zoo mogelyk nog meer voldoening gegeven dan het eerste. Ik heb in de ‘Libre Pensée’ gesproken over biologie. Nu, ik geloof u geschreven te hebben hoe ik denk over verhandelingen in 't algemeen, en de myne in 't byzonder. Ik ben er misselyk van. 't Kost me niets meer, en ik ben klaar terstond te spreken, 2, 3,4 uur lang, over wat ge wilt, maar ... 't is er naar. ‘Mes vers ne me coûtent rien ...’ C'est bien heureux, zei een ander, enz. Nu wilde ik gaarne eens iemand hooren die beter spreekt. Ik vrees, ik vrees dat ik 't betere, ja 't beste zelfs, ook slecht vinden zou. 't Is onmogelyk dat men waarheid die de moeite van 't zeggen waard is, kan geven by 't uur. By 't schryven kost me soms een zin meer.
Maar de goede gulle Antwerpenaars waren tevreden. Ze behandelden my als een bedorven kind. Ik werd overladen met geschenken, kussen, omhelzingen. Men hing my een horloge om, men pakte sigaren in myn koffertje, en zond me thee na, en rookvleesch ... ik ben er verlegen mee. De hartelykheid is niet te beschryven, en ik moet een zot figuur gemaakt hebben als een braminen pop. Die zien er ook altyd zoo dom uit. Ik heb gevloekt om my te ontdeftigen. Krom gepraat om te protesteren tegen letterkundery. Ik heb gehaakt aan een kinderborstrokje .... niets baatte. Oef!