Brieven. Deel 10. Laatste periode
(1896)– Multatuli– Auteursrecht onbekend
[pagina 87]
| |
gelooven dat ge gister en eergister hebt uitgezien naar 't vervolg op m'n schryven van 'n paar dagen geleden. M'n plan was dienzelfden dag nog uw beide laatst ontvangen brieven te beantwoorden, maar jawel! Altyd wat! De post brengt me gewoonlyk meer dan ik behoorlyk verslikken kan. Ieder schryft me, en ... over alles. Dat is overdreven en omdat ik zoo waar mogelyk wil wezen: velen schryven my en over ... zeer veel. Kyk, zoo is het! Een lystje van onafgedane stukken zou kurieus wezen, maar ik zal er niet aan beginnen. Toch iets er van: Verzen en 'n drama ter beoordeeling. Dat is om te rillen! Nu onder 't onafgedane hooren die verzen niet, want ik schreef den auteur dat hy beter deed zich bezig te houden met iets degelyks. 't Ding is waarachtig miserable. Er ligt iets beleedigends in met zoo'n prul aantekomen, en om de maat vol te meten teekent zich de man (of de jongen?) ‘uw geestverwant.’ Bèn ik dan al suf? Of: Is 't dan al van zoo algemeene onweersproken bekendheid dat ik suf ben? Hebt gy, o booze Kerel, misschien publiciteit gegeven aan m'n battaksche ouwemannenverzuchting? Dàn ... wacht ik nog meer geestverwantige verzen, helaas! Ook graaf Rehbinder vraagt m'n oordeel over z'n ‘Jezus van Nazareth’ welk stuk ik u hierby | |
[pagina 88]
| |
doe geworden. Die taak neem ik met minder weerzin op me, omdat ik hoop veel te kunnen pryzen, of iets toch. Maar daarover wil ik nu niet spreken, ik wou je vertellen hoe druk ik 't heb met de eigenaardigheden van m'n positie. Ik kan u dozynen histories meedeelen die me allen meer of min in Anspruch nemen. En de zoogenaamd letterkundige zyn de ergsten niet. Velen zien me voor 'n soort biechtvader aan. Dit is vereerend maar lastig. Zoodra ik op 't punt sta toetegeven in verwaandheid (of wel dat punt al lang gepasseerd ben, dus te laat, helaas!) komt me dan de post 'n nieuwe expectoratie van v. Vloten brengen. (Zie o.a. z'n No. II van 't stuk tegen Jonckbloet, waarin deze en Loffelt en Vosmaer en iedereen en ik 't onze krygen. Misschien moest ik zeggen: 't Zyne, 't Van Vlotensche.) Dus géén verwaandheid, of 'n beetje minder verwaandheid, of ... heerejesis, ik speel liever met m'n kanarie. 't Beestje is snoepig, en dit is meer dan men van Van Vloten zeggen kan. Gelezen heb ik z'n aanvallen nog niet, maar ik ving den geur op. Dan volgt er iets van Admiraal in den Nederland, en m'n verwaandheid neemt weer toe. Dan herinner ik me een mededeeling van uw broer (die precies klopt met andere symptomen) omtrent de verregaande minachting waarmee ‘de geleerde wereld’ op me neerziet... | |
[pagina 89]
| |
nu dat verwondert me niks! Maar 't werkt alweer storend op 't toenemen van m'n verwaandheid. Kort gezegd, ik kan m'n aandoeningen niet op. Met Van der Linde had ik 'n historie te lang om te vertellen. (Hy is hier gelyk ge weet, maar ik wil hem niet zien en hy my niet.) En nu die aardige zaak met Korteweg. Weet je 't nog niet? Korteweg is (was) leeraar in de wiskunde aan de mil. akademie te Breda, en werd ontslagen omdat ‘z'n denkbeelden te ontwikkeld waren, en hy te ver geavanceerd was in z'n meeningen over sociale toestanden.’ De onderhaalde woorden zyn letterlyk aldus gebezigd. K. heeft de stukken laten drukken. De generaal Van Willes komt me voor een loyaal man te zyn en dit zegt ook m'n vrouw die hem gekend heeft. Ik begryp de mogelykheid dat-i in deze zaak z'n plicht deed. Er staat ‘te ontwikkeld’ en ‘te geavanceerd’ voor iemand die les geeft aan toekomstige officieren. Dit kan gegrond zyn. Schoon noem ik 't dat hy K. niet zwart maakt of belastert. Hy geeft hem als mensch en onderwyzer in de wiskunde alle eer. Korteweg mag van geluk spreken. Myn ondervinding is anders! K. die nog jong is zal 'n heel verkeerd denkbeeld van 't leven krygen, want de Van Willessen zyn zeldzaam! | |
[pagina 90]
| |
Nu dan, ik denk Korteweg hier te zien. Dat-i 'n beste brave kerel is, weet ik. [De hier bedoelde was de later te Groningen overleden heer B. Korteweg.] En dezer dagen had ik ander bezoek, zoodat ik maar zeggen wil dat er nooit iets komen zou van 't beantwoorden uwer brieven, als ik nu niet begon. En als ik wèl begin is 't de vraag of ik ooit klaar kom! Ja, want nu moet ik weer ophouden om te baden. Ik stik. Weer niet af, niet half af, niet begonnen. Dus alleen 'n groetje vandaag! Wat zyn uw brieven netjes en geacheveerd! Och, laat de mynen toch nooit aan 'n geleerde zien! Ei, wat is dat toch eigenlyk voor 'n ding? Gy zelf levert meer en werkt beter dan zeer veel anderen. Ben je geleerd? Neen? Dan zal ik me troosten. Adieu voor vandaag. De groete van m'n vrouw. Uw vriend dek. |
|