50 Dat ik in den brand zit, en uwe hulp noodig heb. Zie hier hoe.
Ik ontvang dan
[De twee laatste woorden doorgehaald]
deugt niet. Ik moet anders beginnen. Zoo ziet ge dat iemand die in den brand zit, niet uit z'n woorden komen kan.
De ‘libre pensée’ noodigde my uit. Ik nam 't aan tegen zondag, en schreef, niet wetende hoe laat ik, òf zaterdag, òf zondagmorgen arriveeren zou, dat ik my zondagmorgen vóór elf uur, zou aanmelden by den heer Van Straelen.
Daarop ontving ik een vriendelyk voorstel om liever reeds zaterdag te komen, wyl ik anders te vermoeid zou zyn (heel juist) en ‘dat die heeren zooveel mogelyk zouden zorg dragen my den avend genoegelyk te doen doorbrengen.’
Intusschen had ik aan den Heer Breuer gevraagd, of ik by hen mogt logeren. Ik herinnerde my wel ook door den Heer Flemmich uitgenoodigd te zyn, en dat indedaad aangenomen te hebben, maar wist niet regt, of ik dat moest beschouwen als ter loops of ernstig?
Nu ontvang ik een brief van mevrouw Breuer, waarin H E D, heel lief, my mededeelt dat ik niet zonder lompheid de uitnoodiging van den Heer Flemmich mag voorbyzien (en parenthèse,