| |
| |
| |
Aan den heer I. Waltman.
[Uit een brief van 5 Januari 1875]
Waarde heer Waltman, wel wat 'n prettigen brief! Ik ben aangedaan van uw hartelykheid en bedank er u wel voor. Ja, zeker zal ik met groot genoegen Specialiteiten korrigeeren.
Kyk, nu weet ik niet of er reden bestaat om hier of daar 'n hoofdstuk meer te maken. Ook niet of de noten zekere uitbreiding van 't werkje zullen vereischen. Op 't oogenblik ben ik er niet in. Maar dit kan ik u nu wel vragen: Als ik onder de korrektie lust voel om een twee of drie vel uittebreiden, zou u dat schikken? Zoo ja, laat ge my ook vry het niet te doen? (Stemming, weet je?)
Ik heb 'n beetje hoop dat deze nieuwe uitgaaf redelyk snel zal geplaatst worden, omdat er inderdaad sedert 71 iets veranderd is in de publieke opinie. Het werkje zou althans door eenige couranten en tydschriften besproken worden. Nog altyd zullen velen 't niet doen, maar ... enkele toch!
Dat het debiet (ook van M.S.) redelykjes ging, is net voldoende om u geen bankroet te bezorgen, en om niet te klagen, te jammeren, etc. Maar ... hollandsch is en blyft het succesje! Ge hadt duizenden van Mill. St. en van Specialiteiten moeten
| |
| |
verkoopen. Wat men noemt opgang, hebben we 'r niet meegemaakt! Hierna beter.
Hoe vriendelyk van u, dat lystje van verkochte M. St. zoo nauwkeurig te maken! Dat gy er telle quelle mee tevreden zyt, doet me genoegen, maar ik heb verdriet over de nauwte, de kleinheid van de hollandsche verhoudingen. Neen, méér nog! Aannemende dat ons landje klein is, dan nog valt het debiet my tegen. Volgens Huet waren er eenige jaren geleden 10000 inteekenaren op twee gelyktydige uitgaven van Cats! Ook van een compleeten Feith werden er eens circa even zooveel terstond geplaatst! Ik weet wel dat ik niet populair ben (wat me niet bedroeft) maar toch zag ik 't getal der ‘geestverwanten’ gaarne iets grooter. Ik ontvang 'n tal van brieven (waaronder zotte) vol sympathie, o! By de meesten denk ik: wel, kerel, als je dan zoo hartelyk gezind bent, verspreid dan m'n werken! maar ik uit dien wensch nooit, 't Zou den schyn hebben, alsof ik m'n geestverwanten op kosten jagen wou. Heel komiek is 't overigens, dat er onder die ‘geestverwanten’ velen zyn wier ... verwantschap me niet heel duidelyk is, ja sommigen die ik volstrekt niet als neef of nicht naar den geest erkennen mag. Velen meenen m'n kameraad te zyn, omdat ze dit of dat niet gelooven, wat zoo'n groote kunst niet is. Anderen
| |
| |
omdat ze ontevreden zyn, en meenen wat te klagen te hebben. Och!
[geheel los van den overigen inhoud is aan dezen brief het volgend P.S. toegevoegd:]
Aan de Mill. St. ontbreekt iets zeer essentieels! Het ... voornaamste hoofdstuk! Dit zal men zien by den herdruk. Toen ik dien bundel afmaakte omdat hy toch eindelyk afmoest! was ik niet wèl.
| |
[Uit een brief van 25 december 1875]
.....................
Dit wat stemming aangaat. Wat m'n geen tyd hebben betreft ik sukkel nog al met de correctie van Bundel III en IV. Op 't afwerken daarvan en van de Specialiteiten wacht het Blyspel.
En zie, daar kwam me dezer dagen iets voor de voeten wat me èn stemming èn tyd kost. Ook dat zal ik u by gelegenheid eens vertellen, maar om 't goed te doen, en in al z'n kleuren, zou ik te lang moeten uitweiden. Herinner me maar eens, liefst mondeling, aan ‘Maria Theresia en de vrymetselary.’ Dat is 'n zaak die me twintig dagen lang m'n avend kost, en op veel ergernis te staan komt. Ik had iemand die doodarm is, of op 't punt staat het te worden, den raad gegeven aan 't vertalen te gaan, en toen die persoon ... och, 'n vervelende historie! Daar ik hulp had toegezegd, meenende dat 't om 'n kleine korrectie zou
| |
| |
te doen zyn, moet ik nu doorbyten! Maar er blykt dat m'n beschermeling geen twee regels redelyk hollands schryven kan, en ook 't duitsch niet verstaat. Nog 'n avend of vier, vyf dan ben ik er door, en dan basta!
[In de ‘bibliographie’ van den ‘ter Gedachtenis aan Multatuli’ door de vereeniging ‘De Dageraad’ in 1892 uitgegeven bundel komt o.a. voor:
‘Sacher Masoch, Maria Theresia en de Vrymetselaars, historische novelle. Volgens Veritas (Mejuftr. M. Anderson) geheel door Multatuli vertaald.’
De ware toedracht dezer zaak blykt uit Multatuli's brief. De daar bedoelde persoon wàs Mej. Anderson.]
| |
Wiesbaden 11 Maart 1876.
Beste kerel, uw brief heeft me zoo getroffen! Daarom vooral antwoord ik terstond, om u te doen weten dat ik hartelyk aandeel neem in uw tegenspoed. Ge schryft zoo fideel en open en natuurlyk! Alles is zoo waar. Ik bedoel hiermee niet: er staan geen leugens in uw brief. Zoo grof is de zaak niet! Ik meen wat fyners. Ge schetst zoo precies naar waarheid uw aandoeningen. Maar, beste kerel, één bezwaartje hoefde niet mee te tellen, namelyk 't verloren gaan van die kopie.
Bezwaar u nooit over iets wat my betreft. Die kopie was zeker weinig, heel weinig, en niet de moeite waard om van te spreken, maar al waren
| |
| |
't vellèn geweest, ik heb te veel bewys van hartelykheid van u ontvangen om niet heel graag ook van myn kant te toonen dat ik welwillend ben. Doch, nog eens, in dit zaakje kan ik niet eens welwillendheid plaatsen. Dat ik naar die (in allen geval weinige en onbeduidende) kopie vroeg was 'n gevolg van myn ... beroerdheid. Ik moet even openhartig zyn als gy. Welnu, ik ben met onze ‘Specialiteiten’ in de war. Ge weet dat ik 'n heel pak Noten klaar heb. Welnu, dat brak me den nek. By 't aanvullen en pas-maken van den tekst, waaraan we nu nog bezig zyn, wist ik zelf telkens niet of ik zekere opmerkingen al dan niet in die Noten had geplaatst. Ook is er telkens twyfel of zekere gedachte al dan niet thuis hoort in tekst of in Noten. Kortom er is knoeiery in m'n werk en telkens ben ik den draad kwyt. Ik ben hierover zoo verdrietig dat ik, als ik middelen had, zou trachten alles terug te koopen en over te werken. Maar dit kan niet.
Het terug vragen van dat brokje kopie, geschiedde in een van die buien toen ik mezelf vroeg: hoe drommel, wou ik dat ook weer maken, aansluiten, pas-maken? 't Was alleen tot handleiding om door te zien wat ik geschreven had, weer op de rails te komen voor 't vervolg, en niet omdat die kopie eenige waarde had.
| |
| |
Wat overigens dat op de rails brengen aangaat, ook als zoodanig, is 't de vraag of dat onnoozel brokje geschryf me wel zou geholpen hebben. Neen, zeker niet!
Het is dus zonde en jammer dat ge, by al uw anderen tegenspoed, u ook nog daarover geergerd hebt. Mocht ooit zooiets weer voorkomen, reken dan vast op myn groote zucht om u genoegen te doen. Ik ken niets schooners dan welwillendheid. (Er is kwaadwilligheid genoeg in de wereld!) en me dunkt dat ik ù vooral, welwillendheid schuldig ben! Doch ook zonder dat, ik houd er van, en wou niets liever dan zóó te kunnen omgaan met alle menschen.
[Eenige maanden voor 't schryven van dezen brief, in 't najaar van 1875, was de eerste aflevering van een nieuwen druk Specialiteiten verschenen. Die aflevering, zes vel groot, eindigde midden in hoofdstuk MVII dat in dezen druk nieuw ingelascht zou worden en dat het dicton ‘Il n'y a pas de grand homme pour son valet de chambre’ behandelde, maar waarvan de verdere kopie nu verloren was.
De schryver vond den draad niet weer, was bovendien met de Noten in de war, zoodat ten slotte deze aflevering werd gesupprimeerd. In October 1878 verscheen een geheel nieuwe vermeerderde 2de druk, maar zonder Noten. Die werden, zooals uit het voorbericht blykt tot later bewaard, maar ze zyn nooit gedrukt.
De uitgevers van den derden druk in 1890, Gebr.
| |
| |
Cohen te Nymegen, namen het voorbericht van den 2den druk over en veroorloofden zich daaraan toe te voegen:
‘Omtrent de noten en toelichtingen waarvan sprake is ons by informatie gebleken dat deze niet bestaan.’
Ik begryp niet waar deze heeren hun informaties genomen hebben. Aan het rechte adres waren ze niet. Want ik ben in 't bezit van een bundeltje ‘Noten op Specialiteiten’ door multatuli zelf onder dit opschrift samengebonden.]
|
|