vreesde in hem als oud-resident een tegenstander te vinden.
Gister schreef me R. een briefje om my door v.Z. aan Hasselman te doen voorstellen. Ik antwoordde: ‘Goed! omdat u 't zegt, en omdat ik helaas vrees dat er niets meer aan de zaak te bederven is. Ik verdrink in een moeras van gewoonheid.’ (Dit sloeg op eenige regels uit myn drama, die R. kent en waarin over gewoonheid van ministers wordt gesproken. Ik kan hem àlles zeggen. Wy hebben zamen geschaakt, en hy gaf me zyn portretje. Ik voel dat hy van my houdt, en het betreurt, dat-i my niet eer geholpen heeft, toen hy regtstreeks magt had. Nu moet hy werken door graaf v.Z., die een neef is van zyn schoonzoon, baron van Z.
Enfin, ik ging naar v.Z., die ook zei! ‘ga toch naar Hasselman, hy is u genegen, en erkent dat van Twist u onregtvaardig behandelde.’
- ‘Dat valt mee, zei ik. Ik had gevreesd dat de gewezen resident tegen my zyn zoude.’
- ‘Neen, neen ... dat is zoo niet!’
We praatten nog wat zeer makkelyk, en ik ging naar Hasselman.
De ontvangst was meer dan goed, want in plaats van te moeten pleiten of betoogen, begon hy met te vertellen dat hy persoonlyk als ass.-