III.
[Postmerk: Gand, 22 Aout. '67.]
Spoor, grand station, één uur.
Zeer geachte Heer Rooses, Gister avend, of liever van nacht, was ik van voornemen heden nog hier te blyven om afscheid van u te nemen, maar 't is beter dat ik ga. Jammer genoeg, want ik had in Gent nog een en ander te doen gehad. Ik had zoo gaarne dezen en genen gesproken, buiten den congres-roes. Want een roes is het geweest.
Ik had u willen bedanken voor vele blyken van hulpvaardigheid, en waarlyk, ik heb u meermalen bewonderd, dat ge, te midden van zooveel drukte, nog tyd en hart overhieldt om u met my te bemoeien.
't Is uwe schuld niet, dat ik geleden heb, en treurig ben. Kunt ge dat begrypen? Ik denk neen, want ieder draagt zyn eigen likdorens. Toch wilde ik gaarne weten, als zielkundige proef,