Brieven. Deel 10. Laatste periode
(1896)– Multatuli– Auteursrecht onbekend
[pagina 100]
| |
verdorren en vergaan omdat het my onmogelyk is 't binnentehalen in de schuren. Velerlei verdrietelykheden - och, 't woord is wat zacht! - maken my sedert lang 't werken onmogelyk. Of liever, dit geldt het uitwerken, 't vorm geven aan m'n gedachten. Opmerkingen maak ik wel, en ik ben zoo vry te gelooven dat ze, ten deele althans, de moeite van 't publiceeren zouden waard zyn. Maar de smart slaat me telkens de pen uit de hand. Meen niet dat ik groote woorden voor kleine zaken gebruik, iets waaraan ik juist zoo'n hekel heb! Neen, ik verga inderdaad van verdriet. Toch wil ik u 'n blyk geven dat ik in uw B.v.d.B. reeds iets gelezen heb. 't Is nog niet, veel, want ik lees zeer langzaam en schwerfällig. Ik vind stukken als dat over Le Maire hoogst belangryk. Zulke studiën moesten we meer hebben. We konden daarvoor zonder schade 99/100 van onze zoogenaamde bellettrie missen. De pretense mooischryvery in dat genre wordt misselyk! Ik schaam me dat ik er ook aan deed. Erger nog dat ik, om niet om te komen van gebrek, wel genoodzaakt wezen zal er nog meer aan te doen. De richting van m'n geest wordt hoe langer hoe kontemplatiever, en de uiting voor publiek valt me zwaar! Ook voel ik dat deze aandoening niet begrepen wordt, maar ... waaraan schryft men dan m'n zwygen toe? | |
[pagina 101]
| |
B.v.d. Brink! Ik erken dat ik, vóór 't lezen van uw IIIn bundel, weinig van hem wist. Het geschryf van Huet over hem naar aanleiding altoos van z'n ongenietelyk geseur over z'n Potgieter, bracht me weinig of geen licht. Nu, om licht te verspreiden schryft Huet dan ook niet. Men moet al tevreden zyn als hy 't clair-obscur niet stikduister maakt. De expectoraties van Huet doen me altyd denken aan 'n die ven-lantaarn ... in den zak van 'n overjas. Ik kan er niet by zien. 't Kan aan my liggen, want ik hoor dat vele anderen gelukkiger zyn, of ... zich gelukkiger voordoen. B.v.d. Brink dan. 't Zou de moeite loonen 'n studie over hem uittegeven. Zeker, was hy 'n belangryke persoonlykheid. Des te betreurenswaardiger dat-i après tout maar 'n schryver was. Ook hy liet zich door 't métier verlokken tot het leveren van den onzin die 't lezend publiek nu eenmaal schynt te verlangen. Waarom niet zich bepaald tot het doorsnuffelen van archieven, en't leveren van bouwstoffen? Was 't zelf-schryven en ‘stukken maken’ ook hem misschien 'n treurige noodzakelykheid? Schande dan over 't volk, dat hem niet in staat stelde, z'n ware roeping ongestoord te volgen. Misschien vraagt ge, wat ik in v.d. B's schryven afkeur? Laat my eerst zeggen dat hy myns inziens veel beter schryft dan verreweg de meesten. | |
[pagina 102]
| |
Mais ce n'est pas jurer gros, want het misbruik, dat er door onze mannen der pers gemaakt wordt van de algemeene onbedrevenheid in lezen, is hemeltergend. Niets zou makkelyker zyn dan dagelyks 'n courant uittegeven, gevuld met de zotternyen der schryvers van den dag. Dat er slecht geschreven wordt (d.h. in casu: slordig gedacht) zou me minder verdriet doen, wanneer er maar niet door de algemeene tevredenheid bleek dat ‘men’ niet gewoon is onderscheid te maken tusschen onzin en gezonde rede. Ik wed tien tegen ... niemendal, dat er in heel Holland geen twintig lezers zyn, die de schouders ophalen voor de bewyzen die B.v.d.Br. hier en daar geeft van Mac Auley's schryvers talent. Lieve god, die bewyzen zyn armzalig! Zie blz. 185, bovenaan. Zie den ‘om zyn satirischen kracht onvergetelyken trek’ op 192-193! Men moet al heel weinig te onthouden hebben om zoo'n schryvers-prouesse in z'n gedachten te houden ... neen, nù zal ik ze onthouden, my zal ze voortaan inderdaad onvergetelyk zyn! En die ‘ponjaardsteek’ op blz. 183! Als er geen scherper wapens waren dan zulke dolken, zou 't nog al schikken met de welvarendheid der slachtoffers van de pen! 't Komiekst is, dat B.v.d.B. zelf hier en daar flinker stooten uitdeelt. Wat bewoog hem toch | |
[pagina 103]
| |
de schryvery van dien Mac Auley - ‘dien’ met al de verachting die 'n gewetenloosverkrachter van de waarheid verdient! - wat bewoog toch B.v.d.B. tot het uitreiken van zulke zotte certificaten. Hy wist beter, dit blykt uit z'n eigen werk. Toch verdenk ik hem geenszins van opzettelyke leugen, 't Is 'n quandoque dormitare. Maar dat ‘quandoque’ komt wat al te dikwyls voor. 't Wordt hebbelykheid, gewoonte, tic. Ik stel B.v.d.B. te hoog om 't hem niet kwalyk te nemen. By verreweg de meeste papierbekladders let ik er niet eens meer op. Daar brengt de post den Spectator. Neen, ik let er niet eens meer op. Toch moet ik erkennen, dat ik even vloekte. M'n vrouw vroeg: wat is er? Ik antwoordde niet, maar toen ze zag, dat ik den Spectator (zie: Ising ‘Een mooi boek is dit’ en wat er volgt!) nu, toen ze zag dat ik den Spectator in handen had (gehad had, want ik smeet 't vod neer) toen had ze geen antwoord meer noodig. Ze wist met overvloedige zekerheid waarom ik gevloekt had. Ik ben nog altyd zoo dom, zoo naïf, zoo oorspronkelyk, zoo vreemd, dat ik - als Jezus! - woedend word als ik 't volk zie bederven. De leege praat waarmee men 't dag-uit dag-in volstopt, is vergif! Ben ik dan de eenige die dit inzie? Ben ik de eenige die my er over erger? En dan te moeten schryven voor een publiek | |
[pagina 104]
| |
dat daarmee genoegen neemt! O god, 't is zoo bitter! Als ik 'n jaar of tien slechts jonger was, lei ik me op timmeren toe, en om m'n humeur niet te bederven sloeg ik geen oog in 'n boek... Ik wachtte heden brieven van m'n kinderen. Alweer niets! Niemand kan beseffen wat ik te dragen heb. De uitlegging zou me te zwaar vallen. Door allerlei machinatiën zyn m'n kinderen van me afgetrokken ... och, zoo treurig! Maar waartoe u dit te schryven? Beste kerel, ik kan niet schryven zonder dat m'n smart doorstraalt. Ziedaar juist een der redenen waarom ik zoo weinig voortbreng. De smart verteert me... Vaarwel! Meen niet dat ik B.v.d.B. laag stel. Gister nog las ik als voorbeeld van schoonen styl 'n paar blz. uit z'n werk aan m'n vrouw voor. (De inleiding tot de verhandeling over Le Maire. Toch heb ik ook over dien styl ongunstige opmerkingen, of opmerkingen althans die m'n overigens zoo gunstig oordeel wyzigen (namelyk gemaakt klassicisme). Maar och, ik ben bedroefd, en zal maar sluiten. Eene bittere onzekerheid over 't lot van m'n kinderen, martelt my. Was 't nog maar onzekerheid! Ik moest eigenlyk op reis, maar ... ik kan niet! Wees hartelyk gegroet. Wy beiden verheugen ons, ook om uwentwil over den zachten winter. t.t. D.D. |
|