Brieven. Deel 9. Te Wiesbaden 1870-1875
(1895)– Multatuli– Auteursrecht onbekend
[pagina 198]
| |
my gedacht hebt, en zóó! Ik had al 'n telegram klaar om u geluk te wenschen, maar ik weet hoe agitant een dépêche soms werkt, en in uw omgeving is op 't oogenblik kalmte hoofdzaak. Ik zie dit te beter in, omdat ik zelf lyd aan gebrek aan kalmte, en 't wordt my een hobby horse, 'n cauchemar dáárop te letten... tot het ònkalme toe. Ja, uw briefkaart deed my byzonder veel genoegen. Ik hoop Holland niet te verlaten voor ik u eens kalm ... daar is 't weer! Nu, voor ik u eens anders ontmoet heb dan in 'n hurrey. Ik heb er lust in door u gekend te zyn, en u te kennen. Juist die indruk beteekent wat ik vriendschappelyk gevoel noem, en het tegendeel openbaart zich in 't intrekken der voelhorens, een retrograde beweging waarin ik onbesuisd sterk ben, d.i. zwak. Want zwakte is 't, aan eenige zaak meer te geven dan haar toekomt. Ik heb 't land aan mezelf. Loftuitend geschreeuw walgt me, en zoodra ik koelheid meen te bespeuren, ben ik ook niet tevreden. Dat is ziekelyk. Nu dan, ik voel me inderdaad ziek, en zou graag 'n twintig jaar terug gaan om my eens flink te gymnastiseeren. Waarschynlyk gaf ik wat veel ziel uit (en niet altyd op de beste manier!) en daarvan openbaren zich de naweeën in een defi- | |
[pagina 199]
| |
cit. Deze erkentenis is niet heel engageant om vriendschap met my te sluiten. Ik ga heden naar Amsterdam waar ik een paar dagen wyden moet aan m'n besten Funke. Ook wou ik zoo graag 't kanaal naar de noordzee zien. Holland komt me zeer interessant voor, en ware 't niet dat ik volstrekt behoefte heb aan afzondering, dan bleef ik hier. Maar, als Rousseau, (met wien ik overigens niet gaarne veel punten van overeenkomst heb, want ik houd hem voor onwaar) als Rousseau voel ik me hoe langer hoe ongeschikter voor den omgang met menschen. Er blykt me telkens dat ik me niet verstaanbaar weet uittedrukken, en dat irriteert zoo. Dan zie ik me gedurig voor 't verdrietig dilemma geplaatst: ‘ben jy gek, of ben ik gek?’ Wees zoo goed Mevrouw Van Hall zeer beleefd van my te groeten, en neem gy zelf de betuiging aan van m'n hartelyke toegenegenheid. Over negen dagen zal ik u vragen hoe moeder en zoon 't maken? Zoo'n kleine kerel die nog van niets weet, nog voor niets verantwoordelyk is! Wat 'n kalmte in zoo'n gemoedje! Ik ben er jaloersch van! Hartelyk gegroet t.t. Douwes Dekker. |
|