| |
| |
| |
Aan den heer Busken Huet.
XXXVII.
[Ik maak hier een afscheiding daar in de nu volgende brieven een ander onderwerp gaat voorheerschen. Ook zal ik my veroorloven hier en daar zinsneden in de brieven die voor publicering van geen beteekenis zyn, overteslaan.]
| |
Keulen, 1 December 1867.
Waarde heer Huet, Dank voor uwen brief.
Voor ik verder ga, moet ik u mededeelen dat ik eenige hoop koester (maar dat geschiedde zoo vaak al, en tot nog toe te vergeefs!) op eene verandering in myne omstandigheden, en daarop zal ik terugkomen, na eerst uwen brief te hebben beantwoord.
| |
| |
Ik hoop dat uw onwelzyn niet ernstiger wezen moge, dan nu eenmaal het jaargety medebrengt. Wat blyven er weinig maanden over waarin men dit niet zeggen kan! 't Is toch eigenlyk onbillyk dat de ruimte tusschen wieg en graf ons als een compleet leven wordt toegerekend! Ik voor my heb niet te klagen, maar - zonderling - ik vrees dat ik tol zal moeten betalen, zoodra ik eenmaal wat minder geagiteerd leef. Behalve myne oogen voel ik my gewoonlyk wel. (Eens vooral, ik heb geen lust om myn zinnen correct te maken. Ik weet wel, byv. dat die laatste niet deugt, gy man van betrekkelyke volkomenheid.)
Handelen? die koningin? Precies! Zoon drama is een praat-kollegie, waar wysheid in woorden verkocht wordt. Daarom deugt het ook niet. Waar ik actie wil aanbrengen, word ik gezocht. Ik verklaar me onbekwaam. Ik kan alleen wyshedens verkoopen, en ikzelf roep myn creaturen toe: gut mensch, schei uit, wy weten 't al! Maar ik houd de dictie voor goed.
Hoe dit zy, het ligt daar onaf. Reeds had ik naar Maastricht geschreven om een avend (waartoe het afgewerkte meer dan voldoende is, ja beter dan een geheel. Ik zou er by verteld hebben, dat en waarom ik 't niet kan afmaken; bovendien drie acten voordragen is al zwaar
| |
| |
genoeg.) doch zie, ik heb Maastricht afgeschreven al had ik dan 't geld hoog noodig. Ik wacht op iets, en 't mindere moet voor 't meerdere wyken.
Vertaling van Max Havelaar in 't duitsch, hier te Keulen! Kyk, dat moet ik, Keulenaar, die opgeschreven sta voor 5 thal. 10 sgr. stadsbelasting, van u, Bloemendaler, hooren! Ik wist van niets. Eens, lang geleden, heb ik den hoofdredacteur Kruse
[van de Kölnische Zeitung.]
een bezoek gebragt. Hy ontving me... hoe zal ik zeggen? Ik beweer menschkunde te hebben, maar bezit volstrekt geen gaaf om een mensch te beoordeelen. Menschenkennis heb ik niet. Kruse ontving my vriendelyk, gutmüthig ‘lief’. Wat wil je meer? Ei, hy ontving me niet als redacteur van de Kölnische Zeitung, niet als een polemische persoonlykheid. Een voorbeeld, dat ge, hoop ik, curieus zult vinden. Daar ik proberen wilde hier iets te verdienen verzocht ik hem in den kring zyner kennissen een avond te arrangeren waarop ik in het fransch iets zou voordragen (unentgeltlich, natuurlyk) om daarnaar te beoordeelen, of ik hier op die wyze publieke voordrachten zou kunnen houden. (Ik sla nu over waarom ik 't niet in 't duitsch wilde doen.) In
| |
| |
een zeer beleefd vriendelyk briefje antwoordde hy my, dat het hem zoo erg speet dat hy en zyn kring geen of niet genoeg fransch verstond, om aan myn verzoek te voldoen. Meen niet dat hierin een modest-bemanteld refus lag. Neen. Ik bezocht hem daarna in zyn zeer respectablen huiselyken kring, en hy overlegde in myne tegenwoordigheid zeer goedmoedig alweer, met zyne vrouw de bezwaren van myn voorstel. Zy was het volkomen met hem eens, en ik bemerkte duidelyk, dat hy de eenvoudige waarheid gezegd had. Hebt ge nu begrip van zoo'n gebrek aan cosmopolitisme op zyn standpunt?
Daarna heb ik met de Kölnische volstrekt geen aanraking gehad, en nu hoor ik van u dat Grieben den M.H. vertalen wil! En in feuilleton nog al! Dat zou me spyten, en ik begryp niet hoe men die wyze van uitgave kan kiezen voor dat boek. Als feuilleton zal 't er zot uitzien, dunkt me. Wyn - of azyn, als ge wilt - met theelepeltjes! 't Zal ungenieszbar zyn! Maar ik ben een groot schryver... dat is maar zeker. De wereld gewaagt ervan, en de wereld maakt zich bespottelyk, daar zy zelve het draaiend bewys levert, hoe ik niet schryven kan, zóó dat ik - by benadering zelfs - begrepen word. In Indië vry arbeid... ik heb er niet aangedacht!
| |
| |
In Holland anarchie, mobbocratie etc.... ik denk er nog minder aan! Al was ik een geboren jonker, dan kon ik niet meer hekel hebben aan 't plebs, en zelfs aan zekere burgerlykheid. Toch heeft men dit alles uit myn schryven weten te halen. Dit zal dan toch wel een eerst vereischte zyn van een schryver, dat hy verstaanbaar zy, niet waar? Ik zelf heb gezegd: ‘het is een wetgever (schryver, apostel etc.) niet geoorloofd verkeerd begrepen te worden’ en daar blyf ik by. Dit zeg ik ook van zoogenaamd genieschap. Wie niet kan dwingen tot erkentenis dat hy een genie is (laat de definitie nu maar dáár) is het niet! etc. Doch gy weet dit alles minstens zoo goed als ik.
Uw ‘Idee’: herhaling is een onmisbaar ingredient van elk apostolaat, vind ik puntig en toch waar. Wel wist ik het, maar ik had de daarin liggende waarheid alleen van de bittere zyde bezien, zóó namelyk: dat leugen zich tot waarheid maakt, (of als zoodanig weet te doen gelden door herhaling. Zie myn parabel van Hassan en Aoeled.) De leer dat dan ook iemand die waarheid zoekt, zich die taktiek moet eigen maken, heb ik niet toegepast. Dat is eene fout. Maar... maar... 't is zoo vervelend! En de juistheid van uwe spreuk volkomen toestemmende, moet ik
| |
| |
zeggen, dat my waarschynlyk het aanwenden zwaar zou... of zal vallen.
't Zal me benieuwen of Grieben my om noten vraagt, en om de herstelling van de door Van Lennep eigenmagtig veroorzaakte...... ik meen die vervloekte puntjes voor namen! Hoe laf, niet waar? Dat heeft veel schade gedaan. Daarin is iets verbloemds, iets vreesachtigs, iets valsch's (daar hebt ge nu eene betrekkelyke volkomenheid van esses en ch's!)
De wereld gewaagt er van, zei ik, ja! Niet van myne betr. volkomenheden, meen ik, maar van dat boek. Want zie... tusschen Keulen en Parys, daar ligt de weg naar... Edinburg, waar ook een vertaling ter perse ligt, en wrel by Edmonstone en Douglas, den uitgever der N.B. review. Die heeren vraagden me om een ‘preface’ en noten. Noten gaf ik. Preface niet. Maar ik beloof een epiloog. En ik ben benieuwd hoe dat wezen zal, of ik daarin iets goeds zal kunnen zeggen? Dat moet nu de regering weten. C'est à prendre ou à laisser.
Daarop namelyk berust nu myn hoop, dat ik myn vrouw en kinderen zal terug krygen, en daarom ben ik wat zenuwachtig! Ik ben er over in onderhandeling, zeer serieux.
Wel wat sanguinisch - maar toch niet zonder
| |
| |
grond - dacht ik voor drie dagen reeds naar den Haag te kunnen gaan. Nu, ze zyn wat langzaam - ze hebben geen vrouw die bloed spuwt en rust behoeft - maar de onderhandeling duurt voort, en... ik heb hoop! Wees zoo goed hierover geen woord aan iemand te zeggen. Het moet niet eventeren voor 't klaar is.
Vóór den uitslag schryf ik niets. Noch prefaces, noch refutatien. Zelfs die slechte de Pène (Indépendance van Zondag 8/d) krygt geen oorveeg, dien ik toch zoo heel gemakkelyk geven kon. Ik wacht! En als [als doorgehaald] indien ik klaar kom, maak ik zoo spoedig mogelyk een uitstapje naar Bloemendaal om u een en ander te vertellen, en u mondeling te danken voor uw fidelen bystand. Ik hoop myn bulletintje voor den Haarlemmer te mogen aanhouden, al werd ik millionair of zoo iets. Ik heb er zoo'n steun aan gehad! En bovendien, al slaag ik, dan zou ik nog lang vry arm blyven, wyl ik enorm veel heb aftedoen. Doch dat is niets, er zou brood zyn, en rust voor de toekomst. Ik heb nu twaalf jaar gezworven. O, hoe poignant zou 't boek zyn dat ik daarover zou kunnen schryven, als ik schryver en 't publiek zulk een boek waard was. Ik hoop het niet te proberen.
Daar hebt ge nu allerlei vertellingen voor uwe ‘vrye uren’. Pleizierig!
| |
| |
Gy hebt my waarlyk een groot genoegen gedaan met de (in Holland) courageuse erkentenis dat ik scheen te weten wrat ik deed. Deze betuiging trof my, en ik hoop uw oordeel eer aan te doen. Juist is het! Ik ben geen dolleman. Myn tegenzin om in Revues aan den weg te timmeren stond in verband met de mogelykheid om anders, beter uitgerust, deel te nemen aan den stryd. Ik beken dat er ¾ toeval meewrerkt, want al voorzag ik stoornis in de staatsmachine, ik voorzag niet dat men te 's Hage zoo spoedig en in die mate, behoefte hebben zou aan iets anders dat ik leveren kan, of waartoe ik iets kan bydragen. Dat ‘men’ trachten zal my zoo goedkoop mogelyk te krygen, met misschien gepremediteerd plan my ter zyde te zetten, zoodra alles weer op de rails is, verwacht ik. Maar dat is niets. Wie dan leeft, moge dan zorgen. Ik heb hun geschreven dat myne vrouwr lydend is, dat myne kinderen behoefte hebben aan myn opzigt, dat ik dus spoed eisch. Als myne vrouw bezwykt zal 't te laat zyn. Ook geef ik niets toe. Het woordje ‘ik’ wordt tot vervelens toe gevolgd door: ‘die myn pligt gedaan heb.’ Soms met tegenstelling van; ‘zy, gy of hy... die hun pligt niet gedaan hebben’ etc.
Ik zit al sedert 3 dagen te denken, hoe ik uw
| |
| |
stuk in den Nederland op een gepaste wyze aan den man zou kunnen brengen. Myn exempl. is my te Gent ontfutseld. Maar dat is het ergste niet. Het moest niet naast Mr. Grams snuifdoos gestaan hebben, en het is een groote schade voor my, dat men u geen overdrukken gezonden heeft. Het geheele stuk is voor my van belang, ook zelfs zonder de allerlaatste opmerking.
Ik zeg ergens in een brief aan de regering, dat het zoo vreemd is dat men my by voortduring ignoreert, daar toch die verhooging van tractement aan inl. hoofden... etc. Nu, tot appui daarvan, had ik zoo gaarne uw stuk. Wat zou het kosten en hoeveel tyd zou het vorderen, die overdrukken te maken? Apart uitgegeven (huet over multatuli) zou het den uitgever dekken in zyn kosten. Daarvan ben ik zeker. Wilt ge er eens over denken?
| |
Saturdagavend.
Och ik heb zitten soezen voor den kachel en me in 't hoofd gehaald dat ik reeds ontelbare malen hoopte, doch altyd te vergeefs! Zal 't weer zoo wezen? Ik meen te bemerken, dat zy niet ongevoelig zyn voor het naschrift in de schotsche uitgave. Men vraagt me of ik het cultuurstelsel niet bestryden zal? Ik antwoordde niet te vatten, hoe zy op dit idee kwamen, daar
| |
| |
ik nooit tegen dat stelsel, maar wel tegen leugenachtige vryen-arbeid heb geschreven, dat het kultuurstelsel een zeer schoone zaak is (een klein catholicisme, dat ik óók zoo mooi vind) dat ik slechts binnen den kring myner bevoegdheid, en naar den letter myner instructie, was opgekomen tegen verregaande misbruiken (die echter toevallig noch met vry-arbeid, noch met kultuurstelsel iets te maken hadden) etc.
Ik beb den 26sten november geschreven wat er naar myn inzien gedaan moest worden; dat deed ik vroeger voor 3, 4 jaar nog eens, doch toen zonder gevolg. Deze keer, o wonder boven wonder, schynt men notitie van myn schryven genomen te hebben, althans ik kreeg beleefd antwoord. La mouche et le coche? Precies, of liever: precies-niet, want ikzelf haal die fabel aan, en zeg er by: ik ben geen mouche! Komiek he? Ook zeide ik dat die allusie hier niet paste, wyl er in de fabel spraak was van een wagen die berg-op ging.
Maar in weerwil van dat alles, ben ik nog ver van klaar. De lezing te Maastricht heb ik er aan gegeven en die had ik noodig gehad. Ook wil ik in den Haag geen arrhes vragen, om my niet te binden; en zy van hun kant kunnen niet begrypen of denken er niet aan
| |
| |
dat men verlegen zit om wat hun nietig moet voorkomen. Wel heb ik geschreven dat ze, indien ze willen dat ik daar kom, my geld moeten zenden. En ook dat myn gevangenis vervallen moet. Nu dat zal wel, denk ik.
Wilt ge er goed aan denken dat alles wat ik u schreef over die haagsche onderhandelingen geheim moet blyven? Ook zonder byzaken is 't de vraag of ik reusseer, maar als 't opspraak geeft vóór den tyd, slaag ik zeker niet.
Hartelyk met de uwen gegroet van
Uw liefhebbende
Douwes Dekker.
[Van dezen brief van 1 december tot dien van 31 december is een gaping in de overigens zoo trouw bewaarde correspondentie van multatuli aan Huet. En juist in dien tyd was de briefwisseling zeer druk. Om den loop der gebeurtenissen te kunnen volgen, treft het goed dat er brieven aan Tine van dezen tyd zyn bewaard gebleven. De eerste die hier volgt, en die een halve maand ouder is dan de laatste brief aan Huet, is niet volstrekt noodig in dit verband; ze wordt echter opgenomen, daar de algemeene toestand er uit blykt.]
|
|