| |
Aan den heer I. Versluys.
[De correspondentie met den heer J. Versluys dagteekent van 1873. Na 't verschynen van de Millioenen-Studien had de heer Versluys dat werk in zyn Schoolblad besproken en zond die recensie met een brief aan multatuli, die hem daarop een artikel voor zyn Schoolblad toezond, waarvan ik hier de eerste helft afdruk. Tot het wel verstaan van de tweede helft zou men het stuk van den heer V. voor zich moeten hebben.]
| |
Geen anti-kritiek,
maar een dankbetuiging aan den heer J. Versluys, voor de behandeling in dit blad, van m'n Millioenen-Studien. De door dien heer gemaakte aanmerkingen zullen my, by herdruk, welkome stof leveren tot een nieuw hoofdstuk. Ik ben hoogmoedig genoeg om my zeer vereerd te achten door zyne terechtwyzingen, en het doet my leed dat de beschikbare ruimte hem niet toeliet uitvoeriger te zyn. By 't overwegen der gemaakte aanmerkingen zal 't my ten-eenen-male onverschillig wezen, of de schaal overhelt aan zyne zyde of aan myn kant. Voor
| |
| |
hem is twee maal twee vier, en dat is het standpunt, waarop ook ik staan wil. Wat daar buiten gaat is uit den booze.
Geheel afgescheiden alzoo van de door den heer Versluys gemaakte aanmerkingen van wiskundigen aard, bepaal ik my voor heden tot 'n paar bedenkingen die op 'n ander gebied tehuis behooren.
Ik meen dat de heer V. zich vergist ... neen, ik verzeker hem dat hy dwaalt, in twee opvattingen.
Daar staat: ‘Het doel van multatuli is intusschen niet, denkbeelden te geven omtrent menschkunde, geschiedenis, taal, enz. maar wel door berekening het dwaze aantetoonen van het spelen aan de speelbanken.’
Nego!
Wat was dàn uw doel, vraagt de lezer? Ziehier 'n vraag die ik geloof onbeantwoord te mogen laten. Wie myne werken meten wil naar den maatstaf van 't ‘voorgenome’, van 't ‘opzet’, van ‘beoogde tendenz’ zal dien maatstaf slechts vinden in 't algemeen program dat ik meedeelde in m'n (eerste) brochure over ‘Vryen-arbeid’. In nauwer kader kan ik me niet bewegen. Is dit 'n fout? Is 't 'n verdienste? Ik weet het niet. Doch wel weet ik, dat het my onmogelyk is anders te werken.
De ‘Millioenen-Studien’ - bont alweer als ... de Natuur - zyn voor myn doen redelyk homogeen. Men gelieve te begrypen dat ik maar de
| |
| |
secretaris ben van m'n gemoed, en dikwerf ...'n onbekwame. Och, als de lezer wist hoe vaak ik m'n pen aan den dyk zet!
Wat overigens die M.S. aangaat ... als ik ze recenseer, zullen ze 'r slechter afkomen dan hun - haar: even leelyk! - onder de welwillende handen van den heer V. te beurt viel. Toch had ZEd. wel mogen zeggen, vind ik, dat ze hier en daar vermakelyk zyn. Is dit niet zoo? (Reclame aan 't adres van Leesgezelschappen! De heer V. noemt m'n betoog: ‘logisch’. Arme uitgever!)
De tweede dwaling van den heer V. betreft m'n uitval tegen Stuart Mill. Den schryver S.M., den staathuiskundige S.M., ken ik niet. Dit heb ik uitdrukkelyk gezegd. M'n persiflage kan dus hem niet gelden.
De Stuart Mill dien ik ‘bespottelyk maak’ (juist!) is de hedendaagsche citeer-zondebok in den mond onzer debaters, napraters, ideen-dieven, parlementeurs ... in en buiten de Kamers. Het is de fameuse Mr. Chose waarmee 999/1000 onzer voorgangers op allerlei gebied, hun - z'n? het 's? ik weet het niet! - naaktheid trachten te bedekken. Deze onhebbelykheid heerscht en regeert. Ze overweldigt ons. Ze... ‘bemachtelt’ [Zie idee 1056] ons. Caveamus.
De hollandsche schryvers en sprekers onzer dagen zyn voor 'n overgroot gedeelte niet oorspron- | |
| |
kelyk, noch in de wyze van inkleeding hunner... halt: van de denkbeelden die ze te berde brengen, noch in hun styl - iets geheel anders nog dan schryfraanier! - noch vooral in die denkbeelden zelf.
Naast deze luie onoorspronkelykheid staat iets ergers: ze bluffen er op, en meenen ‘groot te doen’ met 'n ‘Stuart Mill efa!’ Daartegen kom ik op.
En iets nog ergers, vind ik in de onnoozelheid van zekere auditorien die met hun ‘mooi!’ deze struikroovery aanmoedigen. De haute nouveauté's uit naburige landen worden ten onzent aan den man gebracht als knapkoek. Wat de man eigenlyk gezegd heeft, weet ik niet, maar ... hy haalde Stuart Mill aan, 't zal dus wel goed geweest zyn! Ziet men niet in hoe de leegste koppen zich op die wys frauduleus meester maken van de consideratie die 'n ander toekomt? En ... dat juist dit aanhalen op zichzelf, byna altyd 'n testimonium paupertatis is?
Wat my betreft, ik moet te hard werken voor m'n brood om nog te kunnen lezen ook. Tot nog toe, niet den minsten mangel aan denkbeelden ontwarende, voel ik geen behoefte iets aan Mr. Mill terleen te vragen. Ik kan in alle oprechtheid verzekeren dat ik moeite heb m'n eigen gedachten behoorlyk te logeeren, en dus geen ruimte heb voor de kinderen der hersens van 'n ander. Zoodra
| |
| |
't noodig wordt, zal ik aan 't adopteeren gaan, misschien by dien Mill.
.................
[Hierby was de volgende brief gevoegd:]
| |
Wiesbaden, 30 November 1873.
Zeer geachte heer Versluys,
Ik heb 'n stukje geschreven voor 't schoolblad en verzoek u vriendelyk dat te plaatsen.
Ik teeken kopie altyd aan, want het nog eens maken van zoo'n stukje is zoo vervelend, zoo opwarmerig. Bovendien als ik na 8, 10, 20 dagen vernam dat het verloren was, ben ik de stemming kwyt, en moet vragen: ‘wat was er ook weer?’ Doch ik prevenieer u van dit aanteekenen om u niet te doen denken dat er f 100 m. voor u op de post ligt. Uwe vrouw zou allicht een mooier huis huren en dan had ze ten slotte maar wat kopie van Mult. waarmee men geen huur betalen kan.
Hm! Wat bedoelde dan de auteur met die Millioenen-Studien? Och, misschien 'n bydrage tot de waarheid dat ‘alles raakt aan alles.’ Cyfers aan poezie, 't (zoogenaamd) lage aan 't (zoogenaamd) hooge. 't Is me waarachtig onmogelyk m'n opmerkingen te splitsen in ‘logien’. Taal, botanie, geschiedenis, poezie, alles raakt elkaar. Bedenk dat ik geen vakman ben. Hebt ge m'n Specialiteiten gelezen? Ik zal ze u laten zenden.
| |
| |
O, 'n verzoek, buiten 't boekje. Alweer een blyk van dat ‘alles in alles.’ Ge zult er om lachen. Weet ge wat me in 't ontvangen nummer 't meest aantrok? Niet uw stuk, o neen, maar de naam van uw mede-redacteur: dr. Epkema. Zie, toen ik 'n jongen was van 12½, 13 jaar ben ik voorgesteld geworden aan z'n mama: ‘als een knap jongetje.’ De tegenwoordige dr. E. kan toen nog niet geboren geweest zyn. Z'n vader, praeceptor aan de lat. school te Amsterdam, was pas gehuwd. Ik kreeg er chocolade, en de heer E. behandelde my zeer vriendelyk. De oude heer moet dit vergeten hebben, maar ik niet. Voor my was 't 'n heerlyke dag. De heer E. noemde zyne vrouw Mathilde. Dit moet kloppen. De jongelui woonden op de Voorburgwal te Amsterdam. De oude heer E. had pas 't metalen kruis voor vrywilligers gekregen, dat was een nieuwtje. Neen, dat kruis ontving hy later. Maar hy was pas teruggekeerd van den tiendaagschen veldtocht.
Na zeer beleefde groete
met hoogachting,
U.E.d.Dw. Dienaar,
douwes dekker.
Ik was zoo grootsch, weet ge, dat ik geprezen werd tegenover 'n dame. Vandaar de stevigheid der herinnering. Zoo zyn we! Uit dankbaarheid was ik wel acht dagen verliefd op Mathilde.
| |
| |
| |
18 Juni 1874.
Den laatsten tyd kreeg ik nog al veel bezoeken uit Holland, die me lief waren, o ja, maar ze hielden me van m'n schryftafeltjen af. En ... 't zwakke vleesch wou wel zoo! In 'n oude schoolprent komt de regel voor:
‘En kiest den langsten weg tot korting van den tyd!’ nam: 'n schooljongen! Hy verheugt zich dat de brug opgehaald is. Autant de gagner sur l'ennemi. Die ennemi is: inspanning, leeren, vermoeienis.
Nu, ik lyk op dien schooljongen. 't Bedroeft my, ik zie daarin achteruitgang, ik worstel er tegen, maar 't is zoo! Zelfs 't manuaal van schryven staat me tegen.
Dat het my aan meer of min degelyke pretexten niet ontbrak, is waar. Maar menig brugjen op m'n weg was slechts daarom opgehaald toen ik er voor stond, omdat ik niet gezorgd had er over te staan voor-i opgehaald werd. We zyn zoo, of ... worden zoo. ‘O, myne jonge vrienden’ (style domine de Veer in z'n Nieuws v.d.D.) denkt er aan, en werkt terwyl het dag is ... alweer style de Veer, in godsnaam!
...................
M'n redeneeringen over maatschappelyke of politieke toestanden zyn (of behooren te zyn) 'n even logisch ontwikkelingsproces als 'n vermenig- | |
| |
vuldiging of worteltrekking. By dit laatste heeft ieder cyfer z'n onaantastbare reden van bestaan, op straffe der onbruikbaarheid van 't geheel. Indien ik, zulke dingen uitrekenende my veroorloof te zeggen 2 × 2 is iets anders dan 4 ... welken grond heb ik om te meenen dat ik géén fout maak in procédés van anderen aard? Het zou niet eerlyk wezen zich neerteleggen in zelfbehagelyk vertrouwen, omdat de ‘proef’ wat minder makkelyk te nemen valt dan by 'n cyferzaak. 't Is alweer Larochefoucauld's: ‘personne ne se plaint de son jugement!’ Nu, dit is niet eerlyk van die ‘personne.’ Wie acht slaat op z'n cyferfouten moest ... enz.
Och, ik ben verdrietig, en eigenlyk ben ik dit altyd. Van Göthe houd ik niet, en z'n Faust stel ik zoo hoog niet als de meesten ... voorgeven te doen. Maar 't idee zich te verkoopen aan den duivel voor wat kennis ... (Is dat wel 't idee van den Faust? Is er wel 'n idee in den heelen Faust, die, dit erken ik! vol ideën is?) enfin, ik begryp dat men alles offert om te weten. En dan? Verzadiging, walging, stilstand, dood! ... Al weer niet goed.
Er is 'n (komieke) overeenstemming in zoo'n droefgeestigheid met de contritie die den op bekeering staanden zondaar heet te kenmerken. ‘Ik heb zwaar gezondigd, o Heer, ik ben 'n beroer- | |
| |
deling.’ Zoo beginnen de jachten op wat zaligheid. En ik? Zeker heb ik ontelbare malen 2 × 2 = 5 gezegd, ik ben 'n stommeling ... maar, zonder Heer! Nu, juist daarom begryp ik de pretense faust-idee, waarin men zich met 'n zwarten poedel en Mefisto behelpt. 'n Mensch wil wàt hebben om z'n wrevel te klagen!
.................
En ik beweer dat het lager onderwys in taalkunde ... Met lager onderwys bedoel ik niet het minst dat hetwelk op de Hooge scholen wordt gegeven ... ik beweer dat die taalstudie 't oordeel bederft, liever de aandacht aftrekt van den inhoud.
Eene dergelyke treurige verplaatsing van belangstelling ‘aanleggen op 'n verkeerd doel’ meen ik overal te vinden. Even als sommigen de eerlykheid omschryven als de zucht om ‘ieder 't zyne te geven’ (ik zeg er by: ook zichzelf!) zou wysbegeerte kunnen heeten: de begeerte om alles op z'n ware maat te schatten ‘het suum cuique, toegepast op alles wat bestaat en geschiedt.
(De overeenstemming tusschen moraal en wysbegeerte is hier alweer treffend, niet waar? Wie zegt 2 × 2 = 5 steelt het ding of begrip: twee 'n eigenschap af, en wel tweemaal. Hy geeft hem wat ✓ 5 toekomt. Of: hy lastert de afkomst van 5. Enz. alles ònwaar, ònwysgeerig = immoreel.
| |
| |
Dat niet-geven aan de dingen wat het hunne is! Ik zie dat de koning zich weer heeft bezig gehouden met het aantal sterren op de schabraks der generaals! Is dàt aan het koningschap geven wat het ding toekomt? Van Swieten is (volgens z'n eigen rapport: onbewust en by toeval) in 'n leege enceinte gekomen, 't volk gelooft den minister die 't 'n verovering voorgoochelt. Is dàt aan de dingen geven wat hun toekomt? Professers die letterkunde heeten te doceeren, geven wysheid over 'n letter, of commenteeren 'n oude kroniek (zeer slecht geschreven meestal, en in geenen deele massgebend voor meer ontwikkelde tyden). Is dàt aan letterkunde geven wat haar toekomt? Couranten vertellen dat de heer A. 'n onderhoud heeft gehad met den heer B. Om 't hongerig publiek niet te laten wachten naar die verkwikkelyke zielespys, hebben ze dat bericht per telegraaf laten komen (liefst ten koste van 'n ander blad!) en Publiek meent verzadigd te zyn van z'n dorst naar kennis. Dat is nog 't ergste van de heele historie, want de physische ondoordringbaarheid van de oude school bestaat nog altyd op 't gebied van kennis. Waar de wetenschap van die A.B.-ontmoeting plaats nam, is geen ruimte voor wat beters. Al zy dit niet letterlyk waar (het weten van iets overbodigs belet niet rechtstreeks 't aannemen van 'n nuttige waar- | |
| |
heid) toch wordt het waar door de hebbelykheid om zich te voeden aan zinledige praat.
- Ei, ei, och kom, is 't waar? Heeft A. 'n bezoek by B. gebracht? Inderdaad!
Kom zulken lui eens aan met 'n stelling die oefening en inspanning eischt! Met 'n paradox! Met 'n kettery? Anathema!
Ja, ja, dit alles moet u, u den wiskundige, ergeren! En my ook, my die zoo graag 'n wiskundige, wezen wou. Ik ben jaloers op uw werkkring.
In een uwer vorige brieven schreeft ge u niet te hebben opgehouden met grieksch en latyn. Och, haal dat even in. 't Heeft waarlyk z'n nut en de moeite is zoo groot niet. Het komt te pas io by de terminologie, 2o by algemeene etymologie. (Geenszins omdat alle tegenwoordige talen van grieks of latyn zouden afgeleid zyn. Dit nam. geldt slechts voor de verliplapte romaansche idiomen.)
Taalstudie is altyd interessant omdat ze bydragen levert tot ontwikkeling van 't denkvermogen. Krom praten en scheef denken houden elkaar gewoonlyk gezelschap. Ge zult erkennen dat het, (byv. in opvoedkunde) soms nuttig is te weten wat de grieken zeiden. Welnu, even nuttig is het te weten hoe ze 't zeiden. De uitdrukkingsmanier teekent, licht toe, verklaart.
| |
| |
Ook is latyn en grieksch geen hoofdzaak. Leerryk en amusant is 't keltisch, en: de overeenstemming der pretens-oudere oostersche talen met de klanken der oud-europesche troglodyten, holbewoners. (Van 't woord kelt zelf hebben we nog: kelder, en de engelschen hun: shelter. 't Grieksch en latyn zyn miserabel modern.
|
|