Brieven. Deel 9. Te Wiesbaden 1870-1875
(1895)– Multatuli– Auteursrecht onbekend
[pagina 194]
| |
behoefte u dank te zeggen, neen ... u myn hoogachting te betuigen voor uw flink aandurven van de waarheid! By al 't geknoei en gemodder van zooveel andere schryvers (die dan nog niet eens hun naam schryven!) doet zoo'n mannelyk woord goed! Let op: Juffr. K. zal beweren dat ge ‘haat’ tegen haar koestert. Van liefde voor waarheid schynt ze geen besef te hebben. Ik erken echter dat zy hier te Rotterdam vooral in den beginne iets beter speelde dan te Utrecht, en vooral beter dan op de repetitien. Maar weldra liep haar zangetje in 't oude spoor, en de vyfde akte was niet te slikken. ‘Mult, wendde ongesteldheid voor.’ Ja! Ik wou niet mee-oogsten waar zoo'n walgelyke reklame gezaaid was. En ... en ... en (Jufr. Kr. zegt: oen, oen, oen) er bestond nog 'n reden waarin ik vrees dat ge my ongelyk geven zult, maar my ligt ze zwaar in de maag. Heb ik niet het recht, by elk blyk van sympathie der studeerende jeugd, dat aftewyzen met de boodschap: leg dat neer aan de voeten uwer professoren (die my ignoreeren) en van uw doktoren (al of niet h.c.)? Wees intusschen hartelyk gegroet van t.à.v. Douwes Dekker. |
|