De Max Havelaar is reeds in de schotsche couranten geannonceerd. Nu zit ik erg in den brand met myne correspondentie met R. en de engagementen met de schotsche uitgevers. 't Is moeielyk niets te bederven aan een der beide kanten.
Je begrypt hoe graag ik je in plaats van al dat gemaal, iets decisiefs schreef. Maar beste lieve Tineke, wyt het my niet. Ik lyd er genoeg onder.
Door myn bemiddeling is Huet's positie veel verbeterd. Hy heeft naar 't schynt een officieele aanstelling gekregen (dat schryft Rochussen, en ook die beste Nahuys, de vertaler van Max Havelaar). En... Huet zelf heeft het me nog niet geschreven! Ik denk valsche schaamte, omdat hy geslaagd is, door my, en dat ik nog tob. Maar goed en solide is hy. 't Zal zich wel oplossen. Hy erkende zelf in een vorigen brief dat ik hem een groote dienst gedaan had en noemde my een ‘toovenaar’, omdat ik hier van Keulen uit hem met de ministers in aanraking had gebragt.
Dag beste Tine, dag kind!