| |
| |
| |
Aan den heer W.A. Paap.
Nieder-Ingelheim 4 Juli '81.
Waarde heer Paap! Nadat ik met byzonder veel genoegen uw stuk over Ebers laatsten roman gelezen had, voelde ik aandrang u daarvoor te bedanken’ [Hier wordt gedoeld op een in den Spectator verschenen artikel van den heer W.A. Paap, destyds litt. hum. stud. te Amsterdam, dat multatuli in dit tydschrift had opgemerkt.] ‘Met byzonder veel genoegen’ en ‘bedanken’. Zoo is het! Byzonder, omdat ik zoo zelden ontwaar dat recensenten hun brilleglazen afvegen. Eenmaal dien Ebers benoemd hebbende (of gissende dat-i benoemd is) tot ‘beroemde schryver’ kletst men maar toe. Hy schryft slecht.
Ik las van hem: ‘Homo sum’ en durf beweren dat het 'n prul is, naar inhoud en uitvoering beide.
Ook de Egyptologie die daarin heet geleverd te worden is min. In een van z'n andere stukken ('k weet waarachtig den naam niet meer) ben ik blyven steken. Ik had er genoeg van! Dat nu die man niet schryven kan, deert me niet. Maar wèl voel ik ergernis over 't ophemelen van zoo'n knoeier. Uit die ergernis verklaren zich de woorden ‘byzonder’ en ‘bedanken.’
(Ebers' ‘Eine Frage’ noem ik een alleraardigst
| |
| |
kunststukje, iets als 'n casse-tête, 'n difficulté vaincue. De malle krulletjes die gy zoo ten-rechte in hem afkeurt, zyn in dat stukjen op hun plaats. Dáár is dat vulsel gepast-keutelig, nagemaakt Theokritaansch ... of zoo iets.
Of ... is 't geen kunstjen in hem? Zou 't hèm wellicht op inspanning te staan komen, sober, eenvoudig, waar te zyn? In dat geval blyf ik er by dat z'n talent op mispelen gelykt, die slechts dienen kunnen als ze niet deugen. Of op 'n natuurlyken bochel die zeker publiek in vervoering brengt, als het treft dat de gelukkige bezitter juist voor Tortillard moet spelen. Enz. Enz.
Maar ... wat anders. Wilt ge my 'n tweede genoegen doen? Wyd ... (zegge: besteed) eens een artikel aan de tyden der werkwoorden in onze schryvery van den dag. Toe, asjeblieft! Even als met Ebers neem ik 't niemand kwalyk dat-i geen talent heeft...
(Ja toch! Want: la principale qualité de l'auteur ... c'est la probité (Vry en gewyzigd naar La Bruyère.)
... maar (of als ge de parenthesis er by leest, géén: maar) 't is ergerlyk te zien, hoe men by gebrek aan talent, zich 'n zweem van distinktie aanmatigt door ... door ... hoe zal ik zeggen? 't Schryvend volkje stelt zich boven Onzen L.H. zelf.
| |
| |
Niemand heeft ooit zyn almacht opgevat in den zin dat-i de begrippen ‘gister’ ‘morgen’ ‘verleden week’ en ‘vandaag’ door elkaar kon schudden als hagel in 'n kogeltasch. De hedendaagsche romanflikkers - vooral van 't soort dat rondkruipt aan den voet onzer kranten - zyn zoo vry zich aantestellen alsof ze dat kunstje wèl verstaan. Een reden is er niet voor, maar de oorzaak meen ik te vinden in 't jagen naar de deftigheid die zy in schoolboekjes wel eens hoorden toekennen aan den praesens actualitatis (actualitas staat niet in Cicero. Dat is 'n fout van Cicero). Het schermen met zulke middeltjes staat op één lyn met den pluralis majestatis van de kranten, en dus zeer laag.
Wilt ge dat geknoei eens vereeren met 'n oorveegje? Schikt of lust het u, te zeggen dat ik u daartoe uitnoodigde? goed!
Komt het in uw rym te pas er een en ander bytehalen dat in de buurt ligt? Ziehier:
‘Ja’ zeide X toestemmend.
‘Neen’ lachte, zuchtte, piepte, ontkende, hoestte, niesde, gaapte, etc. etc. de vader, terwyl hy rook uitblaasde, pyp stopte, aan z'n neus krabde, z'n hand legde op 't blonde hoofd van..., haar aankeek met z'n zoo- of zoo- oogen, etc. etc. etc.
‘Onwillekeurig’ en ‘onmiddelyk’ verdienen ook
| |
| |
'n plaatsje. (Gyzelf zyt aan 't onwillekeurigen gegaan).
Ook ‘letterlyk’ De menschen staan tegenwoordig ‘letterlyk’ als (dit ‘als’ is te veel) van den donder getroffen, ‘in den grond genageld’ etc.
En 't malle duitsche ‘als’ in plaats van toen, daarna, vervolgens, etc.
‘Als Amalia dit gezien heeft, is Ferdinand onwillekeurig opgestaan, en letterlyk als door den donder getroffen steekt hy onmiddelyk (alzoo zonder lucifer) een sigaar op. Caetera desunt, maar 't is genoeg.
Nu, breid maar uit. Ik zie in al dat geknoei: oneerlykheid. Vgl. m'n proeve van een definitie der uitdrukking: ploert. Ieder inderdaad eerlyk man kan goed schryven. Elk oneerlyke schryft slecht. Dit valt slechts daarom niet algemeen in het oog, omdat de meeste lezers niet gewoon zyn zich de vraag voortestellen: wat is waarheid. Een en ander is heel verdrietig voor 'n schryver die zich afslooft om voor z'n gedachte de minst onjuiste uitdrukking te vinden. Wie 't dus met waarheid wel meent, is verplicht tegen al dat geknoei met kracht optekomen.
Daarom deze brief!
‘Waarom doet ge 't niet zelf?’ Beste jongen, ik ben zoo misselyk van publiekerigheid. Dit is
| |
| |
m'n eenvoudig-natuurlyke indruk, en zie: redenee rende kom ik tot gelyke slotsom dat het beter is, u te verzoeken dezen knikker uit de sloot te halen. Tegen my heeft men 't voorwendsel aantevoeren dat ik oud, knorrig, zwartgallig, pessimistisch, ja, god weet wat ben. Misschien zelfs afgunstig! Als ze wisten hoe hartelyk bly ik ben by 't lezen van iets degelyks! En hoe genegen, dat - soms met overdryving! - te uiten.
Vriendelyk gegroet van Uw dienstwilligen
douwes dekker.
| |
Nieder-Ingelheim 20 Oktober 1881.
Waarde heer Paap! Vergun my uw hulp interoepen om zoo mogelyk 'n jong mensch terecht te brengen, dat naar my voorkomt aan 't malen is. Zekere G ... te B. schryft me sedert eenigen tyd zinnelooze brieven. Door niet te antwoorden hoopte ik hem te doen inzien dat ik met z'n gekkepraat niet gediend ben, maar gister bleek me weer dat m'n zwygen niet baat. Daar hy eenige keeren uw naam noemde, mag ik veronderstellen dat ge hem kent. Wilt ge hem aanraden te werken?
Hy schynt zich te verbeelden: hoe krankzinniger hoe mooier. Niet alleen zyn inhoud en uitdrukkingswys van z'n brieven klinkklare onzin
| |
| |
maar zelfs letters, schrift, adres, alles ... is zoo bespottelyk dat ik den armen jongen wel voor onwys moet houden, of opweg om het te worden.
Wel weet ik dat 'n groot gedeelte van de aandrift om zich te tooien met iets vreemds, zeer dikwyls slechts affektatie is, maar die gemaaktheid-zelf is reeds 'n hersenfout, en 't zou 'n gewetenszaak wezen den patient in den waan te laten dat hy daarmee eer inlegt. Doe hem s.v.p. weten dat ik z'n schryvery allerellendigst vind, en niet genegen ben daarvan nota te nemen. Hy moet werken, ernstig ingespannen werken! Zeg hem dat z'n (onhandige!) jacht op buitengewoonheid 'n belachelyke en zeer gewone fout is. Inderdaad, niets is banaler dan nagemaakte excentriciteit. De oorzaak dat zoovelen dáármee trachten iets te bereiken, ligt in luiheid. Het is nl. gemakkelyker 'n zotterny te debiteeren dan iets wezenlyks te verrichten. Zeg o.a. aan G. dat hy moet trachten te leeren 'n behoorlyken brief te schryven. Indien hy zich daarop toelei, zou er al iets gewonnen zyn. Hy schynt te meenen boven school, boven vormen te staan, en staat er zeer diep onder.
M'n vrouw, Woutertjen en ik zyn wel. Hoe gaat het met uw studien? Ik kan niet beoordeelen welke omstandigheden u 't studeeren in de Let- | |
| |
teren gewenscht maken. In 't algemeen zie ik iemand van letterkundigen aanleg liever 'n vak kiezen dat ... nu ja: van stipte natuurkennis. En dit juist in 't belang van Letterkunde. Het is m'n overtuiging dat akademische letterkundery nadeelig werkt.
't Moest geen vak zyn. Dichter en wysgeer ('t is van zeker standpunt gezien, 't zelfde!) leggen zich toe op kennis van den aard der dingen. De vorm der uiting zal toegeworpen worden aan wie zich dáár van 'n gewoonte heeft gemaakt, en 't onderwys in vorm, met voorbyzien of achterstellen van 't andere, doet denken aan den pasteibakker die wel zakjes maar geen meel en suiker inslaat.
De Litt. hum. proff. zien dit dan ook in. Ze moeten wel, daar 't feit hun leert dat onderwys in Letterkunde 'n onmogelykheid is. Om dan toch iets te doceeren ... nu ja, dan krygen we kibbelary over 't geboortejaar van Maerlandt, annatationes op zekere plaats van Euripides, of ophemeling van (godbeter't) Hooft, Huyghens en (met permissie!) Brederoo! En dat heet: letterkunde. Ze doen als 'n keukenmeid die inplaats van spys te bereiden, kletspraatjes houdt over keukenmeiden die (volgens háár) zoo smakelyk konden koken.
Toets m'n aprioristischen afkeer van gedoceerde
| |
| |
letterkundery aan 'n aposteriorische statistiek van wat er geleverd is door akademisch afgerichte lettermannen. 't Is naar! Vriendelyk gegroet.
t.t. D.D.
| |
2 Januari 1882.
Uw verstoordheid op den Spectator is zeer begrypelyk. Toch moet ik hier de opmerking by voegen dat redactien soms redenen tot afwyzing hebben, niet liggende in haar oordeel over de aangeboden stukken, maar voortvloeiende uit zekere verhoudingen en konvenientien die moeilyk door anderen zyn te beoordeelen, en waarvan ze niet altyd uitlegging kunnen geven. ‘Maar dan moeten ze my m'n stuk teruggeven’ zeg je. Zeker. Doch bewyst niet juist het dralen daarmee dat ze je stuk gaarne willen plaatsen, en zich moeite geven om 't beletsel uit den weg te ruimen? De poffertjesvrouw die altyd met sterke boter bakte, deed dat ook niet voor haar pleizier. Maar, eilieve, als ze dat nu eens aan haar stervenden man had beloofd? Of als een aandeelhouder in haar kraam belang had by 't debiet van sterke boter? Iemand zonder wien haar standje niet bestaan kon? Zelfs 'n eenhoofdige redaktie zit soms uisschen twee vuren. Vandaar dan ook dat Cato nooit redacteur van 'n tydschrift heeft willen zyn. Ook in zake inte- | |
| |
griteit is onvolmaaktheid 'n eisch der natuur. Ik byv. zou als redacteur geen stuk opnemen waarin iemand gekrenkt werd aan wien ik door banden van pieteit verbonden was. En ... daarom doe ik als Cato.
Er zyn redenen van delicatesse denkbaar die de gelykhebbery tot iets afschuwelyks maken. Of nu by den Spectator zoo iets ten opzichte van uw stuk 't geval is, weet ik niet.
‘Uw stuk zal er in’ heeft Vosmaer gezegd. En: ‘allen zyn 't met uw stuk eens, op één na. Misschien eischt het huishoudelyk reglement eenheid van stemmen.... By al zulke dingen is het streven naar waarheid of naar 't goede niet de hoofdzaak. Men moet zich behelpen met bruikbare fiktiën om zonder elkaar in 't haar te vliegen, 'n zaak ... voor beslist te houden. Het ontzien van Isings opinie is gewis op zichzelf bespottelyk, maar als onderdeel van 'n algemeene regeling kan het gewenscht zyn of althans vergeeflyk.
Ik hoop hartelyk dat uw stuk geplaatst wordt. Sommige seurkouseryen van de bekende soort vervelen me danig. Maar ... één geeseling zal niet helpen. En wees verzekerd dat er voor elk gerooid onkruidje terstond 'n ander in de plaats komt. Ook beroerdheden zyn onderworpen aan den natuur-eisch: horror vacui. Als ge bewyst dat 2 × 2 geen 5 is, komt 37 of ... wat anders, en
| |
| |
roept: ‘Zie je wel, ik ben de echte ware zuivere 2 × 2! Goeie morgen!
Beets, Ten Cate, Tollens ... 't onderwerp is ryk! Alleen de rymbybel levert...
Beets seult met zynen Heer
Hier mislyk heen en weer, enz. enz.
Ja, ‘enz.!’ Want, verbeel je, toen ik gister avend dat rympie geschreven had, overviel my de geest. En ik begon te rymbybelen, honderd uit. Als men met zoo iets begint is 't uitscheiden moeilyk. Alzoo versjes by dozynen, en toen kwam er petroleum op m'n brief, en hy zag er uit, kyk! En ik verscheurde hem (neen, dat deed ik zoo even) en zag in dat ik beter deed die rymelary voor ditmaal te supprimeeren.
| |
N.-Ingelheim, 30 Jan. '82.
Beste Paap! Dank voor uw stuk in den Spectator. Ik voorspel u dat je nog wel eens - zegge: dikwyls! - op dat chapitre zult moeten terugkomen. Men kan niet lezen.
M'n vrouw zeide zoo even: is de charge niet te sterk?
- Neen! 't Is moeielyk zotternyen te gek voortestellen. Ik ben benieuwd naar uw behandeling van de verzenmakery. De stof is ryk.
Heere Jezis, ik heb daar weer iets van Fiel- | |
| |
ding gelezen! Z'n Jonathan Wild de groote. Hoe min! Hoe onmogelyk! En ... hoe gemeen. En dat alles met pretentie op menschenkunde! En ... met 'n goed gerecipieerde pretentie: hy staat voor meester in dat vak te boek. Voor 'n meester 2den rang, nu ja, maar voor 'n meester toch! 't Is ergerlyk. Wil je dat vod eens lezen? Zeker kan je 't krygen in de Stadsbibliotheek. Myn exemplaar kan ik je niet zenden. Ik heb 't tot onleesbaarheid toe, kapot gekrabd! 't Is 'n (slechte) fransche vertaling. Als je 't leest waarschuw me dan. Ik wil je dan op een en ander opmerkzaam maken. 't Is 'n mooi onderwerp voor 'n artikel in den Spectator, waarby je d.v. (hm, niet ‘deo volente’ maar: des verkiezende) je stuk kunt aansluiten aan m'n schimp tegen (den ouden) d'Israeli.
Noem me ‘Dek’. Dat is hartelyk en eenvoudig. M'n vrouw is wel, zy groet je. Wouter is 'n toonbeeld van levenslust. Hy sprudelt. O, 'n heerlyke jongen. Zoo'n kind levert veel stof tot opmerking ('n mensch op 'n zooveelste van de ware grootte.) M'n vrouw leest heel studieus den Emile van Rousseau. Erkennend dat er veel goeds in is, stemt ze my toe dat hy (R.) onnatuurlyk gekunsteld is in 't voorstaan van ‘Natuur’. Ook ziet hy geheel over 't hoofd dat de maatschappy, met al haar fouten en zotternyen ook 'n natuurprodukt is.
| |
| |
Dag beste jongen. Zie je kans te zorgen dat je kritiek geen nadeeligen invloed uitoefent op je karakter? Ik blyf er by dat je twintig jaar zwygen moest en met ter zyde stelling van allen lust, je moest bezighouden met studie van iets exakts. Nu is wel in zekeren zin al wat bestaat even exakt (ook letterkundery en zelfs zielkunde) maar ... nu je weet wel wat ik bedoel. Ik wou dat je m'n slaaf was. Dan zette ik je aan historische bronnenstudie. Het toepassen van je kritischen geest dáárop, zou (meen ik) nuttiger wezen dan het - soms àl te makkelyk! - neerhalen van letterkundige beroemdighedens. Je zaagt kurk. Adieu.
Dek.
| |
25 Maart 1882.
Alzoo voortaan: jur. stud.! Ik ben zeer bly, dat ge het besluit genomen hebt niet ‘de letteren’ als vak te kiezen. Het is geen vak! Om in letterkunde iets degelyks te leveren moet men er niet in doen. Om iets uit de sloot te visschen moet men niet in de sloot gaan liggen, men moet met behoorlyk gereedschap er naast staan. Dat gereedschap bestaat in kennis en als zóódanig dient elk vak nagenoeg op gelyke wys, nl. door de oefening in onderzoeken en opmerken. Geeft dan 't lettervak zelf dit voordeel niet? Niet zoo zuiver
| |
| |
daar het je te veel - ja uitsluitend, want wat is de akad. letterstudie anders? - met voorgangers en modellen bezig houdt. Wie eetbare spys leveren wil, moet ingredienten verzamelen, niet: de faits et gestes van keukenmeiden van buiten leeren, of keukenmeiden zitten aankyken.
Juist de studie van ‘de Rechten’ een voornaam hoofdstuk uit de geschiedenis der menschheid, en dùs tot heden toe vol apenkool en zotterny, zal u bouwstoffen leveren om - met de gegevens die de natuur u schonk - 'n uitstekend litterator te worden. Ook tot geschiedvorscher leidt die studie op, d.i. tot het verkrygen van de gereedschappen die de bronnenzoeker noodig heeft. Het onderwyzen van geschiedenis op 'n akademie is onzin. Om iets te weten te komen van wat er alzoo gebeurd is in de wereld moet men archieven, bibliotheken, partikuliere en half-officieele dokumenten raadplegen. Tot het wegvinden dáarin is de studie van 't Rechten- en diploomwezen ('t laatste woord drukt het uit!) een onmisbare voorbereiding.
Om de paradox vol te maken, hierby de opmerking dat diezelfde Rechten-studie als voorbereiding tot Recht-spreken of wetgeverschap nadeelig is. Dit is nu voor u minder gevaarlyk, daar ge dat vak niet con amore om zichzelfs wil kiest. Wie dat doet bederft zich voor iets wezenlyks
| |
| |
Een echte jurist zweert by wat deze of gene gezegd heeft, en identifieert dat met Rechts begrip. 't Is hiermee juist als met de Letter .... kunde (?) De lui die in dat vak doen, verliezen alle besef van hun eigenlyke roeping. Dit of dat zal wel mooi wezen, meenen zy, want ... het staat in Maarlandt of... Janklaassen!
Dag, beste jongen. Houd je goed en wees hartelyk van ons gegroet. Woutertjen is er heel groots op dat ge nog aan hem denkt.
t.t. Dek.
| |
N.I. 2 April '82.
De zoogenaamde hervormingen [In Indië] zyn niets dan valsch liberalistische duitenplatery, jezuitische slenters. Spreken, praten, codificeeren, kletsen over Rechten in plaats van recht-doen. De van Twisten willen wel zoo!
(Met Bl. Waanders - zie N.v.d. Dag 1 April. Vereeniging Handel en Nyv. Zitting - ben ik 't volkomen eens dat de afschaffing der Heerendiensten 'n fout is, even als 't vervangen der betrekkelyk menschlievende rottingslagen, opteleggen door een vaderlyk-patriarchaal-politie gerecht, door de zeer wreede onzedelyke gevangenisstraf. Je moet ze zien die gevangenissen! Ook treffen ze geen
| |
| |
doel. Al die maatregelen zyn jezuitisch-nagemaakt-liberalistische streken!)
[By dezen brief was de laatste druk van Nog-Eens-Vrye-Arbeid gevoegd].
Zeg gy my eens welke inkorrekte uitdrukkingen er in deze brochure voorkomen? Kyk heel scherp. Nooit vermydt men alle fouten, maar 't stuk is met zorg geschreven, meen ik. Zoowel in rhetorischen als polemischen zin. Ja, kritiseer 't eens met inspanning.
Iets verbeterd? [In Jndië] Eilieve, door wat? Door wien? Hoe? Door 't beloonen van den Regent van Lebak? Door 't eeren van Van Twist? Door 't pensionneeren van de Slymeringen? Door 't uitschelden van Havelaar? Door 't verleenen van de Leeuwen-orde aan Brest v. K? Door 't maken van nieuwe wetten die niet worden nagekomen?
| |
Nieder-Ingelheim 24 Mei '84.
Wel, beste kerel, wat 'n mooi stuk! Ik haast me u dit te zeggen. ‘Dit’ dat uw stuk my zoo voorkomt.
Nu is ‘mooi’ 't rechte woord niet, dit weet ik wel. Uw satire is amusant, pittig en (dit is hoofdzaak) ze is waar. [Deze brief werd geschreven naar aanleiding van het toegezonden werkje: Bombono's, satire door Willem Paap.]
| |
| |
Ik heb aanmerkingen die, naar ik hoop, u van dienst kunnen zyn by 'n 2den druk. Want die zal komen, en meer. Neen, nu zeg ik meer dan ik weet, want al vind ìk uw stuk uitstekend, met nederigheid moet ik erkennen geen verstand te hebben van publiek. 't Kan wel zyn dat uw werk géén opgang maakt, omdat het goed is. Maar ook dit is niet zeker. Al zien verreweg de meesten den ernst voorby die er ligt in uw aanklacht - 'n aanklacht is het! - ze zullen 't stuk aanpryzen (of afkeurend verspreiden) omdat het zoo grappig is. M'n vrouw heeft geschaterd in haar eentje, zoodat Wouter kwam aanloopen met de vraag: ‘gut mama, waarom lach je zoo?’ Ook ik heb gelachen. Ja 't is grappig, geestig en waar, d.i. treurig.
De aanmerkingen die ik u zal mededeelen, zullen niets afnemen van den hoofd-indruk dien uw werk op me maakt. Denk niet dat ik 'n verraderlyk ‘maar’ achter de hand heb. Volstrekt niet.
Een myner aanmerkingen is dat ge eenigszins onjuist gemeten hebt by 't verdeelen der doses uwer verontwaardiging Portefeuille en De Beer krygen meer dan hun evenredigswyze toekomt.
En 2o. Sommige faculteiten, richtingen, schakeeringen en benten die van rechtswege aanspraak hadden op 'n geeseling worden met stilzwygen voorby gegaan. Dat ge de theologie, orth. en
| |
| |
modern, met rust laat keur ik goed. Het onderwerp is afgezaagd, ònfrisch (die reden van vrystelling had kunnen worden aangevoerd) doch daar waren:
Wysbegeerte!
Rechtspleging!
Rechtsstudie! (ook uit 'n ander oogpunt, dan 't door u gekozene).
De verzenmakery!
De hoofdartikel fabrikatie! (ik weet wel dat ge die beide laatste rubrieken aanroert, maar ik had daarvan méér willen hebben.)
en eindelyk:
Staat- en Staathuishoudkunde!
Zie, al die afdeelinkjes van de groote volksbederf inrichting hebben reden van klagen.
M'n klacht over ‘te weinig’ is 'n welsprekende toejuiching, niet waar? En, indien m'n oordeel iets waard is, wat ik geloof, komt de tegeningenomenheid waarmee ik uw stuk opnam, nog bovendien in uw voordeel. Ik houd niet van geest, geestigheid e.d. Zoo min als van hart-smart poezie. In veel opzichten gelyk ik vry precies op m'n vyand Droogstoppel, al zy 't dan uit geheel andere beweegredenen.
H'm! Ook de Khunst-beschouwers krygen hun competent deel niet! Al weer 'n klacht over ‘te weinig’.
| |
| |
Het even aanduiden van Korteweg is rechtvaardig en zelfs ... bekwaam. Als dit lichtpuntje niet bestaan had, hadt je 't moeten verzinnen. Gelukkig dat je de leugen van 't fingeeren niet noodig hadt. Bravo!
Maar... De B. krygt te veel. Help eens kyken, hy zal zich uit je stormram 'n piedestalletje bouwen en coram populo roepen: ‘ik ben Leentje!’
(dit nl. vertelde de oude stakkert die me, zeer gedeeltelyk, tot model van Leentje gediend had, aan 't parterre van den Schouwburg by 'n voorstelling van De Br. Daarboven of zoo iets!)
Ja: ‘ik ben Leentje!’ zal hy roepen, en: ‘word dus 392e abonné op m'n P.’
En ... ik onterf je! Want, hoe kan je de Veer overslaan, den gewerbsmässigen kletsvoorganger by uitnemendheid! Hy is typisch, en dit is De B. niet. Ja, typisch, vooral om de plomphandige manier waarop hy z'n theologisch modernismus heeft weten pasklaar te maken voor de krantlezende boeren van Ilpendam, Knollendam, Krullendam etc. Lees z'n paasch- en pinksterpreeken!
Nu ben ik toch in uitweidingen gekomen. Ik had die tot later willen bewaren, maar de vrees dat ge meenen zoudt ... nu, ik bedoel dat achterhandsche ‘maar’. Je ziet wel dat ik hoog met uw stuk loop. Ik heb medelyden met sommigen die ge ... wel niet aantast, maar toch
| |
| |
raakt. Die goede beste Vosmaer! Mukene, kunstzin, steenen pop, grieksch, och, 't doet me zeer. Maar ... daaraan moogt gy u niet storen.
(Dááraan storen’? Welnu, we schryven geen drie regels zonder fout. Men stoort iets. Zich aan iets storen is onzin, even gek, neen gekker, dan uw Loki's: ‘ik ga me trouwen.’ Kyk, ìk durf niet meer toegeven in sarkasme, omdat my alles, byna alles, onjuist voorkomt. Juist dat besef maakt me stom. Dit staat u ook te wachten, en daarom betreurde ik 't altyd dat ge zoo vroeg van stal liept. En ook dit oordeel wantrouw ik alweer. Wie wacht tot hy zeker is, de waarheid te hebben gegrepen, riskeert z'n mond te houden voor altyd! Het komt my voor dat de zotternyen, de misdadige zotternyen, die gy aan de kaak stelt, hun straf verdienen, m.a.w. dat ze inderdaad zot en misdadig zyn. Maar zoo bitter is m'n stemming dat ik, onder 't goedkeuren en toejuichen uwer executie...
(Van de door u uitgevoerde ... neen ‘uitvoeren’ exporteeren deugt niet.)
Zie. zoo leidt kritiek tot onmacht. Uit overmaat(?) van purisme weet ik niet hoe ik m'n zin moet eindigen. Voor die onmacht wilde ik u bewaren ('t kind bewaart 'n koekje voor z'n zusje. De bedoeling zal zyn: ik wilde u waarschuwen tegen 't veroorzaken van die onmacht).
| |
| |
Zoo bitter dan is nu m'n stemming dat ik me zelf de vraag voorleg of uw en myn oordeel over de dingen die ge afkeurt, niet even onjuist is als die dingen zelf. Wie verzekert u dat ge niet over jaren uw satire in handen nemende, zuchtend zeggen zult: ‘dat ding vond ik mooi in z'n tyd!’ Niet geloof ik dat ge ooit goed zult keuren wat ge nu zoo flink aan de kaak stelt, o neen! Maar wel is 't mogelyk dat gy inziet op musschen te hebben geschoten.
Gister had ik twee deuren en een venster aan welker sluiting iets haperde, gerepareerd. Ik moest
1o | Onderzoeken wat de oorzaak was van de gebreken, |
2o | Iets uitvinden om die uit den weg te ruimen, |
3o | Het gevonden ... ‘uitvoeren’ (je ziet we kunnen de onjuistheden niet missen.) |
En dat heb ik gedaan! Ik heb onderzocht, uitgevonden, gedaan! De deuren en 't venster sluiten best, best, best! Met fier zelfbewustzyn maak ik ze open en toe, alleen òm ze te openen en te sluiten. Heerlyke poezie van de feiten! Wat nu kritiek aangaat...
Kom die deuren en vensters eens zien! Ja, je zult zeer welkom wezen. Dan zal ik je een en ander zeggen over ... nu ja, over moedelooshedens. En asthmathiek ben ik ook. En 64 jaar
| |
| |
Maar m'n vrouw en ons lief pleegkind zyn wel. Dat is 't voornaamste. Kan je eens hier komen?
Hartelyk gegroet.
Dek.
Zeg, er had niet op den titel moeten staan; ‘Satire’. ‘Vertelling’ ware onnoozeler en dus satirieker geweest. Gut wat had je my 'n pleizier gedaan als je my door 'n paar van je slachtoffers hadt laten uitschelden! Ieder krygt tegenwoordig 'n Leeuw ... voor my niet de minste distinctie!
| |
Nieder Ingelheim, 17 Juni '84.
Beste Paap! Uw brief is van den 10den, en eerst zooeven (dinsdag ochtend) heb ik hem gelezen. In zekeren zin heb ik weinig te antwoorden. In anderen zin: heel veel. Het weinige zou zyn: precies! Juist! etc. Niet veel anders dan toestemming en bevestigende weerklank, m.a.w. ik vind uw brief zeer schoon wat, zooals ge weet, neerkomt op ingenomenheid met m'n eigen denkbeelden. (Alle weldenkenden = ieder die zoo denkt als ik.) Maar hoe anders? Zou ik de inzichten moeten roemen van iemand die a noemt wat ik voor b aanzie? Nu dan, tenzy ik mezelf voor gek verklaar, moet ik uw brief schoon vinden. Ik vind het 'n belangryk stuk, ziedaar!
Uitvoerig antwoordende zou ik erg aan 't ver- | |
| |
handelen raken. 't Kon wel een heelen bundel Ideen leveren. Maar ook daarin zou volkomen instemming de hoofdinhoud zyn, weinig anders dan wat parafraze, of hier en daar wat voorbeelden ter toelichting of bevestiging. Ik sta verbaasd over de juistheid, waarmee ge m.i. (wat anders, alweer?) den spyker op den kop slaat. Aan die aandoening ben ik waarachtig niet gewoon. By 99/100 van wat ik onder de oogen kryg, roep ik verdrietig: ‘is 't nu waar of niet dat we in 'n gekkenhuis zyn?’ Deze indruk neemt hoe langer hoe meer 'n vorm van meening aan in allerstiptsten zin. Wie zoo iets den eersten keer vraagt, uit z'n bevreemding, z'n verontwaardiging, z'n woede: ‘by wyze van spreken.’ Welnu, nog niet geheel, maar byna stel ik de kwestie van niet toerekenbaarheid. Zoodra de korte afstand die me nog scheidt van 't aannemen dezer circonstance atténuante, tot nul zal zyn terug gebracht ... nu ja, dan moeten woede, verontwaardiging en verwondering vervallen. En wat zou dan daaruit weer volgen? Wel, berusting en zelfs ... godverdomme, meedoen! Is er grooter gek denkbaar, dan iemand die z'n wysheid tracht aan de markt te brengen in 'n gekkenhuis?
De vrees mezelf zoo'n testimonium insanitatis uittereiken, maakt me stom. Macht gezag, geweld
| |
| |
is 't eenig middel waarvan goed gevolg te wachten is, geloof me.
Ik ben zeer bedroefd over de Nisero kwestie, en ook die zaak draagt het hare by tot wat ik nu gemakshalve: ‘moedeloosheid’ noem. ('t Is eigenlyk besef van 't vruchtelooze myner pogingen.) Ge weet hoe ik 't volk tegen den oorlog met Atjeh gewaarschuwd heb. Niemand nam er notitie van. Toen ik den brief aan den koning publiceerde wisten slechts weinigen in Holland dat er 'n Atjeh bestond. Nog herinner ik my Funke's verwondering toen ik hem de kopie voor dien brief zond. Hy kende dat land niet. 't Scheelde weinig of hy vroeg me of ik gek was. nu weet Nederland iets van Atjeh!
In de noten op den Havelaar kom ik eenige malen op de zaak terug. Altyd zonder 't minste gevolg. Moet ik nu daarop wyzen? Ook dit zou weer doodgezwegen worden. En nu komt hier iets by dat zeer verdrietig voor my is. Zie eens in de Noten (uitgaaf '75 blz. 366, of uitgaaf '81 blz. 375) die passage waar ik als'tware 'n raadseltje opgeef en de woorden slechts door de eerste letters aanduid. Die passage bevat de voorspelling van wat nu geschiedt, namelyk: verwikkelingen met Engeland over 't sluiten van de peperhavens. Welnu, 't briefje waarop ik de daar aangeduide woorden voluit schreef, kan ik
| |
| |
niet terugvinden, zoodat het beroep op die voorspelling nu 'n mal effect maakt. Nog altyd zoek ik naar die ontcyfering. De zin is ... nu ja, precies wat nu gebeurt!
.................. dus hartelyk gegroet. Kom zoodra je kunt, en blyf zoolang je lust hebt! Adio
Uw liefh. Dek.
't Kan waarlyk zyn nut hebben als ik u spreek over de beste wys uw gaven aantewenden. Art. 1 is: geen geest. Dan volgen er eenige artk. waarin ik u geest afraad, en 't slot zal zyn 'n vermaning om u van geest te onthouden. Als misschien m'n zinnen niet rondloopen, maak ze maar in orde. Je weet: schryven en naaldemaken! Maar hoe de schryver De Groot aan die waarheid kwam, is my 'n raadsel. Misschien had hy 't van 'n naaldenmaker gehoord.
|
|