Brieven. Deel 8. Multatuli-Busken Huet 1867
(1893)– Multatuli– Auteursrecht onbekend
[pagina 90]
| |||||||
wat men zou! Ik moet het me wel aantrekken, en ik geloof dat elke zouwer zou doen als ik, wanneer-i in myn toestand was. Sedert zeven jaren heb ik een en ander geschreven en gezegd. Myn eenige studie, by schryven vooral, was: my zoo juist mogelyk uittedrukken. Dagelyks zie ik dat ik daarin niet geslaagd ben. Tengevolge dier onmagt wordt er veel geleden, door my, door myn gezin en door anderen. Die Vreede's historie, en de nasleep daarvan, levert my nieuwe blyken van dat onvermogen, en vandaar myn treurigheid. ‘Mais pourquoi parlez vous donc?’ riep men Emile de Girardin toe, toen hy demonstreerde dat spreken en schryven niet baatte. Hy was door die vraag beteuterd. Ik zou 't niet zyn. Ik zou een antwoord hebben. Een treurig antwoord, een bitter antwoord, maar après tout een afdoend antwoord. ‘Lieve mensen, gelooft me dat ik geen letter op papier zou zetten, indien niet myn gezin gebrek leed, en nu eenmaal schryven 't eenige ambacht is, dat ik (volgensu, ik negeer 't) versta. Wilt ge den mynen de kost geven voor zaag of beitelwerk, voor vrachtdragen? Dat doe ik liever, en ik houd zulk werk ook voor nuttiger ...’ enz. En kòn ik dat kostgevende schryven nog maar! Maar daar zit juist het moeielyke. Myne onbekwaamheid om boeken te maken loopt in 't gekke. | |||||||
[pagina 91]
| |||||||
Ik heb daar voor my liggen ½- drama. Er zyn daarin 20, 30 zeer schoone regels. De rest is nul. En ik zie geen kans de resterende helft er by te maken, omdat het niet in my is. Sedert een maand zit ik daar myn gemoed te kittelen met walgelyke onanie. Te vergeefs! Er komt niets. De impotentie is niet schandelyk (want ik heb me aan de wereld niet verhuurd voor dramaschryver, ik heb nooit beweerd dat ik iets maken kon.) Maar 't kittelen? Helaas! Degoutant, niet waar? Oneerbaar, vuil, onteerend? Neen! En dat is juist het treurige van de zaak: ik moet. Want op 't gelukken van dat drama had ik myn hoop gebouwd op 't weerzien van myn vrouw en kinderen, die my door een zonderlingen samenloop ontnomen zyn. Zie, dat drama moest ‘mooi’ zyn, ik zou er mee naar Holland gaan, het daar voorlezen, er mee rondreizen als een kermisman ... goed, ik zou geld zamelen voor de reis der mynen van Milaan naar ... naar ... dat weet ik nog niet. Maar myn drama moest zoo ‘mooi’ zyn, dat ik geld genoeg er mee verdienen kon, om zelfs te weten waar en hoe ik myn lief gezin onder dak zou kunnen brengen. Wat een weelde van hoop! Neen hoop was 't niet, want ik wist wel dat ik niets maken kon, maar toch... | |||||||
[pagina 92]
| |||||||
wat 'n hooggespannen wensch! Te hoog dan ook, dat blykt, want zooals ik zei, de ‘fertige’ helft deugt niet, en de andere helft wil niet uit de pen. Zou ik er een proloog bymaken: ‘Mensen, myn drama is slecht, maar bedenkt dat ik 't schreef uit armoed?’ Dat zou prachtig zyn, niet waar? Toch zyn er heerlyke passages in, die my de overtuiging geven dat ik goed schryven zou, als ik niet schryven moest. Is 't niet jammer? Uw uitval tegen meetkunstenary is geestig, en ik begryp u goed. Maar, maar... ik houd van exacte dingen. Ik vind poezie in stiptheid, en ik begryp de idealisatie van het boekhoudersberoep, van den balans, van cyfers en lynen. Die dingen staan myn gemoed nader (en dit zal by u ook zoo zyn) dan would-be poezie, dan gemaakte geestverheffing, het platste wat ik ken. Doch ik ga verder en beweer dat juist het streven naar waarheid de eigenaardige roeping van den dichter is, onverschillig of die waarheid rozenrood is of grauw, sierlyk afgerond of hoekig. Een klein voorbeeld, niet om iets te bewyzen, maar om myn denkbeeld te verduidelyken. Myn vader was zeeman, en voer, toen ik een kind was, naar de West. Ik hoorde thuis veel spreken over Suriname, negers, suikerplantages etc. Ook zeemanschap was ten onzent aan de orde van 't discours. | |||||||
[pagina 93]
| |||||||
Wie geen matroos was, was geen mens, wie geen schip commandeerde, geen gentleman. Wat niet naar teer rook, stonk. Wie een wandeling in 't groen verkoos boven 't loopen langs de vuile Amsterdamsche kaai waar schepen lagen, ging voor ontaard door. In die atmosfeer groeide ik op, en ik verzeker u dat ik moeite heb gehad my te verzetten tegen zulke malle vooroordeelen. Op school maakte ik kennis met een jongetje wiens vader reizen deed naar Petersburg en Dantzig ... misschien naar de Noordpool, que sais-je! Welnu, ik betwistte myn vriendje het regt zich een zeemanskind te noemen ‘omdat er in Rusland geen negers waren, en wyl er geen suikerriet geplant werd te Dantzig.’ Nu vind ik dat we sedert eeuwen het zeemanschap der poezie te veel - of uitsluitend - hebben gezocht in suiker en negers, te weinig in het reizen op de zee en 't worstelen tegen de moeielykheden die we te doorstaan hebben om met het gepantserd hart dat Horatius noodig achtte den Oceaan van 't onbekende intevaren om ergens aantelanden, 't zy, waar 't zy. 't Zit hem niet in de suiker, 't zit hem in de reis. De togt naar de cirkelkwadratuur is evenzeer opwekkend (ook even zot, maar dat is de vraag nu niet) als elke andere kruistogt. 2 × 2 = 4 is | |||||||
[pagina 94]
| |||||||
- indien iets heilig is - heilig, en als die waarheid ooit onbekend kon geweest zyn, ware de ontdekker de grootste ziener, de grootste schepper, de grootste poietes van de wereld. Gy noemt misschien het ‘zien’ van zulk 'n waarheid anders, maar naar myn indruk vloeit weten, kennen, kunnen in één, en ik gis dat daarover minder verschil van opinie bestaat, dan wel verschil van uiting. Is 't u de moeite waard eens natelezen wat ik ergens in de Ideen zeg over het verband tussen ‘beminnen’ en ‘weten’? 't Is een tirade die eindigt met Humboldt, Lovelace en Mungo Park. [Idee 517]. Ik bezit moet ge weten van m'n Ideen slechts eenige losse vellen. Ik heb geen Havelaar, geen Bloemlezing, geen Minnebrieven, geen Vry-Arbeid. 't Is verdrietig voor me dat ik nooit iets kan naslaan. Hebt gy de Herdrukken? Ik wilde u vragen of ge de Japanse gesprekken niet pikant vindt. Ik geloof niet dat er in de schryverswereld een voorbeeld is van de bezwaren waartegen ik te worstelen heb. Dit byv. dat ik niet weet wat er over my geschreven wordt. Onlangs vernam ik by toeval dat ik behandeld was in de Revue Brittanique, maar ik kan niet te weten komen in welk nummer. Ik schyn daarin geprezen en gelaakt te zyn - nu, dat is me onverschillig - | |||||||
[pagina 95]
| |||||||
maar de O.I. kwestie wordt in dat stuk behandeld, en daarover zou ik zeker iets te zeggen hebben. Ik voel hoe dat wezen zal, eene redenering die ik tot vervelens toe weerlegd heb.
Och! Ziedaar weer een van die dingen die me met verdriet doen neerzien op myne onmagt om my juist uittedrukken, of zóó dat ik begrepen word. Ik ben zeer zeer liberaal, ultra-liberaal, en daarom ben ik een verklaarde tegenstander van wat men in Holland de liberalen noemt. En, wat nu speciaal Indië aangaat, nooit heeft de javaan het ellendiger gehad, dan nadat de zoogenaamde liberale principes daar zyn doorgedrongen. Die principes zyn zaemtevatten in de volgende stellingen:
Klaar ben je! Wat is 't toch makkelyk een | |||||||
[pagina 96]
| |||||||
politieke opinie te hebben! En dat laffe thema vind ik overal op myn weg. In de Kamers wordt het verdedigd door millionnairs, die by ondervinding weten hoe practisch hun systeem is, en het volk noemt die lieden respectable mensen, en voelt niet hoe ze my een slag in 't aangezigt geven door naar die personen te luisteren, altyd zeggende dat de Havelaer zoo mooi geschreven is. Er is een bittere spotterny in den opgang dien ik maakte. Huet (in ‘De Nederland’) is de eenige die den moed had er onlangs op te wyzen, dat men my iets schuldig was. Meen niet dat ik klaag over 't missen van belooning... ik klaag over gebrek. Ik vraag geen weelde, ik vraag brood, en de mogelykheid om myn vrouw en kinderen weer te zien, die uit armoed naar Italie moesten reizen, wyl men hun daar een dak aanbood dat ik hun niet geven kon... Nu, en dat alles vloeit voort uit handelingen zooals die van de dagbladen welke gy my ter inzage zondt. Daarom maken my zulke dingen treurig. Zou men niet meen en dat er mogelykheid moest bestaan om de eenvoudige waarheid (en ingewikkelde waarheid is er niet) duidelyk uittedrukken en verstaanbaar te maken? Voor my bestaat die mogelykheid niet, en deze overtuiging maakt my moedeloos. | |||||||
[pagina 97]
| |||||||
Ik wenste my in Vlaanderen te kunnen vestigen, en had op die hoop eenige luchtkasteelen gebouwd. De vraag was of er brood voor arbeid te verkrygen ware. Maar welke arbeid? In een bestaand dagblad schryven zal niet gaan. Nooit zag ik een program waaraan ik my zou hebben kunnen aansluiten. Het eenige ware zelf een blad optezetten. Nu, daartoe ontbreken my de middelen. Ik zou allen abonnenten geld vooruit moeten vragen om den eersten dag te leven, wat zeg ik... om de reis naar Antwerpen of Gent te betalen. Ik had gehoopt, en nog denk ik daaraan, dat de vlaamsche beweging my had kunnen gebruiken. Maar dat heeft bezwaar, in my en buiten my. In my, omdat ik myn lust om tegen franschgezindheid te kampen, verlamd voel door myn tegenzin om aansluiting aan 't verrotte Holland te prediken. Buiten my, omdat de vlaamsche beweging struikelen zal over 't geloof. Het schoone ryke vlaanderen is gebroken door de kloof tusschen rooms en liberaal. Dit laatste nu in belgisen zin. Gy en uwe geestverwanten staan den brusselschen vrydenkers, al zyn ze dan franschen, nader dan de hollandse pruiken, geloof me. Na eene vlaamse revolutie, na eene vereeniging met het overige Nederland, zou 't eerste dat de Vlamingen te doen hadden, | |||||||
[pagina 98]
| |||||||
zyn: eene revolutie te maken. En komiek, dit geldt voor beide vlaamse partyen evenzeer. De katoliken tegen de gereformeerde orthodoxie, de liberalen tegen de hollandse bekrompenheid. De roomsen zouden geen processie op straat mogen houden, en de vrydenkers niet mogen kegelen onder kerktyd. Geen Vlaminger zou door verbinding met Holland vinden wat hy zoekt, noch de clerikaal, noch de liberaal. De vragen zyn: 1o. Heeft de vlaamse beweging het vooruitzigt op vereeniging met Holland noodig? (Ik geloof ja. Onttrekking aan den fransen invloed kan niet geschieden zonder aansluitiug aan iets anders.) 2o. Is hartelyke vereeniging van de Nederlanden thans mogelyk? (Neen. De bestanddeelen zyn disparaat. Ik beweer dat de punten van verschil tussen Vlaanderen en Holland ernstiger zyn dan tussen Vlaanderen en de Waalsche provincien. Dat schynt thans zoo niet, omdat er geen wryving is. Die wryving zou terstond ontstaan na de vereeniging. De Hollander is (ook buiten geloofszaken) ongezellig. Wie niet spreekt, loopt, zit, eet, etc. als hy, is een boer, een onopgevoed mens. De fidele toon die er te Gent heerste (byv. in de Korenmaatschappy) was: ‘de circonstance.’ Nu ja, als | |||||||
[pagina 99]
| |||||||
men uit is, mag men zoo iets doen, maar... denkt ge, dat de fatsoenlyke hollander te huis zich niet schaamt over zulke uitspatting? Bier, rook, alles door elkaer zitten, zingen zonder noten, foei! Misschien (zeer misschien) zult ge in 1868 iets dergelyks vinden op 't congres in den Haag, doch denk dan maar dat het een jeugdige onbezonnenheid wezen zal, te boeten door verdubbelde styfheid na uw vertrek. Doch dit is van ondergeschikten aard, meent ge? Welnu, nooit zal iemand met vlaamsch accent (en velen uwer spreken zoo goed!) burger worden in de 2de Kamer. Gy lieden zoudt geduld worden, meer niet. 3o. Wat zou er kunnen geschieden om de punten van verschil tusschen Vlaanderen en Holland minder scherp te maken? Dit is de hoofdvraag. Welnu, 't antwoord is niet moeielyk. Beide partyen moeten in den waren zin liberaal gemaakt worden. Daartoe moet het katholicisme ten uwent, het protestantisme in Holland uitgeroeid. Maar zoo makkelyk dit gezegd is, zoo zwaar is de uitvoering. Ik beken dat Holland sedert twintig jaar veel veranderd is. (Indedaad zeer veel! 't Verschil tussen nu en in myn jeugd, is enorm. Men zegt nu dingen die men toen niet durfde denken.) | |||||||
[pagina 100]
| |||||||
Laat u in uw oordeel over hollandse toestanden toch niet bedriegen door den klank van 't woord liberaal. Dit woord heeft daar eene eigenaardige beteekenis, en heeft niets te maken met anti-klerikaal, volstrekt niet. De koloniale kwestie heerst, en deelt z'n kleur mee aan alles. Liberaal is, ut supra, particuliere fortuinmakery, tegenover officiele uitzuiging van den javaan. Ja... en nog wat byzaakjes over accyns, beschermende regten en zondagswetten. Maar de fatsoenlyke hollandsche liberaal gruwt van vrygeestfery, zoo goed als 't mechelse congres. Vryarbeid, ja, maar... met god! Geen beschermende regten, ja, maar christelyk, altyd heel christelyk. Geen despotisme van een koningsfamilie, o ja, maar baas spelen van deftige witte dassen! Geen droit divin, ja, maar fatsoen! En zelfs zy die indedaad God onttroond hebben en niet gelooven aan bybelspoken, blyven styf, gekeurslyft in de banden waarin ze door ouwerwets geloof nu eenmaal waren ingezwachteld. Servabit odorem testa diu! Ik ben hiervan overtuigd daar ikzelf meermalen my betrap op 'n overblyfsel van protestantery. Eens imbutus, blyft imbutus. Zoo iets gaat in 't bloed. Het verwt 't gebeente, als meekrap waarmee men een hoen voedde. | |||||||
[pagina 101]
| |||||||
Ik moet erkennen, in weerwil van dit alles, grooten lust te voelen, my aan de Vlaamsche beweging aantesluiten. Indien het kon zou 't my een pligt wezen. Want zie, ik zou daardoor myn kindren een vaderland verschaffen, wat ze nu niet hebben. Ja, als ik my bewegen kon, i.e. als ik leven kon, dan deed ik het! Thans is 't waarschynlyk vergeefse moeite. Ik ben geen dag zeker van myn existentie, en kan geen staat maken het program uittevoeren, dat ik toch wel samenvatten kan. Duinkerken, Maastricht, Delfzyl, één Nederlandsche driehoek. Dat zou m'n thesis zyn. En zoo ben ik in m'n langen brief weer teruggekomen op de meetkunde, die ge zoo geestig havent. Maar ge meent het niet. Ge meent het zoo min als de geloover die ‘de rede’ laag stelt. Zeg hem iets onredelyks, terstond zal-i de weggeworpen rede terugnemen, om u te bestryden. Dat zoudt gy ook doen, als ik u iets onmeetkunstigs (dat is onlogisch) zeide. Is niet mathesis de logiek der uitgebreidheid? En is de oefening daarin te minachten? Geeft ze ons niet de hebbelykheid om (by benadering) juist te oordeelen, ook daar waar we niet kunnen meten met passer en winkelhaak? Zyt ge tevreden over uw uitstapje naar Parys? (een vervelende stad, vind ik). Ik verheug me | |||||||
[pagina 102]
| |||||||
altyd als iemand er geweest is, 't is me altyd iets als een afgedane taak. Zelfs als ‘jeune homme’ moet men veel verteren, om weinig te genieten. Wees hartelyk gegroet van uw liefhebbenden en hoogachtenden Douwes Dekker. Ik schryf slecht omdat m'n oog en schemeren. Vrolyk vooruitzigt. Myn adres is veranderd: Breitestrasse 123. |
|