyd. Dat wil wat zeggen, als men er by bedenkt dat m'n belangstelling in die cause célèbre dagteekent van 1828 of 29! Ik herinner me nog altyd duidelyk den indruk dien 't eerste bericht dat omtrent die zaak ons bereikte, op my maakte, en hoe ook beziggehouden (en erger dan dat!) door dingen die me van meer naby raakten, nooit
| |
| |
verloor ik den neurenberger vondeling uit het oog. Het ophelderen van die mysterie stond op de lange lyst myner desiderata, zoolang ik nog meende eens aan 't afdoen daarvan te kunnen beginnen, 't Spreekt vanzelf dat ik sedert twee jaar die lyst verscheurd heb. Daarop stonden belangryker posten, o zeker! Byv. het uitroeien van de zeer verderfelyke geloovery en de daarmee in innig verband staande verbetering van den toestand des volks. Ook dàt moet ik opgeven by gebrek aan medewerkers. Er gaat my 'n rilling door de leden als ik 't woord ‘geestverwant’ hoor. Ik weet wat dit aan deze zyde van de lyn die ons van orthodoxen, anti-revolutionnairen, clericalen etc. scheidt, te beduiden heeft!
(Niet als hoofdmoment, o neen, maar beiläufig hier even de opmerking dat de ‘Dageraad’ zonder protest 'n lofrede op den ... etc. van Vloten heeft opgenomen. Dit deden ook andere bladen en herhaaldelyk las ik dat z'n roem (of zoo iets) voornamelyk gegrond was op z'n Onkruid onder de Tarwe, d.i. op z'n zwartmaken van my en m'n edele vrouw!)
Neen, volstrekt niet als hoofdzaak roer ik dit aan. De rol die v. Vl. in myn leven en streven gespeeld heeft in zoo miniem dat ik zelts 'n beetje boos ben geworden toen, eerst Loffelt, daarna van Andel zich de moeite gaven my tegen dien man
| |
| |
in bescherming te nemen. Die verdedigingen baarden den schyn dat hy m'n voorname tegenstander was, juist wat hy beoogde, namelyk. Maar basta daarvan. Ik haalde 't slechts aan als indice van m'n onmacht. Ge begrypt immers dat het ophemelen van dien onbeduidenden kerel slechts ten doel heeft my te grieven? En al ben ik nu daarvoor onverschillig wat de zaak zelf betreft, als bydrage tot de waardeering van de krachten waarop ik zou kunnen rekenen, zyn me zulke teekenen kostbaar, 't Zou zotterny zyn in zee te steken met 'n vaartuig dat lek is, of 'n bemanning waarop niet te rekenen valt.
Nog eens, meen niet dat ik my de apotheose van dien man zoo aantrek. Sedert jaren wyzen àlle symptomen denzelfden weg uit. Ik ben overtuigd van m'n onmacht. En 't is altyd iets, te weten hoe men staat.
Maar jammer is 't! Want er viel veel te doen. Te ‘doen’ zeg ik, in tegenstelling van praten, redeneeren, debatteeren, oreeren, polemiseeren, etc. Dat alles helpt niet. Het heeft z'n tyd gehad. Ik meende sedert ± 40 jaren te weten wat er geschieden moest. (Neen, sedert byna 30 jaar. De voorafgaande 10 jaar besteedde ik aan wakker worden en recueillement.
Het is in die verdrietige overtuiging van onmacht
| |
| |
dat ik te hooi en te gras iets opmerk van wat jongeren (van velerlei kleur) zoo al pogen. Ik hoor van Hobbel, van Betz, van D. Nieuwenhuis. En ik lees kamersverslagen. (Hm, ook in die verrotte tweede kamer - delenda! - zyn lui die belangstelling affecteeren in de publieke zaak. Grappig!) Kortom, de nagalm van allerlei gepraat bereikt me. M'n indruk? Wel, 't is me of ik 'n troep aspirant-wiskundigen hoor kibbelen of twee maal twee vyf is, of drie of zes en 'n half of niemendal of wat anders! Ik stik in minachting.
Ziedaar de reden van m'n zwygen. M'n uitgever by wien ik in 't kryt sta, en die dus m'n meester is, maant me. Ik zal trachten vertellinkjes te schryven, 'n kinderachtig bezigheidje, dunkt me, voor iemand die volgens getuigenis van drie verschillende organen der kerkelyke richting ‘God onttroond’ heeft. Ja, zoo zeiden de Kerkelyke Courant de Tyd en de Maasbode. Lieve, goede, edelmoedige vyanden! In hun oog schyn ik iets te zyn, terwyl m'n geestverwanten...
Waarom dit alles? Wel, ik ontvang daar een nommer van ‘Recht voor allen’ en ik wilde u voorbereiden op de vraag: ‘Wat gaat my dat aan?’ M.i. zyn die socialisten povere staathuishoudkundigen, geen haarbreed wyzer dan prof. Buys en Schultze-Delitsch. Misschien onnoozeler nog. En
| |
| |
hun bestryders? Staan ze hooger, staan ze lager? Dat weet ik niet! Wat baat het kiezen tusschen 3 en 5 als men zich de vraag stelt: wat is 2 × 2?
Myn positie als voorganger is onhoudbaar. Erger nog: 't is geen positie. ‘Voorgaan’ veronderstelt: ‘volgen’ en volgers heb ik niet. Althans hun aantal is evenmin noemenswaard als hun invloed of kracht.
De geloovers kunnen me niet gebruiken omdat ik misselyk ben van hun god en Jezus. De ‘vrydenkers’ - de aanvallen tegen deze benaming vind ik ongegrond - de ‘vrydenkers’ vatten hun roeping op alsof discipline onteerend ware. In dit opzicht laat hun ‘denken’ veel te wenschen over aan ‘vryheid’. Vrye gedachten leiden tot de slotsom dat tucht 'n eerste voorwaarde is tot geslotenheid, en dat men slechts door aaneensluiting overwinnen of zelfs iets bereiken kan. Het pausbegrip is 'n logische noodzakelykheid.
Arme jonge overtuigde, hartelyk welmeenende stryder! Ge zult niets bereiken. Met deernis zie ik 't gewurm van zooveel welmeenenden aan, die, zich afscheidende van de ‘leer’ (op elk gebied!) niet inzien dat ook de para-doxie haar eischen, regels, systeem vordert!
Nog eens, wat moet ik met dat ‘Recht voor allen’ doen? Die arme Nieuwenhuis! Ik heb redenen
| |
| |
om hem voor 'n braaf man te houden, en betreur de ydelheid van z'n pogingen. Hy zal op drie manieren geslagen worden. 1o. Door de bezitters. 2o. Door z'n zoogenaamde geestverwanten die hem slechts eeren zullen zoolang hy kans ziet de verplichting der maatschappy te bepreeken om ieder 't noodige te verschaffen. Hiermee zal hy wel uitscheiden zoodra hy inziet dat daarby behoort opgegeven te worden waar dat noodige vandaan moet komen? Voeding op de school? Magnifiek! Ik ga nog verder en zeg: voeding overal! Voeding op straat, op stoepen, op gootplanken, in de lucht, op je beddeplank, op bestekamers als je dat verkiest. En waarom voeding alleen? Me dunkt als we aan 't begeeren zyn en 't maar voor 't zeggen hebben, moeten me wat royaler wezen! Alzoo óók allerlei ànder genot. Waarom dragen de kinderen der armen geen batisten hemdjes, geen broekjes van fluweel, geen schoentjes met diamanten gespen? En ander pleizier! By elke school eisch ik een korps muzikanten, werklui die op hun beurt moeten geamuzeerd, gevoed, gekleed worden door... ja door wie? De aardrykskunde zal voortaan gedoceerd worden in sneltreinen, 1 kl. met sleeping cars en restaurant. Voor wiskunde graaft de ‘Maatschappy’ ten behoeve van elk kind, 'n Archimedes op - (hm, de Archimedessen zelf
| |
| |
petitioneeren juist om verkorting van hun werkuren!) De sterrekunde... nu ja, die beoefenen de jongelui voortaan op pleizierreisjes naar de maan.
‘Wie zal dat betalen?’ Zoo luidt het oude liedje, en de vraag is zoo gek niet! Ook ik doe haar!
Met niet-socialisten heeft D.N. de fout gemeen, deze eenvoudige vraag over 't hoofd te zien, en 2o. altyd geld, ruilmiddel tot inkoop van genotsmiddel, conventioneel speelfiche te verwarren met de aanteschaffen genotsmiddelen-zelf. By verdeeling van kapitaal - om nu niet te spreken van den korten duur der daardoor verkregen zoogenaamde gelykheid - zou er geen lood vleesch, geen kruimel brood meer zyn dan nu. Neen, er zou van een en ander minder zyn, en dit zou duren tot de bezitting van velen weder in weinige handen was overgegaan.
Karel Marx! Herhaaldelyk ben ik begonnen z'n werken te lezen. De man schryft slecht, doch juist slecht op 'n manier die sommigen doet denken dat-i flink op de hoogte is. Hy doet - even als de mannen en place - in frazen. En terdeeg! ‘Het kapitaal, myne heeren... Ei! Ik begryp zelfs dat ‘het’ niet. En om dat kapitaal te bestryden ‘het’ kapitaal, moeten de werklui zich vereenigen, geld by eenbrengen en dus... kapitaal vormen!
Geen volgers! Och, wat zouden de Dageraders
| |
| |
van me zeggen als ik kwam vertellen dat ik 'n tegenstander ben van staats-onderwys? A plus forte raison van: leerplicht!
Myn eisch is - en dit vind ik liberaal - vryheid van onderwys!
Ja, haal daaronder zooveel strepen als 't papier maar toelaat! Dit: ‘Vryheid van onderwys!’ zou ik van de daken willen verkondigen. En je zwygt vraagt ge? Och, men luistert niet. Ja, de Dageraadsmannen zouden schrikken - my met steenen werpen misschien! - als ik met myn program voor den dag kwam. Misschien zouden ze my voor een verkapten Jezuiet aanzien.
Zooeven zei ik dat D.N. op drieërlei manier zich geslagen zal vinden. Ik weet niet of ik die drie manieren opnoemde. (Als ik myn brief overlees verscheur ik hem heelemaal) 1o. Door de clique die hy bestrydt. 2o. Door z'n eigen overtuiging zoodra hy inziet dat z'n ziekelyke filanthropische denkbeelden geen steek houden. (De beoogde beneficia moeten ergens vandaan komen: de natuur der dingen is stipt in haar boekhouding!) en 3o. Door 't volkje dat hy bevoordeelen wil. Daarin zal hy z'n ergste vyanden vinden. 't Plebs wordt altyd beul van z'n weldoeners (van hen die beoogden 't wel te doen.) Don Quichot werd gesteenigd door de galeislaven die hy verlossen wou.
| |
| |
| |
23 November 1884.
Jammer dat ge - zooals ge schryft - de studie der talen, vergelykend opgevat, wat hebt laten varen. Alles is in alles. De wording en de geschiedenis der woorden leveren zeer dikwyls bydragen tot de ontwikkelingsgeschiedenis der mensheid. Uitdrukking en indruk gaan hand aan hand, en brengen afwisselend elkaar voort. Van u juist is 't verlaten van dit arbeidsveld jammer, omdat uw werkkring om den broode u meer dan anderen - my byv. - de gelegenheid aanbiedt tot de studie van wat hier noodig is. Ik wou dat je m'n slaaf was. Dan veroordeelde ik je tot het byeenbrengen van bouwstoffen.
En... en... en... ik verbood je - hm, als 'n amsterdamsch gymnasium curator! - voor 'n jaar of wat, alle bemoeienis met socialistery. Onze beste D. Nieuwenhuis heeft u naar waarheid gezegd dat hy de zaak heeft laten rusten, toen-i hier was. Juist! Op een en ander dat ik in 't midden bracht heeft hy niet geantwoord. Och, hy is te kort hier geweest. Ik stel z'n hart op hoogen prys en 't spyt me dat ik z'n inzichten niet deelen kan. Hy vergist zich naar ik geloof. (Die laatste drie woorden zyn eigenlyk een mal toevoegsel. 't Spreekt immers vanzelf dat we by alles wat we zeggen een ‘S.E. & O.’ denken)
| |
| |
| |
24 November.
En toen werd het donker. En nu is 't ook alweer niet heel licht meer. Komt, laat ons 'n Bond stichten om die korte dagen te verlengen. Wat meer daglicht komt òns wenschelyk voor, en dus zal de Natuur wel zoo goed zyn...
Om wàt te doen? Ze kan niets veranderen!
Zoo ook in den maatschappelyken toestand. Neen, niet geheel. Maar verbetering is niet te verwachten van de voorgeslagen middelen. Ik beweer dat de socialisten (komt ‘de’ hier tepas? Zyn ze homogeen? Het tegendeel zou weldra blyken als men hun alle uiting vry liet. Dan kregen wy terstond een repetitie van den Babelschen torenbouw!)
Nu, voor zoover men den socialisten 'n bepaalbare richting kan toekennen, meen ik, dat zy even ver van 't spoor zyn als de lui die nu 't heft in handen hebben...
Neen, schryven over maatschappelyke toestanden wil ik niet. Als ik schryven kàn moet ik kopie leveren aan m'n uitgever by wien ik in 't kryt sta. Bovendien: pour se disputer il faut être d'accord. Ik sta in m'n beschouwingen op 'n geheel ander standpunt dan byv. gy en Nieuwenhuis. Volgens my is de tyd van redeneeren, betoogen, bewyzen voorby. Er is handeling noodig. En daartoe
| |
| |
had ik willen overgaan als me niet uit den afloop van die armzalige Huldeblykzaak was duidelyk gemaakt dat ik geen degelyke party aan m'n kant heb. Men heeft me een te leesbaar testimonium van onmacht uitgereikt, dan dat ik zonder krankzinnigheid...
donker alweer!
Ik wou dan zeggen dat ik geen lust heb te velde te trekken zonder troepen waarop ik rekenen kan. Die heb ik niet!
| |
25 Nov. 84.
Neen, ik heb geen zin in 't behandelen, briefsgewys van de sociale toestanden. Ik houd niet van debat. Zelden of nooit heb ik daarvan goede vrucht gezien. Met kwaadwilligen is 't boter aan de gal gesmeerd (galg zeggen de lui) en welwillenden, zy die oprecht naar waarheid streven en geen hatelyk pleizier hebben in 'n woordentournooi, nu, die komen vanzelf terecht. Ik houd D.N. voor oprecht en welwillend. Dit ben ik ook. En hierom ben ik zeker dat een van ons beiden eenmaal ipso motu tot den anderen zegt: je hebt gelyk. Toch zou daartoe noodig zyn dat D.N. precies wist wat m'n meening was. 't Is moeielyk dit uitteleggen. De bitterheid van m'n stemming staat de juistheid myner uitdrukkingen in den weg.
| |
| |
Voor 't oogenblik kan ik alleen zeggen dat socialismus, voor zoover ik daaraan 'n bepaalde beteekenis kan toekennen, want, zooals de meeste ismen, is 't 'n vaag begrip, althans ik ben niet zeker van den zin dien ik aan 't woord moet hechten... nu, ik ben geen socialist! Vriendelyk dank voor gelykstelling met iedereen, in moreelen en intellectueelen zin. En wat gemeenschap van goederen aangaat, waar ieder evenveel bezit, heeft niemand wat. Een lotery met louter pryzen kan niet bestaan. De ‘aard der dingen’ (Jehovah) kan niet meer leveren dan ze heeft, enz.
Maar ik heb sympathie voor 't streven der socialisten, voor zoover ze oprecht verbetering bejagen. (Zeker zyn er ook onder die lui de noodige Tartuffes. Dat vuil is overal.)
Ik zeide u reeds dat m'n standpunt (welks genesis heel duidelyk te verklaren wezen zou) geheel anders is dan 't uwe of dat van D.N. Hoe zal ik dat uitleggen zonder verhandeling? Een parabel alzoo, al claudiceert ze. De vraag is of ze mank gaat in 't kardinale?
Op zeker vaartuig bestond de état-major uit.. min achtbare lieden. (‘Verrotting in den staat’ zei ik. Thorbecke noemde 't ‘Contagium in de politieke atmosfeer.’ We willen 't verschil deelen en zeggen dat in den Haag 'n gemeen troepje op 't kussen zit.)
| |
| |
Dat troepje hooggeplaatsten alzoo behartigde niet het belang van schip en bemanning, maar deed z'n eigen zaakjes.
De equipage werd slecht, ja byna niet gevoed.
Nu zegt N. ‘Die menschen moeten beter eten hebben’
Ik: Wel zeker, als 't kàn (wat de vraag is!) Doch in allen geval moet de troep schelmen overboord, die alle verbetering, ook, al slaagden wy in 't vinden van middelen daartoe, òf in den weg staan, òf - als ze huns ondanks bereikt ware - ten eigen bate zouden aanwenden.
2e. Parabel. In 'n broodfabriek zyn ratten en muizen.....
Nu ja, ik had de kat willen zyn. Maar m'n ‘geestverwanten’ vonden me daartoe niet goed genoeg.
Je ziet wel dat bitterheid my de uiting belet!
| |
15 Augustus '86.
Neen, socialist ben ik niet! Ik kan 't program van die party niet onderschryven, en dit is jammer voor my misschien, voor hen iets zekerder.
Wel heb ik sympathie met den wrevel der ontevredenen, d.i. dien gevoel ik met hen. Maar ik beweer dat ze zich vergissen, zoowel in 't aanwyzen van den vyand die te keer moet worden
| |
| |
gegaan als in de middelen die ze aanwenden. Ils jouent le jeu de l'ennemi. Prud'homme en Cartouche, de bourgeois satisfait en de Schinderhannessen op 't kussen, zyn hun dank schuldig. Ze versterken door hun ondoordacht handelen de tegenparty. Niemand zal dit - na 't amsterdamsch conflict byv. - ontkennen.
Meen niet dat ik by 't afkeuren der taktiek van de ontevredenen, zoetemelkpapächtige zachtheid predik. Integendeel! Ik lyk meer op Danton, Robespierre of zelfs op Marat, dan op Lamartine die in '48 ter inwyding van z'n politieke loopbaan afschaffing doordreef van de doodstraf voor politieke misdryven. ('n Politiek misdryf is 't bestelen, bedriegen, vermoorden van duizenden in plaats van die mishandeling toetepassen op 'n enkele.)
My komt zachtmoedigheid jegens misdadigers in 't groot ongeoorloofd voor, en als ik de macht had, waarnaar ik uit bestwil en niet uit kinderachtige eerzucht, minder nog uit smaak, want ik houd niet van publiekerigheid...
Ja, als ik de macht had gekregen waarnaar ik uit bestwil gestreefd heb, zou ik honderde koppen hebben laten vallen. Misschien duizenden.
Maar men - m'n ‘geestverwanten’ - hebben dat niet gewild. Bien leur fasse! Ik ben er wee van.
De socialisten - dat malle ‘de’. Er zyn er
| |
| |
geen twee die aan 't zelfde lyntje trekken! - staan nog minder dan andere staatkundige partyen op de hoogte om de onmisbaarheid intezien van 't leerstuk der onfeilbaarheid. (Er is veel te leeren van de alleen zalig makende kath. kerk, of laat me liever zeggen: van de Natuur aan wie die kerk de kunst heeft afgezien!) Zy - de socialisten - meenen hun doel te bereiken zonder 't ééne onwrikbare punt van uitgang welks gemis alle krachtsinspanning ydel maakt. Archimedes had gelyk. Juist andersom dan de eisch is, meenen ze hun doel - en welk doel! - te bereiken door versplintering van kracht, door aan jan en alleman het recht toetekennen van meepraten - ‘meestemmen’ heet het, geloof ik, in 't jargon van den dag - door intelligentie, taktiek, geestkracht, kennis van zaken, oordeel, alles wat tot bestemmen en bereiken van 'n groot doel noodig is, aantelengen met het lang nat van vergaderingen, babbelclubs, debatgeklets en dergelyke verlammende gewone (of huis-) oefeningen van beroerdheid. Bah!
Ja, alle raderen willen veer zyn. En de voorgangers spiegelen dit als mogelyk, als gewenscht als praktisch voor!
Niet alleen dat ik niet socialist ben, ik ben anti socialist. De socialisten willen den ‘Staat’ almachtig maken, ik dring aan op de, meest mo
| |
| |
gelyke inkrimping der bemoeienis van 't noodzakelyk kwaad dat men ‘Regeering’ noemt. Zy houden zich voortdurend bezig met het voorslaan en doordryven van nieuwe wetten, ik beweer dat men zich hoofdzakelyk moest bezighouden met afschaffing van wetten. Zy blyken te smachten naar verzwaring van juk, ik eisch, binnen de grens van 't mogelyke: vryheid. Zy staan 'n wreede ongelykheid voor, door de meest ongeëvenredigde verhoudingen, behoeften en aanspraken naar één stupiden maatstaf te bepalen, ik dring op gelykheid aan door, in overeenstemming met de wenken der onfeilbare magistra Natuur, ieder te geven - d.i: toetelaten dat ieder zich op billyke wyze verschaffe - wat hem past en toekomt. Zy willen 't licht der beschaving verzwakken, ja: doven, door 't bevorderen van niet teruggekaatste uitstraling, ik wensch dat licht behouden en versterkt te zien door concentratie. Zy willen alle kans op winst in de levenslotery vernietigen door 't ongerymd afschaffen van de Nieten, ik wil de schelmen straffen die sedert zeer lang, ja, voortdurend, de pryzen stelen, en dit - behoudens gedeeltelyke verandering van personeel - zullen blyven doen als de socialisten aan 't roer komen.
Speciaal-bepaalde aanwyzingen sla ik over. En ook publiceer ik die niet. Ik bedank er voor
| |
| |
wegwyzer te spelen voor lui die niet loopen willen, en die later zouden zeggen dat myn aanwyzingen niet deugen, omdat zy niet verkozen zich intespannen tot het volgen van den aangewezen weg!
Wie tegenspraak meent te ontdekken in m'n betuiging dat ik geen ‘zachtmoedigheid’ predik (zooals de uilige babbelaar Quack byv.) en m'n aandringen op ‘vryheid’, m'n afkeer van tyrannie, verliest uit het oog dat er onderscheid is tusschen medicatie en diëet. Wat noodig kan zyn tot het uitroeien van verrotting, wordt niet voorgeschreven als hygienisch regime voor den reconvalescent of den genezene. Dit is duidelyk, dunkt me.
En noch als heelmeester, noch als hygienist beweer ik 'n arcanum te bezitten. Maar veel - iets althans! - is er te verbeteren. En dit is van 't socialistisch program niet te verwachten. Integendeel! De verkondigers van dat stelsel leiden de aandacht af van den focus der kwaal die ze meenen te bestryden, en de dieven die 't volk uitplunderen zyn hun grooten dank schuldig. De ganzen hebben 't kapitool gered, en Heemskerk c.s. hebben den betrekkelyk rustigen tyd dien ze te gemoet gaan te danken aan 'n paling. Toen god de wereld geschapen en aan Adam gevraagd had: ‘is er nu misschien nog
| |
| |
iets waarmee ik je plezieren kan?’ antwoordde de slimmert: ‘hm, ja, 'n onhandig vyandje zou me wel schikken.’
En 't geschiedde alzoo. De Heer - goedig als altyd - schiep de socialisten.
Basta!
|
|