| |
XXI.
Den Haag, 6 Maart 1868.
Lieve beste Tineke!
Ik ben hier nu twee dagen, en heb R. al twee maal bezocht. Hy is uitermate goedig en vriendelyk, maar je begrypt dat ik wat tyd noodig heb. Kon hy zelf teekenen dan waren wy klaar...
Om je nu precies den toestand uit te leggen is een werk. De ministers staan weer op 't vallen, ja zelfs hun val is onvermydelyk. Nu zegt R. (en
| |
| |
ik ook) dat ze misschien met myn steun zouden kunnen staan blyven, en de 2de kamer ten derden male ontbinden. Na afspraak met R. schreef ik hem dat, heden morgen vroeg. Hy geeft in de zitting van van-daag dien brief aan van Zuylen. Dan zal hy my aan v.Z. voorstellen, en ik ben in spanning of ze zullen durven de liberale party trotseeren. Ieder meent (en zy zelf ook), dat zy aftreden moeten.
Myne conditien voor den steun zyn dat myn ontslag worde ingetrokken, rappel van wachtgeld, herstel in dienst, en dan ter beschikking van binnenl. zaken voor de grondwetsverandering, en van buitenl. zaken om te stryden tegen graaf Bismarck. Dat alles staat ook in myn brief je van vandaag. Ik ben benieuwd hoe van Zuylen dat opneemt.
Kortom, ik zit in een moeielyke schaakparty.
Mimi heeft me je brief gezonden van 29 februari, ik kan nu op niets antwoorden.
Het ergste is dat ik zoo vrees geld tekort te komen om langzaam te ageren.
Vraag je nu bepaald hoe de zaken staan? Ik weet het niet! Dan eens denk ik ja, dan eens neen!
Je begrypt dat de ministers veel eigenliefde en valsche schaamte te overwinnen hebben om
| |
| |
my te helpen, en daardoor te erkennen dat ze my noodig hebben.
Dag beste tineke. Neem myn haastig slordig schryven goed op. Myn toestand is zoo gespannen. Ik ben bovendien ziek van verkoudheid, en wacht elk uur een briefje om by v.Z. te komen. Ik moet nog een hoed koopen.
R. vertelde my dat Bekking dood is, en nogal mal. Hy had eene maîtres te Scheveningen. By haar zynde, is hy door een beroerte getroffen.
Dag beste tineke!
[Hier volgt een schryven van multatuli aan J.J. Rochussen; het afschrift dat ik bezit is geschreven door Baron Alfonse Nahuys, gecorrigeerd door Dekker.]
| |
's Hage, 9 Maart 1868.
Uwe Exc. had de goedheid my toe te staan nader schriftelyk terug te komen op wat ik gister de eer had voorloopig te antwoorden op het welwillend voorstel van Zyn Exc. Van Zuylen.
My zyn - en worden nog dagelyks - aanbiedingen gedaan, zoowel uit het buitenland als uit Indie. Gedeeltelyk heb ik die afgeslagen, gedeeltelyk het antwoord uitgesteld, tot my overtuigend zou gebleken zyn, dat men op den duur my, en de zaak die ik voorsta, blyft miskennen.
| |
| |
Die zaak is inderdaad (ik spreek nu alleen van de koloniale questie) het eenig frissche thema, waarmede een ministerie zal kunnen optreden tegenover het volk; de eenige vlag, waaronder een nieuwe degelyke party zal kunnen verzameld worden.
Het handhaven dier zaak beduidt:
‘Wy willen dat er regt geschiede. Wy eischen (in opvolging van artikel 55 des regeringsreglements, en in volslagen tegenstelling alzoo van den wil der liberalen, ten deze gerepresenteerd door den gewezen Gouverneur-Generaal van Twist), dat de Javaan beschermd worde tegen willekeur. Hierin ligt ons regeeringsstelsel, wel te onderscheiden van de meening, òf: dat het kultuurstelsel moet blyven bestaan op het papier alleen, dagelyks verkracht als het wordt, door trage en laaghartige dienaars; òf: dat Java moet worden overgeleverd aan particuliere uitzuigers.
Onze staatkunde zegt ons, dat geene betoogen of oratorische finesses iets zullen vermogen, zoodra de Javaan - al te lang mishandeld! - in woest amok naar de wapens grypen zal. Tevens is deze onze politiek - gelyk trouwens altoos - de eenige die overeenstemt met menschenliefde en regtvaardigheid.’
| |
| |
Het aannemen van dit program, Exc., is de eenige voorwaarde:
1o. | Waarop Nederland zich zal kunnen reinigen van den smet, die door menschen van de soort des heeren van Twist op ons arm land geworpen is; |
2o. | Waarop dit ministerie zich zal kunnen staande houden; |
3. | Waarop ik dit ministerie steunen kan. |
Het is toch niet te verwachten, dat ik myzelf een slag in het aangezigt geven zal, door party te trekken voor eene regering die de Havelaarszaak (het beschermen van den Javaan) stilzwygend laat rusten, en daardoor de onstaatkundige iniquiteit des heeren Van Twist en consorten bestendigt.
Na de bejegening die my te beurt viel, durft niemand in Indië zyn pligt doen, en artikel 55 (het allerbelangrykste van ons regeeringsreglement!) zal meer dan ooit een doode letter blyven, zoolang ik, die op de naleving daarvan aandrong, ronddool als een misdadiger; zoolang men alleen hen eert, verheft, en... betaalt, die aan het schenden van dit artikel hebben meêgewerkt.
Het belang van Nederland, van de tegenwoordige regering en van de publieke zedelykheid. eischt myn herstel.
| |
| |
Doch, al ware dit anders, - talent, in gewonen zin, heb ik niet. Zoolang myn gemoed niet meêwerkt, ben ik onmagtig. Het staat aan de regering om in myn hart een zaadje van welsprekendheid te werpen, voor welks vruchtbaarheid ik insta. Doet zy dit niet, dan zoude ik niet kunnen helpen, al wilde ik.
Indien men, door my te releveren, bewys geeft dat men voortaan den Javaan in de daad wil beschermen, zal ik dankbaar en hartelyk my hechten aan de regering, die eindelyk de gruwelen afschafte, welke - na myne mislukte poging vooral - onzen naam schande aandoen.
Wil men dit echter by voortduring niet, dan moet ik een anderen weg op (niet den liberalen altoos, o neen!) maar ik heb beloofd dàt er regt geschieden zou, en ik zal myn woord weten te houden. Waarom maakt de regering niet gretig gebruik van de zoo gunstige gelegenheid om een eervol deel te nemen aan die poging?
In Indie wacht men op een wenk van my. Velen keuren myn dralen af, dat toch alleen zyn oorsprong heeft in den wensch: de laver le linge sale en familie.
Nu, Nederland heeft my myn geduld moeyelyk genoeg gemaakt.
En, gelyk Uwer Exc. bekend is, ook op andere
| |
| |
terreinen dan het koloniale, had ik gaarne myne krachten besteed ten behoeve van myn vaderland. Reeds meermalen nam ik de vryheid Uwe Exc. hierover te schryven en U had de goedheid my te verzekeren dat Hunne Exc. van Buiten- en Binnenlandsche Zaken welwillend omtrent my gezind waren. Ik maak daaruit op, dat myne toespelingen op zekere binnen- en buitenlandsche verwikkelingen niet geheel onwelgevallig zyn opgenomen. Ik ben daarom zoo vry, Uwe Exc. te verzoeken deze regelen aan de heeren Van Zuylen en Heemskerk aan te bieden, en doe een ernstig beroep op de welwillendheid waarover U sprak, om myne woorden niet al te gering te schatten.
Dat ik nog altyd arm ben, en onmagtig schyn, is in zekeren zin een gevolg van myn wil. Dit zoude terstond veranderen, zoodra door voortdurende miskenning myne gemoedsbezwaren tegen forsche middelen werden opgeheven. Het nageslacht zal billyk zyn, en erkennen dat ik lang gewacht heb. En wanneer men dan daarby zal weten in welken toestand ik wachtte, worstelend met kommer, aanziende of wetende dat ook myn lief gezin gebrek leed, dan zal men niet my aansprakelyk stellen voor de wyze waarop ik myn doel zal bereikt hebben. Deze brief zal o.a. dienen
| |
| |
ter myner verantwoording, want tegen myne gewoonte houd ik hiervan afschrift.
Den toestand waarin thans Nederland verkeert, heb ik voorspeld. (Men zie wat ik publiceerde in 1861 en 1862.) Het kon niet anders. Ik heb gewaarschuwd tegen dorre, leêge, Thorbeckiaansche wysheid, gelyk ik nu waarschuw tegen traagheid en gebrek aan flink initiatief.
Ik wachtte tot myne profetie zoude zyn overgegaan in werkelykheid, om myne hulp aan te bieden, gelyk ik by dezen nogmaals doe. Maar deze poging zal de laatste zyn. Ik ben 48 jaren oud, en ik moet spaarzaam wezen met den weinigen levenstyd die my rest.
Nog eens Exc., ik houd afschrift van dezen brief. Dat is noodig ter myner verantwoording, indien de goede wil en de intelligentie der heeren Van Zuylen en Heemskerk mogten schipbreuk lyden op zekere... kleingeestigheid van anderen.
Mogt dáárover myn advies gevraagd worden, dan antwoord ik met een regel uit myn laatsten arbeid (die onafgewerkt liggen bleef, sedert ik de eer had Uwe Exc. in November over de res publica te adiëren):
‘Hy (zeker staatsdienaar) is gewoon,
En in den vreemden tyd dien wy beleven,
Is op zyn standpunt, 't ordinaire misdaad!’
| |
| |
Waarlyk, er is klem, veerkracht, onafhankelykheid van vormen, er is genie noodig! Wie nù deze eigenschappen niet bezit, trede af. Met het gewone komt men er niet in deze dagen van crisis.
Uwe Exc. geliefde te zeggen: ‘dat er gebrek bestond aan menschen; dat men versleten was?’ Ik ben niet versleten, en gelukkig ook, want ik heb nog veel te doen, mogt men my toestaan de kracht die in my is te gebruiken voor myn vaderland.
Hoe nu de beslissing zy, ik voel behoefte Uwe Exc. by herhaling myn innigen dank te betuigen, voor de heusche welwillendheid waarmede U my heeft gelieven te vereeren. By veel miskenning, heeft uwe minzame handelwyze my zachter gestemd dan sedert langen tyd het geval was. Daarom ook toefde ik zoolang, voor ik my ontmoedigd afwendde. En ik doe hulde aan Uwer Exc. staatkundig inzigt, dat wist acht te slaan op de teekenen des tyds, en de noodzakelykheid erkende van andere middelen, dan die welke nu sedert jaren bleken niet proefhoudend te zyn.
Ik heb de eer enz.
|
|