Brieven. Deel 8. Multatuli-Busken Huet 1867
(1893)– Multatuli– Auteursrecht onbekend
[pagina 87]
| |
leden, dat ze hun speeches aankleeden in 't staatsblad, en aan Wintgens (een der hoofden van de conservativen, die my een staatsblad zond ‘omdat de courant zyn rede zoo verminkt had’) antwoordde ik, dat ik 't midden nam tusschen die verminking en zyn leugen. Want leugen is het, als men iets mooier maakt dan 't indedaad was. Ik zou my dus niet bemoeid hebben met myn ‘ismen’. indien het my niet zwaar was gevallen u iets te weigeren, u die zoo vriendelyk en welwillend voor my geweest zyt. Een verzoek - dat heb je er van, als je welwillend zyt! - zoudt ge my niet eenige couranten kunnen zenden, die de étourderies van den al te jongen onbesuisden ouden Heer Vreede behandelen? Uit een holl. blad verneem ik dat de clericale bladen het onderwerp van myn toespraak in Crombrugghe aldus hebben vertaald: Over het regt om een gevoelen aftekeuren Over het regt om een overtuiging te loochenen. Ik vind die vertaling wat vry. Toe, zend my wat couranten over die zaak. Ook lees ik, dat de heer Vreede volkomen in zyn regt was want dat ik ‘geloofsafval’ gepredikt had. Lieve god! En zoo schryft men de geschiedenis! Zeer zeer graarne had ik u nader willen leeren kennen, zonder congres, zonder toastery, zonder | |
[pagina 88]
| |
die drukte. Wat my betreft ik deug; niet voor zulke dingen. Myn smaak en myn aanleg is voor stille overdending. Met innige vreugd zie ik myn meetkundige - of onmeetkundige als ge wilt - studien weer. Wat niet exact is doet me pyn. Ik hoop, ik hoop, eene vereenvoudigde methode te vinden voor de driehoeksmeting. Alle scholieren zullen my dankbaar zyn. En ik heb nog veel andere dingen van dien aard te onderzoeken, 't Is heerlyke poezie, dat opligten van 't kuisch gewaad der natuur, dat zoeken van haar vormen, dat onderzoeken van haar verhoudingen, dat betasten van haar leest, dat indringen in de baarmoeder der waarheid. Zie, daar heb je de wellust der meetkunde. En - fat! - ik ben haar vriendje! Waarlyk, ze stoot my niet af, al geeft ze zich niet makkelyk over. Juist mysterie genoeg om gewenscht en begeerd en aangebeden te blyven. Niet genoeg om den minnaar moedeloos te maken. Ik heb haar enkel, haar knie gezien, ja, de heup en de lenden nu en dan... maar, maar, dan dartelt ze my weg, en vlugt weg, Daphne die ze is, sylf die ze is, dwaallicht, courtisane, maagd... en, by dit alles, de groote magtige Isis, de vrouw Jehovah, die is, was en wezen zal, onveranderlyk, onaantastbaar, onvernietigbaar: het zyn, de waarheid. | |
[pagina 89]
| |
Ziet ge, ook daarom deug ik niet voor congressen en speeches, 't Is onmogelyk een kwartier te spreken zonder honderdmaal iets te zeggen, dat niet geheel juist, d.i., een leugen is. Dat duldt de natuur niet. Dat maakt haar boos, wreed, bloeddorstig. Zy straft den torenklimmer die 1/10000000 deel van een streep uit zyn zwaartepunt wankelt, met den dood. Wy menschen zouden zeggen: ‘Och, 't scheelde maar zoo'n beetje, laat den man maar boven. Bovendien hy heeft vrouw en kinderen ...’ Gekheid! Ik heb veel te doen ook buiten die driehoeksmeting. Als ik behoorlyk verlos van alles wat ik op 't hart heb ... och, ik vrees zoo dat ik verlegen zal zitten om kraamkamers voor al die kinderen. En dan moet ik ze afdryven, wat jammer is. Adieu, beste Rooses. Gy zult wel vermoeid geweest zyn na al uw zorgen. Ik groet u hartelyk. Douwes Dekker. |
|