| |
IV.
Wiesbaden, 22 Okt. 1875.
Waarde Tiele!
Reeds den 11en schreef ik u 3½ zydje in antwoord op uwen brief van den 6en, en om u namens Mimi te bedanken voor ‘Die Pflanze’ etc van Schleiden. Maar m'n brief bleef liggen omdat ik op blz. 4 aan 't knoeien was geraakt met duitsche versjes, waarover straks meer.
| |
| |
Ik schreef dan dat uw brief juist van pas kwam, want we waren ongerust over uw gezondheid. Er volgde: ‘dat ik nu zoo gauw antwoord is hoofdzakelyk om u te zeggen dat uw brief me zooveel genoegen deed. Uw vriendschap is 'n ware schat, kerel! Wat kan ik veel van u leeren. Velen zouden m'n vreugd hierover niet begrypen omdat de dingen die ik nu bedoel thuis hooren op 'n terrein dat niet voor 't myne wordt gehouden, omdat men my veroordeelt tot uitsluitende poeterigheid. Dit vonnis is onbillyk, want zy die 't vellen, doen 't waarlyk niet omdat ze (als i k!) streven naar waarheid en poezie voor redelyk identisch houden. In hun oog is poezie iets ònwaars. Ze vinden m'n Idee 263 paradoks. Nu, tegen de leer is het! Maar onjuist is 't daarom niet!’
Ik zal nog een en ander uit die gekondemneerde blaadjes overnemen, zonder nu juist nauwkeurig te splitsen wat ik den 11en schreef, en wat van vandaag is.
Uw opmerkingen en mededeelingen zyn me van groot nut. Ik ga nu voorby, hoe vaak ik daaruit leer dat ik weinig weet. Uw vingerwyzing omtrent Bredero's omgeving was me nieuw. M'n eigen opmerkingen over z'n gebrek aan militante vaderlandsliefde nu in verband brengende met m'n lektuur van de laatste weken (Bor!) zie ik duidelyker
| |
| |
dan ooit hoe slecht de ‘Vaderlandsche Geschiedenis’ geschreven is. Dat zal eerst beter kunnen geschieden als we geen Vaderland meer hebben, en dus verlost zyn van de wanhopige noodzakelykheid om helden te fabriceeren ten-gebruike van de schooljeugd. God, wat 'n leugens maakt men de kinderen wys! Niet door 't verzinnen van feiten zoozeer, als door 't verduisteren van feiten. En ... door 't tooneelmatig aankleeden van 't beetje dat werkelyk gebeurd is! Zoodra we 'n provincie van 't duitsche Ryk zyn, en dan byv. Willem I, Maurits, etc. zullen beschryven naar de gegevens in de bronnen, zal niemand 't in z'n hersens krygen die lui tot iets byzonders te maken! Wat de ‘krygskunde’ van Maurits aangaat, me dunkt dat er blykt hoe hy en Spinola onder één deken schuilden. Ze liepen elkaer gedurig uit den weg en lieten elkander vice versa den boer brandschatten of steden nemen. Zelden of nooit werd een belegerde stad ontzet. De vry steriotiepe term is: ‘hy leidde z'n leger naar X (waar wat te plunderen viel!) om den vyand van Y of Z aftetrekken.’ Maar ... dien vyand te Y of Z optezoeken en op z'n kop te slaan, merci! We moeten erkennen dat die vyand op zyn beurt even krygskundig beleefd was. 't Was diefje met diefjesmaat.
| |
| |
Ja ik studeerde veel in Bor, maar betreur zeer dat ik niet beschikken kan over 't archief der Staten (die van Holl. en de Algemeene.) Ook Bor slaat veel over.
By zulke schryvers vraag ik altyd mezelf, of zy er op rekenden dat men tusschen de regels lezen zou, of dat ze werkelyk er niet aan dachten dat er tusschen die regels wat te lezen viel. Byv. by 't schandelyk proces (?) tegen Bloys van Treslong. Dacht Bor er niet aan dat ieder die zyn stukken daarover leest, vragen moet: ‘Wie toch stookte dat vuurtjen aan?’ En de tweede vraag is: ‘Was 't Maurits?’ En was de latere benoeming van B. van T. tot luitenant opperhoutvester 'n pleister op den wond? Een afkoop van gepleegde schelmery?
Zoo vergeet Wagenaar te antwoorden op de vraag welk aandeel Willem III had aan den moord der De Witten? Wel verhaalt-i (alsof dit niet zeer beteekenisvol was!) dat die gemeene Tichelaar 'n pensioen van Willem III genoten heeft. Zeker zullen we ook daarvan meer te weten komen, als we, na de inlyving, in Z.M. van Engeland geen vaderlandschen held meer hoeven te zien.
Ja, Mimi zal u schryven over Schleiden, en, denk ik, ook over den Werther. Toen ze dien las riep ze telkens; ‘hoor eens, er is toch veel schoons
| |
| |
in!’ Dat wou, overgheset zynde zeggen: ‘praat tegen Göthe wat je wilt ... enz. Of: al stel jy Goethe zoo hoog niet, toch beweer ik ... enz.
Nu, daarin lag 'n beschuldiging van onbillykheid. 't Was lang geleden dat ik den Werther gelezen had...
Eilieve, zyn er van die lektuur geen sporen in de Bruid daarboven? Ja zeker. Dat stukje bevat blyken dat ik in '42 onder den indruk verkeerde van de litteratuur die grootendeels uit de Wertherperiode voortkwam, of althans daarop volgde. Tot zelfs de afgezaagde schimpscheuten op adel komen er in voor. En de obligaat zelfmoord! Dat Holm zich niet doodschiet (de auteur maakt gebruik van den niet ongewonen deus ex machinâ die precies op 't fatale oogenblik aan de deur komt kloppen) nu, dat is de '42sche variant op den tekst van vyftig jaar vroeger maar 't bloederig grond-idee: ‘ongelukkige liefde, dus subiet sterven!’ is er. Ik zeg dit niet om te bluffen op de diepzinnigheid van de vinding ('t is niet erg nooit-vertoond!) maar om aantetoonen hoe modieus m'n ‘Bruid’ was in háár tyd. Och, dat stuk moest beroemd zyn! De holl. kritiek verstaat haar vak niet. Dat stuk moest beroemd zyn als de brave Hendrik! 't Is 'n vod, nu ja, maar 'n vod en règle. Kyk, er bestaat geen beter model van al de stokpaardjes waarop
| |
| |
de lichte litteratuur van 1800-1820 rondgaloppeerde dan dat ding. 't Riekt, om alles in eens te zeggen, naar Lafontaine die op zyn beurt de trouwe leverancier was van al de artikeltjes die 't Werther-mooi-gevonden-hebbend Duitschland hebben wou. Dat (even als in de ‘Bruid’) Lafontaine's helden zich niet doodschieten heeft 'n geldige reden van 't métier. De roman moet zooveel deelen druks beslaan, en de ‘Bruid’ zou vyfbedryvig wezen. Bovendien 'n bly eind met 'n kittelend ‘ze krygen elkaar’ laat 'n zoeten nasmaak achter, en wekt op tot hernieuwing van de kennismaking met den vriendelyken auteur.
Nu dan, ik las Werther na Mimi, en er bleek me dat ik in 34, 36, gelezen had als 'n jongen. De slotsom is dat ik ... niet van Göthe houd. Gebrek aan objectiviteit, niet waar? Ik behoorde Werther te beoordeelen ‘an und für sich.’ Wat heeft m'n voor of tegenpathie jegens Göthe met dat boekje als zoodanig te maken? Ei, dit kan 'n bokking ook zeggen die men versmaadt om den rooksmaak. Werther is gegöthet, en er zyn menschen die niet houden van gerookt eten.
Wat is nu hier de rooksmaak die me hindert? Het is de: leugen! Ik verdiep me niet in de gewone topic van de moralisten ‘of zelfmoord geoorloofd is?’ Door zich altyd daarmee bezig te houden
| |
| |
heeft men iets geheel anders in 't boekjen over 't hoofd gezien, iets dat uit artistiek en zielkundig oogpunt belangryker is. Ik bedoel de figuur van Lotte. De jongelui die in 1800-1820 met den Werther dweepten, deden dit niet per se omdat ze zoo'n pleizier hadden in zelfmoord. De charme van den Werther lag in 't wellustig lyden dat tot dien zelfmoord leidt. Dat ‘lyden’ is dan ook 't uithangbord op den titel, en moest uit dramatischletterkundig oogpunt gerechtvaardigd worden (kunstterm: geameneerd) door Lotte's volkomenheid. Zy is de madonna in 't kerkje. Hoe teekent nu Göthe dat ideaaltje? Ronduit gezegd ze is 'n gemeene meid. Ik weet wel dat men dit niet in haar gezien heeft, en waarschynlyk wist Göthe zelf 't niet, maar hy verklapt zich door 't byvoegen in een der volgende drukken van de kanarievogel-scène. Daar speelt de deugdzame Lotte (‘deugzaam’ omdat ze niet met W. naar bed ging. On ne sort pas de la!) ja, daar stelt ze zich aan als 'n ... tafelhoer. Zy, de brave, onmenschelyk deugdzame gebruikt dat vogeltje om W. onderwys te geven in 't... ‘nahrhafte küssen.’ Ze wekt hem hoerig op, en stoot hem deugdzaam af. De jongelui die op Werther's voorbeeld zich overgaven aan interessantig ‘lyden’ hebben niet goed gelezen. Tegen Göthe's bedoeling heeft-i niet geleverd 'n litterarisch
| |
| |
kunstwerk, iets als de menigvuldige gravures byv. die dat boekjen inspireerde, maar ... 'n vry platte waarschuwing: ‘Jongens, laat je niet mal maken door 'n slet!’ Die kanarievogel-scène maakt de demonstratie van Lotte's onwaarde heel gemakkelyk. M'n oordeel zou niet anders zyn zonder die episode, maar nu is alle debat overbodig, ook omtrent de beteekenis van haar vorig gedrag. Göthe was onwaar, en (als alle leugenaars) onbekwaam genoeg om zich te laten betrappen. Ik erken: ‘geen poezie zonder wellust!’ Ook geen wysbegeerte zonder wellust! (De ontmande Abélard was 'n infaam gemeen heertje, en dat zyn alle eunuken, ook zy die zich slechts moralement parlant lieten castreeren.)
Geen poezie zonder wellust. Poezie, één met wysbegeerte, eischt het volledig gebruik, de ongestoorde inwerking van alle fakulteiten des gemoeds, dus ook van dien hoofdfactor in 't bewerktuigd zyn, neen in alle stof, d.i. in alles. De zucht tot eenzyn is identisch met bestaan. In physika noemen we 't aantrekkingskracht, in zielkunde heet het genegenheid, vriendschap, liefde. Alles wil (wahlverwantschaftlich) naderen, in-zyn, vereenigen. In chemie is scheiden niets dan voorkeur voor vereeniging met wat anders.
Wellust is alzoo noodig, zoowel ìn 'n kunstwerk,
| |
| |
als tot het voortbrengen van 'n kunstwerk. Ik sla de niet moeielyke demonstratie hiervan nu over, om overtegaan tot het tegenovergestelde: waar (als in Lotte's beeld) wellust alleen spreekt, krygen we 'n misbaksel, want ‘geen poezie zonder wellust’ beteekent niet: ‘wellust is poezie.’ Dit laatste nu schynt Göthe gemeend te hebben. Hy haalde z'n inspiraties uit z'n broek. Ge vindt dit grof? Ei, 't is plicht en als ik m'n tegenzin in publiekschryvery kan overwinnen (O, beste Funke!) dan zal ik 't eens laten drukken. ‘Druk je dan wat fatsoenlyker uit!’ zeg je? Neen, 't moet grof gezegd worden, grover zelfs. En dat zal ik doen. En dat deed ik in de duitsche versjes die niet vlotten. Straks misschien zal 't lukken. De grofheid die ge daarin vinden zult is... 'n pieteit. De goede Lessing heeft er op aangedrongen. De Werther was heel mooi, zeid-i, maar ... 't boekje had moeten eindigen met ‘ein derbes Wort.’ Hy heeft den Werther niet publiek gerecenseerd ('t scheen dat-i redenen had om Göthe niet aantevallen) maar hy uit die meening in 'n briefje waarin hy bedankt voor de toezending van 'n exemplaar. Ik weet niet of daarin de verraderlyke kanarievogel-scène voorkwam (ik gis van niet, want 't was een nieuw snufje, en hy had dus de eerste uitgaaf) maar als reeds zonder die scène een grof
| |
| |
woord noodig was, hoeveel te meer heb ik dan nu het recht dat woord te leveren.
Komaan dan! Mefisto kykt den auteur over schouder:
Hei Freundchen, du vergisst das deine Puppe
Ein Engelein von Fleisch und Blut nicht, doch
Vom suprafeinsten Aether sollte sein.
Sie schwebt zu hoch in dieser Qualität,
Um so genau zu wissen wie man küsst!
So rein wie sie sind wir bei uns wohl auch,
Wir halten aber auf fair play, que diable!
Die Huren sind bei uns gewissenhaft,
Und liefern redlich was der Mund versprach,
Bezahlen richtig, Steuer für 's Gewerbe...
Lessing beklaagt zich. 't Is niet ‘derb’ genoeg. Voyons:
Ein Weibsbild das sich respectirt,
Das sein Galant auf Klopstok regalirt,
Statt ... nun, ein anständiges Mädchen soll nicht einmal wissen
Dass es Leute gibt die k ... und p...
Me dunkt dat Lessing hiermede tevreden kan zyn. en de jongelui ook. 't Wint hun 't doodschieten uit voor de Göthische idealen.
Onze beste Vosmaer logeert by me. Ja, ja, hy schikt zich in dat kleine hokje. Hy is bezig met
| |
| |
de correctie van z'n ‘Vogels’ derde deel. Daarin komen weer excellente stukken. En die Huet die beweerde dat Vosmaer geen poeet is!
Dank voor de mededeeling over de Feniciers.
He, let eens op wanneer ge in portugesche geschriften den naam d'Albuquerque (De Alb., Dalbuq.?) 't eerst ontmoet. Is 't geen hollandsche naam? (Ouwerkerke?) De romeinen hebben wel van El gibl, Heliogabalus gemaakt. Hier zeggen ze en schryven ze voor ‘frontispice’ Frontspitz. En ik wees u reeds in een bataviaansch naamboekje den naam De Queljoe, waarmee naar myn meening De Coelho bedoeld wordt! Zoo ook kan Ouwerkerke Albuquerque geworden zyn. Dat in 't begin der 16e eeuw 't verkeer der Hollanders met het schiereiland levendiger was dan nu, blykt overal. Was dit ook vóór dien tyd zoo? 't Kan best zyn dat zich 'n familie Ouwerkerk naar Portugal verplaatste en daar genoegen nam met het verstümmlen van haar naam. Iets als of ik, in frankryk ansiedelende, me D'Oëst De Kerr zou laten noemen.
Dank voor de mededeeling over Adr. van Scrieck. De dingen die ge van hem aanhaalt, bewyzen dat-i geen wetenschappelyke consciëntie had. Zulke gekheden bederven dikwyls iets ernstigs.
Schryf me niet gauw terug. 't Zou wezen of
| |
| |
ik u op contributie zette van lange brieven. Maar... uitstekend zyn ze! Juist bezig met de correspondentie van Lessing, denk ik telkens hoe onbeduidend dikwyls de correspondentie was van de coryfeën. Zie eens Bilderdyk. Ook by hem zat de wysbegeerte en de poezie op 'n vreemde plaats. Z'n hevigste verliefdheid gaf hem geen idee in. Als de kerel in 't bed zoo impotent was geweest als in de zielespys die hy zyn ‘allerbemindsten’ toedeelde, was er veel ellende gespaard. 't Is zeer eigenaardig dat van Vloten by de behandeling van die brieven niet gelet heeft op de armoede aan denkbeelden die daarin doorstraalt.
Dat was beneden de aandacht van den gewezen letterprofessor. Een o of oo, e of ee, parlez moi de çà!
Dag beste Tiele, wees hartelyk van ons beidjes gegroet. We wenschen u volkomen gezondheid. Houd u goed. O goden, m'n blyspel lukt niet.
Uw vriend D.D.
|
|