| |
Aan den heer I.A. Bientjes
leeraar in de wiskunde.
[Uit een zestal brieven, alle van 1874]
Wiesbaden, 7 Augustus 1874.
..................
Een nieuw weekblad! Zie, ik geloof inderdaad dat daaraan behoefte is. Uit den Spectator kan ik niet wys worden. 't Is net een produkt van snipperuurtjes, wat dan ook klopt met den geringen omvang. Ik begryp 't program van den Spectator niet. Mag ik 't ding meten aan den titel, dan lykt het naar niemendal. Ja, ik geloof dat 'n flinke ernstige nieuwe spectator z'n weg maken zou.
Of ik daarby zou kunnen gebruikt worden, is 'n andere vraag! Waarschynlyk niet. Ik ben te - hoe drommel noemt men 't? - te ‘journalier’ te afhankelyk van allerlei ‘trainbuben’ in en buiten my. M'n onafhankelykheid is geen karakterweelde, maar gebrek aan talent, aan gelykmatig werkende
| |
| |
kracht. Dit komt er nu (iets) minder op aan, als ik op m'n eigen houtje werk. Maar in compagnieschap iets moetende voortbrengen, zou ik in oogenblikken (maanden soms!) van malaise de firma benadeelen door m'n onmacht. Toch juich ik uw voornemen toe, en zou graag u willen dienen van consideratie over uw program. Ja, Vosmaer en Roorda zyn uitstekend. Van Vloten is 'n slecht mensch. Dit behoeft ge niet te gelooven op m'n woord (en ge moogt dit zelfs niet op m'n woord gelooven!) maar ik die 't weet, zou nooit met hem iets willen te doen hebben. Als eventueel medewerker raad ik u Schook aan. Eerstdaags komt deze hier. Wilt ge dat ik hem pols? Hy heeft in z'n stukken iets eigenaardigs dat niet te verwerpen is, nam.: feiten. Met styl houdt-i zich niet op. Hy levert gewoonlyk in weinig bladzyden stof tot lang nadenken. En al wat-i zegt krygt puntjes op de i's. Het doet me leed dat hy tot nog toe z'n stukken in de ‘Sneeker’ begroef, en ik zal er op aandringen dat-i ze uitgeeft in 'n bundel. Dat zal waarachtig 'n curieus handboek zyn, vol wetenswaardigheden. Men zal 't opslaan als 'n dictionnaire. Kyk, dit beduidt meer dan mooischryvery, niet waar? Toch erken ik dat er ook andere methoden noodig zyn.
Uw stuk over Vosmaer's Een en Ander...
| |
| |
[Dit was de titel waaronder allereerst Vosmaer's Studien over multatuli's Werken, thans opgenomen in Deel I van de Verzamelde Werken, verschenen.] zond ik naar Indie, met verzoek het hier of daar over te nemen. Ge ziet dus welke waarde ik daaraan hecht.
Precies, Vosmaer bleef wat uitsluitend by de letterkundery! Dit komt me voor 'n hollandsche eigenaardigheid te zyn. Geen engelsche staatsman zal 't Disraeli tot verwyt maken dat-i romans schreef. Noch Bulwer. Noch Gladstone dat-i de Ilias vertaalde. En Dickens was, meen ik, lid van 't Parlement. In Frankryk speelden mannen van letteren steeds (des verkiezende) 'n rol op 't politiek tooneel. (Chateaubriand, Lamartine, Victor Hugo. Of ze nu die rol goed speelden is de vraag niet. Onder de slechte staatkundige akteurs, waren er ook die zich niet hadden bezondigd aan mooi schryven!)
En in Holland schynt het beoefenen der litteratuur iemand in zekeren zin te schandvlekken! In de 2de kamer ging Van Lennep gebukt onder 'n soort van doodverklaring. II était convenu de ne pas le prendre au sérieux. 't Is waar dat hy niet laten kon geestigheidjes te verkoopen. Dit noem ik geen verdienste. Maar is 't een verdienste dit natelaten in hen die 't niet kunnen?
| |
Wiesbaden, 23 Nov. '74.
Waarde heer Bientjes, ik bracht gister, zeer ten
| |
| |
nadeele van m'n zwakke oogen en dringend werk, 'n groot gedeelte van den dag door met conscientieus antwoorden op uwen brief van den 20sten. Ik meende dat ge waarheid zocht, en wilde u bystaan zoo goed ik kon.
Eerst heden ochtend ontving ik uw courant waarin ik uw aanpryzing vind van de ‘Javaannutmaatschappy.’ Terstond verscheurde ik de 3½ blaadjes die voor u gereed lagen. Inderdaad, het is me onmogelyk gedachten te wisselen met iemand die 't gezond verstand en de moraliteit zoo in 't aangezicht slaat. Wel begryp ik dat uw vergryp voortvloeit uit onkunde, doch ook dit is stuitend. Ge kondet beter weten!
Ik verwacht nu eerlang Dr. Kuyper te zien aanbevelen voor leeraar in de wiskunde.
Adieu
t.a.v.D.D.
| |
Wiesbaden, 24 Nov. 1874.
Waarde heer Bientjes, het doet me leed dat ik u gister zoo brusk schreef, en daarvoor vraag ik verschooning. Wat den hoofd inhoud van myn schryven aangaat, moet ik by m'n opinie blyven, maar ik deed verkeerd die zoo onvriendelyk te uiten. Om nu evenwel ook jegens myzelf rechtvaardig te zyn, verzoek ik u acht te slaan op de volgende byzonderheden.
| |
| |
1o Ik korrigeerde onlangs ‘Minnebr.’ en ‘Verspreide Stukken,’ en nu den ‘Havelaar.’ By dien arbeid spring ik gedurig op en uit woorden en gezegden van de soort die gy niet graag in uw courant drukt. Bygewoond hebbende wat ik bywoonde, gedaan hebbende wat ik deed, ondervonden hebbende wat ik van Natie en Regeering ondervond, zoudt ge dit begrypen en ... billyken, hoop ik.
2o In die stemming ontving ik uw brief. Ik had de kracht myn eigen indrukken ter zyde te zetten, uwe positie my voortestellen, en besteedde den ganschen zondag aan 't conscientieus beantwoorden uwer opmerkingen. Ik analyseerde Roorda's positie, trachtte daarby geheel buiten rekening te laten dat hy m'n vriend is, lette op uw verplichtingen aangaande uzelf, vrouw en kind, wikte en woog .. in 't kort ik gaf me veel moeite om eerlyk te antwoorden op uwe beschouwingen. De hiertoe noodige inspanning was niet gering. M'n gezicht is slecht. Om m'n reeds zoo langen brief niet te doen uitdyen tot meer nog dan dubbel port, moest ik zeer klein schryven. Den volgenden dag brandden m'n oogen en ik moest den heelen dag ysbaden nemen en in een donker hoekje zitten, zeer ten nadeele van m'n werk. Want ik heb niet als van de Putte, van Twist e.d. de middelen om te
| |
| |
bestaan zonder arbeid. Ik moet zeer hard werken om niet omtekomen. (Vergun me dit zeer aftekeuren in de Natie die ge niet door Roorda in uw blad wilt laten uitschelden!)
Toch stond ik gister betrekkelyk vergenoegd op, omdat ik meende behoorlyk m'n plicht te hebben gedaan. Gy naderdet my met openhartig vertrouwen, en ik had loyaal geantwoord. Den zondag had ik goed besteed, en dat ik den maandag ten gevolge daarvan, niet zou kunnen arbeiden ... in godsnaam!
't Eerste wat my onder de oogen kwam was uwe courant (die 24 uur na den brief besteld werd. Hier is zondags maar één bestelling.)
Daar las ik uw aanpryzing der Javaan-nut-maatschappy! Ik vertrouwde in 't begin m'n oogen niet! Aan den schryver van dat stuk had ik getracht denkbeelden over eer en plicht duidelyk te maken! Zie, ik had de kracht gehad tegen myn vriend Roorda verschil te zien in de gegrondheid zyner uitdrukkingen, en uwe verplichting om daartoe uw blad te leenen, ik had myzelf geweld aangedaan om me te verplaatsen in ùw positie, om rekening te houden met uw gebrek aan persoonlyke ondervinding van die Regeering en die Natie, ik verontschuldigde uw tegenzin om op die wys optetreden voor recht...
(Ook dat recht bediscussieerde ik, nam. in R. zelf.)
| |
| |
In 't kort, ik had me ingespannen om stipt rechtvaardig te zyn. En daar komt me zóó'n àl te grove afwyking van recht en waarheid onder de oogen!
Ik heb iemand gekend die, met min of meer recht zich beklagende over Publiek, Natie, over ‘men’ (ik kan niet beoordeelen wat z'n grieven waard waren) iemand dan die de spreuk in den mond had: ‘Ze weten zelf niet hoe groote schelmen ze zyn!’ In 't algemeen kan er iets waars liggen in dien uitroep. Zeker weten de leden der Javaannut-schwindel niet welke afschuwelyke rechtsverkrachting, ze in de hand werken! Van Gennep is zeker heel onschuldig aan de kennis van Javasche toestanden, (ik betwyfel of-i ooit 'n Javaan gezien heeft? Zeker is hy nooit, nooit in aanraking geweest met ‘inlandsche zaken’, en kan er dus over meespreken als 'n New-Yorker procureur over de Roodhuiden.) En Moens! Eén der 70 paskwillen op 't begrip: Volksvertegenwoordiging! De vent die, om hem aan 'n baantje te helpen, te Sneek gekozen werd, omdat z'n borst hem belette te preeken! Dit werd me letterlyk door z'n kiezers gezegd. Druk het, als ge verkiest en zeg dat ìk 't u meedeel. Druk er, des verkiezende, by dat-i toen hy vreesde dat men by 'n nieuwe keus my kiezen zou (waarvoor ik vriendelyk bedank!) overal
| |
| |
rondliep met 'n brief van my aan v. Twist waarin ik dien kerel uitschold, daarvan de handteekening zien liet, en zeide dat ik dien ellendeling om geld vroeg. In dien brief kwam waarschynlyk iets voor als: ‘De mynen lyden gebrek, en gy leeft in overvloede.’ Ik schreef hem meermalen op die manier. Onlangs zond ik hem 'n herdruk van Vr. Arbeid met het inschrift: Aan den heer van Twist als 'n gering blyk van de diepste verachting van den schryver.
Hoe dit zy de Javaan-nut-man Moens is 'n kreatuur van v. Twist, en een dergenen die met hand en tand de Havelaarszaak tegengaat.
Die zaak is:
‘De Javaan moet niet beroofd en vermoord worden.’
Meer niet, minder niet, iets anders niet! Dàt is de kwestie, de eenige kwestie! Wie wat anders ter behandeling voorstelt in een bedrieger. Wat anders, als: Kadaster, Agrarische wet, Muntstelsel, Reorganisatie Preanger, Afschaffing der slaverny, Koffiprys, Monopolie H.M. schappy, Heldendaden, zegge: insidieuse verraderlyke inmenging en opwekking van verdeeldheid. Juist wat Van Swieten nu zoo op den voorgrond stelt, in plaats van de heldhaftighedens waarvoor betaald wordt, en die de holl. verzemakers ‘bezingen,’ heb ik als de holl. manier gekarakterizeerd in m'n Vry-arbeid.
| |
| |
Van Swieten heeft volkomen gelyk. Met vechten kunnen wy den Atjinees niet aan. De oude gebruikelyke manier van verdeelen en heerschen moet toegepast worden. Dat hy zich evenwel voor heldendaden betalen liet, schynt-i nu vergeten te hebben. Toch krygen we Atjin niet! Daartoe namelyk zyn vele jaren noodig (‘voet voor voet voortschrydende en de grenspalen verzettende’) en vóór dien tyd krygen we heel wat anders te doen.
Enfin, al die dingen zyn afleidingen, duitenplatery!
Wist ge dit niet? Ge hadt het kunnen weten! Dat uw meeste kollega's dezelfde fout begaan ... eilieve, gy kent toch m'n briefje aan de Javaannutters, die my, Havelaar, uitnoodigden mee bytedragen om 't javaansche volk ... lezen en schryven te leeren! [Verz. Werken Idee 942.]
Wat overigens die anderen aangaat ... zy mogen hun aanbevelen van zulke dingen verantwoorden voor zichzelf. Ik heb met u te doen, met u die party trok voor Havelaar! Dit gaat niet samen met het patrocineeren van zulke kwakzalveryen!
Nog eens: ik ben aan 't korrigeeren van den Havelaar! Ik weet dat ik de waarheid zeide. Ik ondervond hoe de Natie daarop heeft geantwoord .... door doen en niet doen. Vergun me dus over die Natie 'n andere opinie te hebben dan gy. Zooeven korrigeerde ik 'n bladzy waarin gehandeld
| |
| |
werd over m'n edele vrouw ... Op de straten van Amsterdam is zy uitgejouwd omdat ze er zoo armoedig uitzag. Tranen beletten my voorttegaan. Ja, als Roorda, noem ik die natie 'n natie van schelmen.
Ge voelt immers dat ik die eene passage niet aanvoer als bewys? M'n bewyzen zouden 'n bundel vullen. [Deze 2 laatste regels zyn blykbaar later tusschengevoegd.]
Of ge dit zoudt kunnen zeggen in uwe courant? Eilieve, eergister meende ik dat dit niet te vorderen was. Maar als ge vryheid meent te hebben die Javaannut-Schwindel aantepryzen, dan loopen onze begrippen over zedelykheid zoo uiteen, dat er geen punten van aanraking tusschen ons bestaan.
Het doet my altyd leed iemand te grieven. Maar ... waarheid bovenal. Ik kan niet anders!
Wees vriendelyk van my gegroet t.t.
D.D.
| |
Wiesbaden, 3 Dec. '74.
Waarde heer Bientjes. Hartelyk dank voor uwen brief! Nog eens vraag ik verschooning voor m'n bitteren toon.
Uw plan omtrent de J.N.M. is loyaal. Goed, wacht op den herdruk van Havelaar. Daarby zal ik waarschynlyk eenige nootjes voegen die u dienen kunnen by de interpellatie .... Hoofdzaak voor
| |
| |
my is op 't oogenblik de vreugd dat ge waarheid zoekt. Ik was zoo bang dat ge boos waart. Juist dezer dagen had ik 'n gelyke ondervinding met Feringa. Ik had erg geprutteld over z'n citeer geschryf ('n kanker in onze litteratuur. Prof. Quack kan er ook wat mee!) en zie, hy antwoordt heel fideel. Dat doet me zoo goed.
Nu, m'n verscheurde brief, was 'n lankdradige verhandeling over de plichten van 'n publicist. En ... ik bracht daarby wel degelyk uw gezin en maatschappelyk standpunt in rekening. Er kwam in voor: ‘uw vrouw gaf u 't jawoord niet, in de meening dat ge haar zoudt blootstellen aan martelary, enz. Zal de schryver van 'n ingezonden stuk u uw betrekking weergeven, wanneer ge die om de plaatsing van zyn stuk verloren hebt?’
Nu, dit is eenvoudig. En ik zal Roorda moveeren dit toetestemmen. Al wat waar is, kan hy vatten, en zàl hy vatten. Maar ... de vraag: hoever moet de zorg voor dat welzyn gaan, om niet te ontaarden in ... etc.
Zie, dat is moeielyker en in de analyse daarvan had ik me verdiept.
Ik meende u meer te schryven, maar mag heusch niet! Wees hartelyk gegroet van
t.t.
douwes dekker.
|
|