| |
| |
| |
Aan den heer Busken Huet.
XLIII.
Den Haag, Woensdag.
Waarde Heer Huet, Zondag avend heb ik te Utrecht myn 3/5 drama opgedreund. Dat noem ik ‘manger son blé en herbe!’ Nu, 't was mooi. Dat spreekt van zelf.
Maar zonder gekheid, ik beweer dat er goede stukken in zyn. Of 't geheel als drama goed worden kan, weet ik niet. Myn gehoor was tevreden daar ik gewaarschuwd had dat men niet zoude te weten komen ‘of ze elkaer krygen?’ Want, dat weet ikzelf niet. En 't kwam er niet veel op aan, want er was weinig of geen liefde - en verliefdheid volstrekt niet - in myn stuk.
En maandag middag thuis komende, vond ik uw kaartje. Ik vond het jammer dat ge uw adres niet gegeven hadt. Waarom niet? Ik hoopte zoo dat ge nog terug komen zoudt. De knecht zeide: misschien van de week nog. Is dat zoo?
Myn zaak is nog altyd en suspens. Wel geloof ik dat er niets van komt, maar 't is nog niet geheel uit. Gister en heden kon ik niets doen, daar H. het zoo druk heeft met z'n begrooting. Hoogstwaarschynlyk spreek ik van avend den
| |
| |
Heer R. De zaak is zonderling. Drie ministers erkennen dat ik gelyk heb; zy stemmen toe dat er iets byzonders geschieden moet, maar... achten zich onbevoegd, of onbekwaam om het ten uitvoer te brengen. En ik moet erkennen dat ik hun gebrek aan zelfvertrouwen gegrond vind.
Kan ik hopen u spoedig te zien? 't Is Jammer dat ik u niet gesproken heb.
Na vriendelyke groete ook aan uw vrouw en Gideon
t.à.v.
Douwes Dekker.
[Dit is de laatste brief aan Huet, dien ik heb. Hoogstwaarschynlyk ook de laatste die door Dek aan Huet geschreven werd.
Kort na zyn komst in den Haag had Dekker Huet in Bloemendaal bezocht, en zelfs een nacht by hem gelogeerd. Hy was gevoelig voor de heusche ontvangst, en in weerwil van eenige uitingen van Rochussen, waarvan hy de portée niet had begrepen, had hy toch nog geenszins den indruk, dat Huet buiten hem om dingen had gedaan, die hy hem niet wilde, misschien niet durfde zeggen. Tydens Dekkers bezoek had Huet niets verteld over zyn aanraking met Rochussen en Hasselman.
Later bleek waarom.
In Oktober 1868 toch maakte de toenmalige minister van kolonien, de Waal, de stukken openbaar betreffende de onderhandelingen van zyn voorganger, met Huet.
| |
| |
In hoofdzaak was dit de voordracht van Hasselman aan den koning van 10 Maart 1868, luidende:
‘Reeds sedert geruimen tyd heeft de journalistiek in Nederlandsch-Indie de aandacht der Regering getrokken. Niet zonder bezorgdheid kan worden opgemerkt, hoe de dagbladpers daar te lande, ongeacht de voorzorgsmaatregelen, opgenomen in het by Uwer Maj. besluit van 8 April 1856, vastgestelde reglement op de drukwerken in Indie, eene meer en meer schadelyke strekking heeft, ook door den toenemend heftigen toon, die zy aanslaat. Ten gevolge van eene voorloopige gedachtenwisseling met het indisch bestuur, is door den gouverneur-generaal onlangs een lyvige bundel bescheiden aangaande dit belangryk onderwerp aan my gezonden, waarin, wel is waar, nevens het zyne, de adviezen van vele autoriteiten in Indie zyn bekend gesteld,(?) maar waardoor toch niet zyn geleverd de bouwstoffen tot oplossing der vraag, welke de kwestie als het ware beheerscht: in hoe ver, namelyk, in Indie vryheid op het stuk der pers, en in het byzonder der dagbladpers kan worden verleend, zonder dat het dáár zoo noodzakelyk prestige van het nederlandsche gezag worde in gevaar gebragt, of de oostersche volken in hunne zeden en gewoonten worden gekrenkt. Er bestaat, door het vertrek eerlang van den heer C. Busken Huet naar Java, thans de gelegenheid om aan het indisch bestuur de voorlichting te verzekeren van een doorkundig man, die met de journalistiek in 't algemeen, en met die van Nederland in het byzonder vertrouwd is, wiens overtuiging geheel die van my uitdrukt, dat de pers in Indie noodzakelyk op beter terrein moet geleid worden, en die zich heeft bereid verklaard
| |
| |
om, tegen genot van vryen overtogt naar Java voor zich en zyn gezin, met den zoogenaamden overlandweg, de taak op zich te nemen om, na zich ook in Indie met de journalistiek van naby te hebben bekend gemaakt, het indisch bestuur te dienen van consideratien en advies omtrent de vraag: Welke maatregelen daar te lande van bestuurswege worden vereischt tot breideling van de uitspattingen der drukpers, zonder de vryheid om zyne gedachten en gevoelens te uiten en openlyk medetedeelen meer te belemmeren dan tot verzekering der openbare orde gevorderd wordt. Ik acht het van myneu pligt Uwer Majesteit eerbiedig in overweging te geven om, door de bekrachtiging van het hierby aangeboden ontwerp van besluit, de goede diensten van den heer Huet, voor de afdoende regeling van de onderwerpelyke gewigtige aangelegenheid aan het indisch bestuur te verzekeren.’
Het bleek daarby dat de voor den overtocht van den heer Huet betaalbaar gestelde som bedroeg: f 2967,50.
Na deze bekendmaking begreep multatuli het zwygen van Huet.
‘Ik vertrouwde hem,’ zei hy. ‘Ik zond hem naar Rochussen in de overtuiging dat hy en ik eenzelfde schoone zaak voorstonden, en, als een lakei, zonder zich om onze zaak te bekommeren, empocheert hy een nietige fooi... fi donc!’
Slechts eens heeft Huet, en nog maar indirekt, zich tegen Dekker over de zaak uitgelaten. Namelyk in den brief van 18 december 1868 (Zie Brieven van Cd. Busken Huet, Deel I blz. 195), welke brief Huet schreef nadat
| |
| |
de bekendmaking van minister de Waal ook in Indië was verspreid.
Dekker heeft nooit geantwoord.
Het bleef multatuli's streven Tine en de kinderen terug te laten komen. In den loop van het jaar 1868 besloot hy tot het houden van publieke voordrachten om geld voor dat doel te verzamelen. De drie bedryven van Vorstenschool die voltooid waren, zyn opstel over Vrye-Studie en dat over Beschaving waren de hoofdmotieven voor zyn lezingen. In den derden bundel Ideen zyn veel indrukken van deze tournée weergegeven.
Wel brachten die lezingen, daar hy onvermoeid was, en van de eene plaats naar de andere trok, eenig geld op, maar er was ook zeer veel noodig. In het hotel de Toelast in den Haag, waar hy tydens de onderhandelingen met Rochussen en ook later weer verblyf had gehouden, was een achterstand van meer dan fl. 800. En zoo waren er veel meer schulden af te doen. Hy zou ook waarschynlyk niet geslaagd zyn in het doen overkomen van zyn gezin, indien my in dien tyd niet een kleine erfenis van een vyfduizend gulden was ten deel gevallen, die we nu voor dat doel gebruikten.
Daarby kwam dat multatuli op zyn voordrachtentournée vooral in 't noorden veel enthousiaste vereerders en bewonderaars had ontmoet, enkele daarvan waren vermogend en hadden hem de schoonste beloften gedaan. Een (een sneeker) die heel hoog met multatuli ingenomen scheen, had uitdrukkelyk gezegd en herhaald: ‘En beschouw my nu voortaan als je bankier.’ Dek
| |
| |
vertrouwde op hem voor de toekomst. Als eerst maar zyn gezin terug was, dan zou hy, zoo was zyn plan, verder voor eigen rekening zyn Ideen uittegeven, by wyze van tydschrift. En tegen dien tyd zou hy de hulp inroepen van zyn ‘bankier’.
Intusschen betaalde hy schulden en achterstand rechts en links, om ‘schoon schip’ te maken, zooals hy zeide, en later vry te zyn in zyn bewegingen.
Met aandoenlyke liefde richtte hy nu een woning in voor vrouw en kinderen die eindelyk, in february 1869, uit Italie naar Holland kwamen.
En toen? Helaas! Het gereede geld was weldra uitgegeven, de sneeker ‘bankier’ brak zyn woord, en verder... Maar multatuli zelf heeft een en ander van den toestand meegedeeld in zyn Ideen 1004 en 1005.]
|
|