Brieven. Deel 8. Multatuli-Busken Huet 1867
(1893)– Multatuli– Auteursrecht onbekend
[pagina 220]
| |
bepaald te zeggen dat ik van alle onderhandelingen afzie, en myn laatste brief is dan ook redelyk forsch. Om je goed intelichten zal ik niet beter kunnen doen dan zyn laatste te copieren. ‘'s Hage, 8 february. W.E.H. Het doet my zeer leed u nog niets goeds, niets bepaalds te kunnen mededeelen. Hoe dikwyls ik ministers sprak, altyd hetzelfde: prys stellen op uwe ondersteuning, maar nooit iets positiefs. Misschien zyn zy het niet geheel eens, misschien omdat gy geene bepaalde conditien hebt gesteld, en zy bevreesd zyn òf voor de publieke opinie, of voor overdreven eischen van uwe zyde! Misschien, en wel meest waarschynlyk, zyn zy geabsorbeerd door den verkiezingsstryd. Nu deze zoo weinig gunstig resultaat heeft opgeleverd voorzien zy misschien geen lang leven meer en durven zy daarom geen doortastende maatregelen nemen. Misschien dat de vertaling in het Engelsch van Max Havelaar, en wel door uw vriend Nahuys, bezorgdheid heeft verwekt. Ik raad, maar weet het niet. Zou het niet goed zyn zoo UEd. eens eene niet overdrevene brochure schreef om het gezag te steunen? De heer Busken Huet heeft het besluit genomen om naar Indie te gaan. Ik heb hem dringend geschreven u tot zyn opvolger te Haarlem | |
[pagina 221]
| |
aantebevelen; er schynt echter weinig kans op. Ik zou u zoo gaarne uit uwen ellendigen toestand helpen, om u met vrouw en kinderen weder te vereenigen en een gerust leven te verschaffen. Ik doe wat ik kan, doch heb geene magt en maar een beperkten invloed. Mogt UEd. Keulen willen verlaten, om welke reden dan ook, en daartoe nog eenig geld behoeven, ik ben er nog bereid toe het u te verschaffen. Wanneer het daartoe mogt komen, schryf my dan en ik zal casu quo een wisseltje uit Amsterdam laten komen. Ontvang myne goede wenschen voor uwe toekomst. Rochussen. En het antwoord: Keulen, 10 febr. 1868. Excellentie! Ik ben in het bezit van Uwer Exc. geachte letteren van eergisteren, en hoe erkentelyk ook voor de moeite die Uwe Exc. zich wel gelieft te geven, moet ik om oprecht te zyn ronduit verklaren, dat de inhoud my evenzeer verbaasd als verdrietig maakt. Uwe Exc. vraagt my òf ik eenig geld noodig heb om in den Haag te komen. Reeds sedert December wachtte ik - vertrouwend op de toegezegde hulp - daarop te vergeefs, en om nu geen geld noodig te hebben, zou ik maatregelen hebben moeten nemen, die ik | |
[pagina 222]
| |
achterwege liet in verband met de aangeknoopte onderhandelingen. Sedert lange jaren reeds zou ik geen hulp noodig hebben, indien ik hadde kunnen besluiten gebruik te maken van den invloed dien ik kan uitoefenen zoodra ik overga tot het opgeven van myne verhouding tot myn vaderland. Meenen de ministers by voortduring my te moeten ter zyde schuiven - iets wat onmogelyk is, zoodra ik wil optreden - de gevolgen komen op hun hoofd. Indien ik met de regeering zelve met name met het departement van Kolonie in aanraking ware geweest, waarlyk ik zoude geen 2½maand gedraald hebben met eene decisie! Nu echter was het my moeilyk, iets te doen, waardoor ik den schyn op my laadde, alsof ik Uwer Excellentie's vriendelyke tusschenkomst niet op prys stelde. Wat aangaat het schryven eener brochure om de tegenw. regeering te steunen, vooraf moet ik dan toch een bewys hebben, dat die regeering het goede wil, en zoolang zy Havelaar niet hersteld hebben, is dit het geval niet. Ik kan geene regeering steunen die knevelary en moord in bescherming neemt, en dit doet men zoolang men hem die zich tegen knevelary en moord verzette, mishandelt. Het bewys van beter- | |
[pagina 223]
| |
schap is makkelyk te geven. Myn volledig herstel beteekent voor Indië: regt en menschelykheid. Het tegendeel beduidt: voortzetting van de oude misdaden, en ik, Havelaar, mag geen misdaad aanmoedigen. Dan toch ware 't my makkelyker geweest, in Indie mee te doen, my resident te laten maken, en naderhand in Nederland minister. Maar ook over de Europeesche zaken verwachtte ik Uwe Exc. en den graaf van Zuylen te spreken. Wat de kamer aangaat ... zy is even onbruikbaar als de vorige. Met de tegenwoordige wyze van verkiezing is niets aan te vangen. Ware ik tydig in Nederland geweest, en hadde men my, oorzaak gegeven om dit kabinet te steunen dan hadde ik gezorgd voor een anderen uitslag. En nòg kan ik dit doen tegen een volgende ontbinding. Maar ik geloof dan ook regt te hebben niet beschouwd te worden als een onbeduidend byzaakje. Gelooft men my niet, dan zal de toekomst uitwyzen of ik waarheid zeide. Nooit heeft men my durven aantasten - ja onlangs zekere Duymaer v. Twist. Nu de man is op zyn plaats gezet. Ik zelf heb zyn geschryf niet gelezen. Stelt Uwe Exc. in overeenstemming met uwe toezeggingen er belang in my te doen overkomen | |
[pagina 224]
| |
dan ben ik zoo vry U te herhalen wat ik in Dec. zeide: dat ik daartoe f 200 noodig heb. Mogt er kwestie zyn - hetgeen het geval nooit wezen kan - van vergoeding voor de zedelyke en geldelyke nadeelen, die my de loop der zaak berokkende, dan zouden duizenden niet genoeg zyn! Aan myne arme vrouw is 't niet veel beter dan een moord. Sinds weken wacht zy van uur tot uur een telegram, dat ik in den Haag ben. In godsnaam, ik heb meer dan dat te verrekenen! Ik verzoek Uwe Excellentie wel te onderscheiden wat ik over Ned., zyne regeering, en over uwe Exc. denk, en blyf met de meeste hoogachting en dankbaarheid Uwer Exc. dw. en dankbare Dienaar Douwes Dekker.
Hoe kon Uwe Exc. op het idee komen dat ik kommies kon worden van de H.H. Enschedé? Waarlyk als men op den duur in den Haag doof en blind blyft heb ik andere dingen te doen, dan de Haarl. Courant te schryven. Bovendien ik kan Huet's protégé niet zyn. Hy is, of was, de myne. [Deze afschriften bleven liggen en werden later verzonden met het volgende briefje.] | |
[pagina 225]
| |
Keulen 3 Maart 1868. Lieve beste Tine. Na allerlei getob en beroerdheid ben ik nu eindelyk zoo ver dat ik naar den Haag ga. Dat ik je niet telegrafeer en maar schryf is omdat een telegram je zou doen denken dat dit vertrek naar den Haag zooveel beduidt. Ik zelf dacht dit voor twee maanden ook, maar moet bekennen dat ik nu weinig hoop heb. Rochussen schynt welwillend maar hy klaagt over tegenwerking, en regtstreeks kan hy niets doen, daar hy zelf geen minister is. Myn boeltje is ingepakt, en ik ga straks om half twee. Dus van avend laat ben ik daar. Dag beste Tineke, dag Edu, dag Non. Ik ga verdrietig op reis. Misschien valt het me mee. |
|