Brieven. Deel 9. Te Wiesbaden 1870-1875
(1895)– Multatuli– Auteursrecht onbekend
[pagina 310]
| |
Steuer-amt. Ik sla de komieke formaliteiten over (Ik heb een groschen ink. rechten aan 't duitsche ryk moeten betalen, en daarover is veel papier volgeschreven!) om u gauw te zeggen dat alles behoorlyk ontvangen is, en in grooten dank dat begryp je. Mimi heeft de kopjes nog niet gezien, want ik heb 't boeltje terstond naar de nieuwe woning laten brengen. Dat meubleert! Ja, hartelyk dank voor alles! Dat boek van van der Linden interesseert me zeer, dat heb je goed geraden. Ik ben benieuwd welk nieuw aspect hy aan de schaakgeschiedenis gegeven heeft. Hy is 'n zonderling mensch, dit mag ik wel zeggen zonder hem ooit gezien te hebben. Ik ken hem van naderby dan hy gissen kan, en toch is hy me alles en alles saamgenomen 'n raadsel. Ik kan berekenen dat gy, die hem wel ontmoet hebt, hem niet kent. Als ik minister was, en fondsen voor wetenschap op de begrooting had, benoemde ik hem tot archiefwurm met hoog tractement. En de bakerrympjes! 'n kostbare bydrage tot kennis der volkszeden etc. en als zoodanig van eenige waarde. Ik haal ‘kostbaar’ door en zeg ‘eenige’ waarde. Als uitgaaf door v. Vloten is 't miserabel. Meen in gods naam niet dat ik voor zoover hy in die boekjes betrokken is de zaak | |
[pagina 311]
| |
afkeur uit tegen-ingenomenheid. Geloof me, ik heb er pret in 'n vyand te pryzen. Maar had niet de letterman v. Vloten by die stukjes nu en dan 'n andere opmerking moeten voegen dan byv. dat ‘meuie’ gelyk moei, tante is, en dat ‘kriet’ (er is een rym noodig op iet) kryt beduidt? En let eens op de vele uitdrukkingen die verklaring zouden noodig hebben, en die hy noteloos voorbygaat. Ze zyn geen noot waard, zegt ge, want men moet geen zin zoeken in die rympjes. Juist. Dan hoef ik ook niet te weten dat kriet kryt is, enz. Er zyn inderdaad redelyk belangryke opmerkingen over die rympjes te maken, maar dat doet v. Vloten juist niet! En uit z'n voorbericht blykt dat-i zelf niet weet wat hy behandelt. Hy verdedigt als 't ware 'n ... ethnologische, of ... physiologische, of ... historische, of ... taalkundige bydrage door 'n beroep op ... kinderlykheid. Zou 'n entomoloog die 'n verhandeling over meikevers levert, meenen noodig te hebben de lui uittenoodigen zich 't genoegen te herinneren dat ze smaakten met 'n goudtor aan 'n draadje? Zulke praatjes als in dit voorbericht zyn ‘grundfalsch.’ Ik ken dat spelen met woorden en klanken. Lach me niet uit, als ik u zeg dat me dit 'n viezen indruk geeft, als iets vuils namelyk, d.i. in casu immoreel. Zoo, byv. neem ik Bilderdyk | |
[pagina 312]
| |
niet kwalyk dat z'n vrouwen te vroeg bevielen, o neen! Maar dat-i in z'n talryke brieven z'n verloofden nooit 'n eigen idee geeft. Hy was 'n bedrieger in de liefde. Liefhebben is geven, 'n Impotente ziel mag evenmin huwen als 'n impotent lichaam. De bloempot met de Muse is afgeschilderd, d.i. zwart aangevuld en de gummi, m'n lievelingsplant, staat er in. Een blad daarvan is u gewyd, er staat op gegriffeld ‘10 Juni C.V.’ Tien Juni was z'n geboortedag, of nagenoeg, en toen was je nog hier. Een vorig blad heeft 21 Mei M.K. tot opschrift gekregen. En zoo zullen we dat boompje laten worden tot 'n archief van hartelyke herinneringen. Welk blad zal C.V. II worden?.... [afgeknipt. Aan de keerzyde staat nog:] Hoe we aan verdere meubels komen weet de Heer. Ik meen dat het niet mooi is van Nederland me aan zulke dingen over te laten. Ik ben daarover bitter gestemd. Ik meen recht te hebben op 'n beetje loisir! Is dat alles dwaling? In godsnaam! Nog eens waarom moet ik die m'n plicht heb gedaan op m'n ouden dag zoo wurmen, en waarom leeft van Twist die z'n plicht niet heeft gedaan, op z'n gemak? | |
[pagina 313]
| |
Akbar! Ik zal 't bestellen. Nu gy L.B. uw vriend noemt, voel ik my gebonden. Maar ik had het land op hem. Z'n stuk in dat italiaansche tydschrift waarin-i 'n overzicht beweert te geven van de intellectueele beweging in Nederland, heeft my gehinderd. Men heeft het recht tegen my te zyn, maar my den buitenlander voortestellen in één greep met ten Brink en van Hoevell, dit bevalt my niet. Ge kunt gezien hebben dat ik daar tegen op kom (noot op de Zeeziektevertelling in den laatsten druk). [Later Idee 242a]. Liever had ik gezien dat-i my geheel en al had geignoreerd. Zoo'n aalmoes van bekendheid kan ik missen! En dat van L.B. die, geen christen, my zoo alleen liet staan tegen onze zeer christelyke maatschappy! Zag hy dan niet in dat zoo'n behandeling koren op den molen was van de clique die hy evenzeer verachtte als ik? Doch zonder nu acht te slaan op de dingen die ik behandelde op zoog. religieus of politisch gebied, was 't hem geoorloofd my voorby te zien als bellettrist? Ik zeg neen. En daarom deed ik m'n klacht over deze opzettelyke onbillykheid volgen op die zeeziekte-historie. Is dat stuk goed of niet? Welnu, in geen tydschrift is 't genoemd zelfs! Mocht L.B. meewerken aan zoo'n oneerlykheid? | |
[pagina 314]
| |
Toen hy me daar tot 'n kameraad van v. Hoevell en ten Brink maakte, had ik reeds veel geleverd, dat volstrekt niet met Indie in verband staat. Wist hy dit niet? Dan vind ik 't vreemd dat hy zich opwierp als verslaggever van: il movimente intellettuale (wat 'n ellendige liplappen taal, dat Italiaans!) in Olanda! Hy moet het geweten hebben. Van 'n geloover, van 'n meelooper zou ik zoo iets niet zoo kwalyk genomen hebben. Daar hy uw vriend was wil ik er niet meer van zeggen. Al had ik alleen die zeeziekte-vertelling geschreven, dan nog beweer ik recht te hebben niet te worden voorgesteld als paranimf van ten Brink en van Hoevell. Heb ik hierin al dan niet gelyk? En let wel op de tendenz van zoo'n zwygen, waar het zoo algemeen is. Zeker zou ik er niet op letten als nu en dan deze of gene my oversloeg. Doch by de samenspanning krygt dat opzettelyk overslaan 'n beteekenis. Onze natie is fundamenteel oneerlyk. Myn opmerkingen dienaangaande zyn talloos, en maken my bedroefd. Ik verzeker u dat ik liever hout hakte dan te schryven ... d.i. m'n gemoed te geven aan zoo'n publiek! 't Is 'n bittere noodzakelykheid. Als ik in staat ware gesteld te werken, zou ik niets behandeld hebben dan strikt | |
[pagina 315]
| |
wetenschappelyke onderwerpen, en ik had m'n aandoeningen van anderen aard bewaard voor myn vrienden. 't Is zeer wreed voor me dat ik uit nood gedrongen ben m'n denkbeelden te verkoopen. Reeds uit den Havelaar kan blyken hoe my dit stuitte, voor ik er aan dacht dat het ooit zou noodig zyn! Zie daarover ook idee 62. Ik ben vies van m'n Publiek. Onze nieuwe woning? O, prettig... [Weinig dagen na Vosmaer's vertrek moesten wy verhuizen. Hy had de nieuwe woning met ons gezien.] We hebben 'n badkuip in dat kleine kamertje. In of op dat buitendoorloopje drinken we thee. Nog gebruiken wy uw kopjes niet. Ik ben bang voor de meid die wat ruw en onbesuisd is. Mimi heeft het op 't oogenblik druk met allerlei. O, veel! op 't oogenblik vult ze 'n bankkussen. 't Vorige had ik gevuld en gestikt, maar te hard gemaakt. 't Hare wordt beter. Die kussens komen op lage bankjes voor 't venster ... je zult ze bezitten! Zoodra Mimi wat minder beschäftigt is... Correctie, mnheer, correctie, van 'r 24 uur op reis, in Nederland. (Houd je goed tegenover t. Brink!) ... nu, zoodra zy zelf de kopjes wascht, komen de jouwe aan de beurt. Voorloopig pronken ze | |
[pagina 316]
| |
op 't keurige blaadje, op 'n driehoekje dat we in den hoek van 't salonnetje gepractiseerd hebben. Dat meubleert aardig. En zoo alles. Wel ontbreekt er nog een en ander, maar niets noodzakelyks, zoo als onlangs die gordynen zoo compromettant door hun afwezigheid. Ik had de Schwalbacherstrasse wel willen afsperren.
... wel degelyk plicht, d.i. een onmisbaar element van kompleetheid vice-versa te behagen. 'n Jongen dien 't onverschillig is of er vrouwen tegenwoordig waren by 'n triumf of 'n gek figuur dat-i behaald of gemaakt heeft, noem ik incompleet. (vul m'n redeneringen maar wat aan) Indien dit zoo is... wacht, 'n voorbeeld. 'n Meisje moet muziek maken voor den kost. Op harp en op ... trombonne is zy even sterk. En de belooning staat gelyk. Ik zeg dat ze dan als brave vrouw de harp moet kiezen omdat het blazen op de schuiftrompet haar onbevalliger maakt, dan 't spelen op de harp. Indien 't nu algemeen waar is, wat by my waar schynt te zyn, dat de vrouw zich bevalliger voordoet in zekere huishoudelyke bezigheden dan in litteratuur etc. dan zou ze 'n fout maken indien | |
[pagina 317]
| |
ze onverplicht ... op de trombonne ging blazen. Onverplicht, of zonder oorzaak van overwegend belang! Mimi bedryft sociaal en finantiëel praktische werkzaamheid. Ze wil my steunen. Dit is 'n edele dryfveer, voorzeker. En ik vind dit te meer goed, omdat ze dan zich zal kunnen redden als ik dood ben. Maar ik zeide immers reeds dat ik haar pogen volkomen goedkeurde! Ik sprak slechts van m'n smaak. En ik beweer dat de vrouw door verkeerd begrip van emancipatie dikwyls derogeert, en dat ze juist door 't waarnemen van de zoogenaamd nietige bezigheden zich bevalliger voordoet, d.i. hooger staat. Want juist dat behagen maakt haar invloed grooter. Toen M. Kr. hier was, hoestte Mimi. Den volgenden dag kwam Mina aandragen met eenige ingredienten voor 'n stroopje waarvan zy 't recept had. En aan 't smelten en koken! Geheel in wandeltenue zat ze daar in de keuken, en maakte handig het verlangde. Welnu, dit pakte my meer in dan de beste stukken uit haar ‘Huwelyk in Indie’ waaronder toch zeer schoone zyn! Is het in 't belang der vrouw, de haar in zulke dingen gegeven middelen tot ‘behagen’ zoo klakkeloos optegeven? 't Een belet het ander niet, zeg je. O neen. Tot nog toe niet. In casu byv. is Mimi zoo handig | |
[pagina 318]
| |
en flink als ooit iemand die nooit aan drama's gedacht heeft. Ik spreek dan ook niet van Mimi. Ik spreek over de zoogenaamde vrouwen-emancipatie! Ik vrees dat de invloed van 't vrouwelyk element op de mannen - partant op de heele maatschappy! - verminderen zou, wanneer ze mee optraden in de arena. Juist hare onthouding geeft haar kracht. ‘Oefening in denkvermogen’ is heel wat anders! Misschien wordt deze oefening meer bevorderd door afzondering dan door het deelnemen aan 't publiek gewoel. Kan men beweren dat heeren mannen die wel aan den weg timmeren met denken zich zoo byzonder geoefend voordoen? Immers neen! Zie asjebl. myn Matth. XIX vs. 39. Dat is Ideën nummer 182 ... en dit herinnert me dat ik nog niet heb geantwoord op 't (aangenaam) verzoek van den heer Vitus Bruinsma phil. doctorandus te Leeuwarden.
Mimi's ‘register’ is ‘'n klapper’ en geen ‘Index.’ Zoo althans onderscheidden we in m'n bureautyd zulke registers. Indexen bevatten ‘zaken’ op hoofden of rubrieken. Klappers zyn alfabetische woordenlysten. (Zoo even om u dat No. 182 optegeven zocht ik op Agatha. Ook op Mattheus had ik 't kunnen vinden.) | |
[pagina 319]
| |
Wat is nu voor een belangstellend lezer als de heer B. de eisch? Hierover denk ik na. Voor my is de klapper voldoende, daar ik me van elk idee minstens één hoofdwoord herinner. De gewone lezer zal iets anders verlangen. En dit - rubrieken namelyk - is zeer moeielyk. Ik geloof dat ik er geen kans toe zou zien. Volledigheid is onmogelyk, en onvolledig baat het niet. Maar ... ik denk er over! In elk geval doet het my zeer groot genoegen dat 'n belangstellende er op aandringt. Doch het zal best zyn de décisie uittestellen tot na 't verschynen van de herdrukken, die nu weer onder handen zyn. Ik corrigeer ‘Havelaar’ ‘Minnebrieven’ en ‘Verspreide stukken.’ Ook Bundel III en IV van de Ideën. Dat alles zal meen ik in 't najaar verschynen. Hoe we dus over klapper of index beslissen, 't moet wachten op die nieuwe uitgaven. Want anders zou ik naar vorige drukken moeten verwyzen. 't Is nu toch reeds moeielyk om verwarring te ontgaan. Ook van m'n nieuwe Ideën nummers heb ik spyt. Ik had 1000 nummers meer moeten intercalleeren om later ook bundel I en II wat citabeler te maken. [Nadat in de eerste uitgaaf van de Ideen, Bundel V gesloten was met Idee 719 werd het daarop volgend Idee, het eerste dus van Bundel VI, 1081 genommerd. | |
[pagina 320]
| |
Het doel was, zooals by latere herdrukken ook geschied is, in den tekst van den derden, vierden en vyfden bundel, meer ideen door een nummer te merken. Het is hierop dat in de laatste zinsnede gedoeld wordt.] O, ik weet wel dat die nummers pedant staan. Immerhin! Als ik eigenaar was van m'n werken, veranderde ik alles de fond en comble. Dit kan nu niet. Cervantes zei ... ja je kent die anekdote. ‘'t Is zoo moeielyk 'n hond op te blazen! Wat er van voren inkomt, gaat er van achter weer uit, en ... zóó moeielyk is 't ook een boek te maken’ of 'n correctie, zeg ik nu, die in orde is, geheel in orde.
Was myn lezing over Aktaeons dood [Idee 903]. oud? Ik heb ze van mezelf, maar 't gebeurt wel meer dat ik wat nieuws meen te zeggen dat al bekend was! Dit kan niet anders. |
|