| |
| |
| |
III.
Wiesbaden 7 dec. 73.
Waarde Vosmaer, Goddank! Mimi kan getuigen hoe ik tobde over zoekgeraakte brieven ... 'n cauchemar!
Zeg aan H. dat ik u zeer liefheb. Ach, wat moet ge geleden hebben als griffier, al zy 't dan dat ‘griffier’ en ‘kracht’ familie van elkaar zyn.
Ik gedraag me zedelyk goed, maar intellectueel zeer slecht. M'n gemoed is nog altyd desolaat. Een wandeling met u en wel naar 'n bepaalde plek in een boom - den Vosmaersboom, hoor je! - en ik zou eens kyken of ge knap genoeg waart om wys te worden uit zoo 'n rommel. Nog heb ik 't stuk van v. Vloten in den Levensbode niet gelezen (geen plaats op stal!) maar ik weet van Dr. Feringa dat hy gezegd zou hebben: ‘hysterisch? Jy zelf bent hysterisch.’ Zoo ja, dan zeg ik u dat-i daarin gelyk heeft, al weet hy dan niet waarom. Hy raadt dan juist by toeval.
Een antwoord op uwen beminnelyken brief is dit alweer niet! Maar toch iets. Of ik M. Kruseman ken? Ja! Ze heeft my de eer aangedaan my te bezoeken (niet expres den steven herwaarts richtend, maar op 'n doorreis, goed!) en ik had gelegenheid nog iets meer van haar te weten te
| |
| |
komen dan zy aan allen openbaart. Conclusie: ik acht haar zeer hoog. Ze is 'n stuk kristal. Er ontbreekt aan m'n onbegrensde hoogachting slechts dat ik (nog) niet weet of zy gestreden heeft om te worden wat zy is. (Myn Idee 30 zweeft me by zulke dingen altyd voor den geest.) Ze zegt (in zekeren zin) neen! Maar ik gis dat ze stryd wegstopt uit fierheid en om niet optewekken tot bewondering. Heeft ze niet gestreden dan staat ze lager (dan ik, byv.) Men moet iemand crediteeren voor 't ten-onder brengen van trainbuben. O, de mynen! Als ik dien sleep overzie, ben ik 'n soort van engel ... d.h. ik zou 't zyn als ik dien troep onder de knie kreeg. Mais il s'en faut!
Mimi Hamminck Schepel is voor my ... bovenmenschelyk.
Ge kunt u - ik weet wat ik zeg, 't is geen fraze - geen te hoog denkbeeld van haar maken. (Ik snak naar 't oogenblik waarop ge dat zult komen onderzoeken ....... [verminkt.] Hm, wat de geschiedenis slecht moet geschreven zyn! We weten niets. De mogelykheid bestaat dat Nero au fond 'n goeie kerel was, en ... en .... [verminkt.]
Oef, wat 'n tusschenzin. Wie zonder tusschenzinnen schryft, kan misschien mooie of leesbare boeken maken, maar 'n oprecht mensch is-i niet,
| |
| |
of althans hy is niet geheel open, hy voelt den aandrang niet om telkens - styl of geen styl - te uiten wat-i eigenlyk zeggen wil, en zelfs oneigenlyk.
Dat is er weer een!
Ziehier nu. Mimi is - misschien op één fout na, en 't blyft de vraag of 't 'n fout is - volmaakt. Ik ken geen deugd die ze niet bezit, en ondeugden heeft ze niet.
[De uitgeefster meende eerst deze passage te kunnen supprimeeren, maar nader beschouwd ziet zy in dat ook de hier uitgedrukte opvatting tot multatuli's geschiedenis behoort. Alleen verwyst zy naar aanleiding dezer uitingen naar het voorwoord voor deze brieven waar ze schreef: ‘Want wat hy in zyn omgeving ooit als uitstekend roemde, het was voor het grootste deel de weerkaatsing van zyn eigen ryk gemoed.]
Ze is wel opgevoed, hoogstfatsoenlyk, intelligent, van goeden wil, bezield met lust tot ontwikkeling, moedig, arbeidzaam, evenmin prude als larcine, trouw à toute épreuve ... ik meen niet romanachtig-trouw tegen verleiders ... dat komt in 't dagelyksch leven zelden te pas. Heerenverleiders zyn er te lam toe. Och, de ondeugd is zoo min tegenwoordig! neen, ik bedoel de trouw in 't proza, de aanhankelykheid in tegenspoed! Dat beduidt meer dan josefische ont- | |
| |
houding, schoon ze ook in dat opzicht onberispelyk is.
En ze is in den hoogsten graad oprecht. Toen ze my liefkreeg was haar vader de eerste die 't wist. Voeg by dit alles - ik wil kompleet zyn - dat ze ook fysiek nog altyd agreable is. Ik moet dit zeggen om de gissing te voorkomen dat ze door 'n monsterachtig uiterlyk tegen zich inneemt.
Welnu, haar heb ik by me. Zy verzorgt me, liefkoost me, draagt m'n kuren, ze dorloteert me...
Waarom ben ik, in zeker opzicht niets te wenschen hebbende, bitter?
Tusschenzin alweer. 't Woord: ééne fout genoemd hebbende, mag ik niet riskeeren dat ge daarvan iets heel ergs denkt. Dat zou zonde zyn. Ze is, meen ik, wat ligtgeraakt in hartzaken, en dan niet altyd zacht genoeg van uitdrukking. Haar indruk is wel zacht.
Och, ik zou u gaarne veel meer schryven, ook over m'n vrouw en kinderen. Maar dat leveren van kopie!
........................
Waarom ik bitter ben? Och, 't onderwerp is zoo treurig! Wat geeft het my u te overtuigen dat ik 't recht heb bitter te zyn? Liever nog, - recht of niet! - dat ik noodzakelyk bitter wezen
| |
| |
moet. Zoudt gy niet blind zyn als men u de oogen uitstak?
Dat m'n bitterheid me benadeelt, ei? Is dit de vraag? Van stoicynsche fictie houd ik niet. Leed geeft me smart, geluk geeft me vreugd, en daarmee uit! De vraag die dikwyls gedaan wordt: of 'n lyder zich misschien z'n kwaal te zwaar aantrekt...
Ik meen reden tot smart te hebben als ik door zorg en kommer verhinderd word te arbeiden! En... als ik - gestemd of niet! - arbeiden moet, d.i. iets produceeren, godbeter't! om niet omtekomen. Heb ik 't nu zoo mis dat ik hierover bitter ben?
M'n kinderen heb ik voor altyd verloren, mag en moet ik daarover niet bitter zyn? Welk être zou ik wezen als ik me dat niet aantrok?
En bovendien, vindt ge in de manier waarop ik door m'n vaderland (alweer godbeter't!) behandeld word, geen grond tot bitterheid? Het zou me leed doen indien ge dit niet erkendet. Buiten de zoo even genoemde groote grieven vind ik dat de bescheidenste mensch zich na al m'n getob en gewurm 'n anderen uitslag had mogen voorstellen!
Om niet onder te gaan (ik zit op zware lasten, dank zy de helsche machinatien die my m'n vrouw en kinderen hebben afgenomen.) moet ik 15 vel
| |
| |
in de maand leveren. Dit kan ik niet uithouden, vooral daar ik zeer moeielyk werk. Ik ben in 't geheel niet vlug, of liever, m'n vlugheid wantrouwende, leg ik me zelf zooveel revisie op, dat er geen eind aan komt. Sommige bladzyden kosten me... weken! En dat met de zweep achter my: voort, voort, of... gebrek!
Ik vraag u of hierin grond ligt voor bitterheid. Had ik niet aanspraak op wat loisir? Niet om te rusten, - schoon dit misschien niet te veel zou gevergd zyn! - maar om te werken?
En dan nog uitgescholden te worden door den eersten den besten die 'n fraze maken kan!
En dan te letten op de wyze waarop Nederland z'n fetichen verzorgt!
Ja, zie je, ik moet wel bitter worden by 't rechtvaardigen van m'n bitterheid. 't Spyt me toch dat gy me genoopt hebt dit punt aanteroeren. Moet ik m'n stemming tegen ù bepleiten, wie zal ze dan voor gerechtvaardigd houden? Ben ik dan krankzinnig, ik? My blyft het voorkomen als 'n moord, dat de Havelaar gesmoord is. (Ik spreek niet van 't boek. Dáár ben ik misselyk van!) My blyft het 'n schande dat ik niet eens de middelen heb om me ... de noodige boeken of tydschriften aan te schaffen! Och, dat is het minste.....
| |
| |
Ik lees in 'n duitsche courant 'n berekening van 't honorarium dat aan zekeren l'Arronge wordt betaald voor... 'n Posse! 't Loopt over 'n millioen thalers. Ja, 't zal wel twee millioen bedragen! Misschien heeft de man 'n prachtstuk geleverd, maar 't is... 'n Posse!
En, twee of zelfs een millioen thalers vraag ik niet. Maar ik wou zoo graag zooveel ontvangen dat ik niet elke maand vyftien vellen druks moet leveren op straffe van broodsgebrek!
En ge veroordeelt m'n bitterheid? Hoe is 't mogelyk?
Misschien komt u m'n doelen op slechte betaling plat voor. Dit zou ten-onrechte zyn, want... het materieele heerscht.
.........................
Uw ‘niet de ezelinnen!’ is zeer schoon en zeker zyt ge nummer één. Nog altyd wil ik uw ‘genre’ - neen, 't woord deugt niet - uzelf dan tot onderwerp maken van 'n analyse. Maar ook daarin staat me myn slaverny in den weg. Ik zou er 'n maand of wat voor noodig hebben, en die tyd kan ik me niet gunnen: ik moet leveren!
Zeg eens, ik erken hoe langer hoe minder verstand te-krygen van prosodie. Is 't iets, of is 't niets? Dat ge 't uwe doet om ons aftehelpen van klinkklank, is zeker loffelyk...
| |
| |
.... Soms 'n hartigen vloek zoo aardig! Juist! Vloeken is leelyk, maar 't principieel nooit-vloeken ook! Ik heb liever te doen met iemand die 't moet afleeren, dan met lui die ‘zoo slecht niet zyn.’
Ik mag niet toegeven in de vry algemeene poging om my buiten de wet te stellen, en ben verplicht elke poging - of alles wat op zoo'n poging zou kunnen gelyken - bar af te wyzen. Dit nu had gy niet verdiend. [nam. met de in Idee 1036 besproken kritiek] maar wel was ik in de noodzakelykheid dit te doen tegenover anderen.
Gelooft ge wel dat het me zéér doet, altyd zoo op m'n paardje te moeten zyn? Het is vermoeiend, en bederft m'n stemming. In den Tell is 'n regel die eenigszins van toepassing is: ‘ik was 'n lam, en “ze” hebben 'n wolf van me gemaakt’ of zoo iets. Nu, geheel klopt dit citaat niet. Ik ben nu zoo min 'n wolf als vroeger 'n lam, maar dat ik oorspronkelyk zacht was, is waar. En nog altyd verheugt het me, als ik op dat punt weer geheel mezelf kan wezen. Maar ik erken dat ik er my op toeleg, m'n gevoel weg te stoppen. Lieve hemel anders ware ik lang bezweken!
| |
| |
Hiertoe behoort abnegatie. Zeker! En:
- Hoe kan jy zoo'n objectiviteit bepreeken, jy die zoo vervelend persoonlyk bent?
Wel, ik ben slechts by ongeluk artist! Ik geef er me niet voor uit, en zelfs wil ik 't niet zyn. Ik subjectief? Zeker! Even subjectief, even persoonlyk als 'n kruienier die z'n rekening presenteert. Dat ik door 'n zonderlingen samenloop van omstandigheden genoodzaakt ben m'n ‘kost te verdienen’ door 't leveren van dingen die aan kunst toucheeren, is me onaangenaam genoeg. Ik zaagde liever hout, en zou dit doen als niet het houtzagen nog slechter betaald werd dan 't schryven. Ik zend geen vel de wereld in zonder vloek.
Ik, kunstenaar? Wel, ik heb er den tyd niet toe. Tien jaren voelen en peinzen en dan 'n paar vel druks. Dàt zou me lyken! En dan zou ik misschien wat goeds leveren, maar nu?
Ik, kunstenaar? Ik heb wel wat ànders te doen! Ik moet schryvery leveren voor de kost.
Ik, kunstenaar? Daartoe is ... liefde noodig, liefde voor z'n auditorium! In plaats daarvan bezielt me de bitterheid die m'n arbeid bederft.
‘Kunstenaar zyn’ beteekent in den mond van publiek: iemand dien men ongestraft miskennen en mishandelen mag. Ik maak niet de minste aanspraak op 'n (pretense!) hoogte die voorgeeft
| |
| |
dat aantenemen als behoorlyk. Waar ik verhinderd werd dezen en genen te geven wat hem toekwam, ben ik gehörig geplaagd, vervolgd, uitgescholden. Ik blyf by den eisch dat men ook my geve wat me toekomt. Ik begryp niet dat men dit niet begrypt. Verbeeld u dat uw schoenmaker, vernomen hebbende dat gy dichter zyt, u 'n rekening voorlei: 6 + 10 = 30 of 50. Is 't u dan op straffe van verkettering niet geoorloofd te zeggen: mannetje, dichter of niet, ik kan even goed rekenen als jy?
En dan in oogenblikken van geestdrift te worden nuchter geschud door de bedenking dat ge tegen zulke schoenlappers 't woord voert. Dat stremt! Neen, 'n kunstenaar ben ik niet. En geen dichter. En geen genie. Ik ben 'n eenvoudig mensch die recht zoekt.
Gut, ik ben u een komieke confidentie schuldig omdat je onlangs iets over vloeken schreef. Ik vloek zelden, geloof ik. Misschien nooit, of 't moest binnens' monds zyn. Eenige maanden geleden nu, op 'n wandeling en geheel alleen, voelde ik my beheerscht door indrukken... hm! Hoe ze te beschryven? Ja, zoo: ik betrapte my op den gemompelden uitroep: ik ben, geloof ik, sentimenteel, g.v.d.! En daarop berstte ik in lachen uit, en nam me voor het u te schryven omdat
| |
| |
ik de (geheel ongezochte) koppeling zoo komiek vond.
... van Boileau heeft er geen goed aan gedaan. ‘La critique’ die zoo ‘aisée’ is, zal beduid hebben 't sprokkelen van foutjes. Die opvatting van 't woord ging over in 't spraakgebruik. ‘Deze maatregel wordt zeer gekritiseerd’ beteekent niet meer: ‘men onderwierp haar aan nauwgezet onderzoek’ maar: ze waren er niet mee te vreden. Wat zou daarvan deze of gene oude philoloog gezegd hebben die 'n classischen schryver uitgaf met ‘kritische’ noten?
Nog iets over kritiek. Ik meen dat er zekere graad van (?????) moet zyn tusschen de kritiek en 't behandeld werk. Denk eens over 't invullen van 't woord of de woorden die ik op 't oogenblik niet vinden kan. Wie Sophocles behandelt moet o.a.: graecus èn iets als treurspeldichter zyn, of althans, naast 'n treurspeldichter gewoond hebben.
Dat: o.a. is wat breed. Ja, er is veel noodig om 'n kritikus te zyn!
Kan de Spectator zich niet wat uitbreiden? Ik begryp 't program niet, maar zeker is de ruimte wat eng, vooral daar hy ook kunst... aanroert. Ik vind in den Spectator altyd te veel
| |
| |
of te weinig. De bedoeling kan niet zyn een kompleeten litterarischen en artistieken Rundschau te geven. Goed, maar wat dan? Misschien stuit de uitbreiding op geldelyke bezwaren, want Holland wil z'n litteratuur niet betalen. Ik moet soms halt maken met m'n Ideën omdat het budget myner lezers (volgens Funke) áán is. Dit is op het oogenblik het geval. Funke weigert niet kopie te ontvangen, maar ... hy is genoodzaakt ze te laten liggen, of de afgedrukte vellen te laten wachten op 't tydstip dat ‘men’ weer wat in z'n beurs heeft. Ik vind dit 'n misselyke verhouding.
Geldelyk nadeel heb ik hiervan nog niet ondervonden, maar als ik steeds dóórwerkte (gelyk ik voor m'n behoeften zou moeten doen) stuit ik dáárop. Nu 't is niet zoover, want sedert.... lang, werk ik ellendig, of in 't geheel niet.
‘Zoo seur je al sedert lang’ en: ‘wat voerde je dan uit?’ zeg en vraag je. Ik ben onwel. Ook physiek mankeert me tegenwoordig dan 't een, dan 't ander. Telkens hoest ik, en byzonder 's nachts. Die slapeloosheid moet verdreven worden met 'n ander kwaad: morphine (op 't oogenblik ben ik er weer af.)
Die en dergelyke ongesteldheden zouden in zekeren zin voldoende zyn om m'n werkeloosheid
| |
| |
te verontschuldigen. Maar er is meer. Ook moreel ben ik moe.
‘Ook dat zei je al sedert lang!’ hoor ik je zeggen. Ja. En had ik gerust gedurende al den tyd dien ik niet werkte, dan ware ik misschien hersteld. Maar in plaats van rusten deed ik al dien tyd niets dan worstelen met m'n onmacht, en dit is zwaarder arbeid dan werken. Je weet hoe miskramen meer verzwakken dan gezonde verlossingen.
By dat alles komt m'n tegenzin in schryven. Als ik aan den gang ben, lukt het me soms me zoo te identificeren met m'n onderwerp, dat ik meer let op m'n werk dan op m'n auditorium. Maar om, niet begeistert, aan den gang te komen! De heele Woutergeschiedenis die ik eenmaal zoo goed in 't hoofd had, lost zich tegenwoordig op in een droomerigen indruk: ‘hoe was 't ook weer?’ In één woord, ik ben van de rails af.
Ik ontsla u genereuzelyk van alle beantwoording dezer rhapsodie. rh, hr, rhapsoden, Homerus, o Graecus die je bent!..........................
... toch geloof ik niet dat de ‘geest’ my ontgaan is. Uw Londinias klonk me zeer ... bekend niet ('t zou zyn alsof ik u plagiaat verweet) maar toch als 'n weerklank op iets bekends, plus 't moîré.
Goed ik weet weinig meer van het grieksch.
| |
| |
Welnu, ik zou in staat zyn intehalen wat my in dat opzicht ontbreekt, om m'n yveren tegen uw (voor mogelyk gehouden) hellenistische eenzydigheid te vrywaren tegen de verdenking dat het (m'n yveren) voortkwam uit schoolnyd. My is het grieksch 'n moderne zaak. Dat taaltje... och! Ik liet er reeds iets van zeggen door oom Sybrand. Ge zult inzien wat ik meen met ‘modern’ als ge let op 't begin der wouter-geschiedenis. Die is ur. Elke taal met deklinatien en conjugatien is modern. Niet historisch gesproken, maar - en dit doe ik nu - naar geologische maat. Dan is Homerus van gister. Er zal 'n tyd komen dat schooljongens de Herakliden verwarren met de Bourbons, en dat zoo'n fout den schoolmeester die de opstellen naziet, ontglipt.
‘Goed zegt ge, wy leven nu niet in dien tyd!’ Zeker. En ik ontken den invloed niet die de homerische beschavings-abschnitt (en later byv. Pericles) op de onze heeft, o neen! Maar ik stel hooger eischen aan de studie der oudheid, dan wat taai-idiotisme. Gy ook. Gy zoekt er den geest in. Ook goed! Maar 'n kosmisch overzicht geeft meer! Slotsom! ik stel als gy, de grieken zeer hoog, doch noem hun periode onderdeel, en wil die niet aannemen als hoofdmoment. Dit laatste vooral ook in taal niet! 't Grieksch was
| |
| |
aanvankelyk verbasterd keltisch. Och, mocht ik tyd hebben dit aantetoonen! Om zoo iets alleen had ik altyd gehoopt dat men my steunen zou! Daar ligt 'n schat die ik nu niet aanwyzen kan! Funke kan my niet voor één vel druks de studie van jaren betalen! Ik kan er dus niet van leven.
Met zeer groot genoegen lees ik de Levens van Cornelis en van David J. van Lennep! Daarover is 'n schat van opmerkingen te maken. Somme toute: we zyn erg achteruit gegaan sedert 100, 80 en 50 jaar, zoowel maatschappelyk als wetenschappelyk en politisch! Door allerlei samenloop is misschien de uiterlyke toestand beter (en niet eens in alle opzichten) maar de menschen beduidden meer dan nu! Meen niet dat ik alles aanneem wat van Lennep (myn Jacob) schryft. O neen, ik heb veel aanmerkingen die zeker noch hèm noch de familie aangenaam zouden zyn. Maar toch, over 't geheel: we zyn achteruitgegaan! Onze tyd staat tot de periode 1770-1830 als... Willem III tot Willem I. Deze was inderdaad 'n individualiteit. Er leefden toen ‘personen’ met eigenaardig cachet. Thans is alles opgelost in 't parlementarisme, in 't samendoen, in 't collectieve, zoo zelfs dat geen individu bruikbaar is zonder niemendal te wezen.
|
|