| |
XIV.
[Zonder datum maar moet zyn:
December 1866].
Waarde heer Huet, Ik haast my u de ontvangst te berigten van de f 25. Mogt het eens te pas komen myne geringe deelneming aan uwe Courant uit te breiden, stel het dan s.v.p. voor, en wel zonder eenig terugzigt op myn verblyf hier. Integendeel, ik wil zoodra ik my wat bewegen kan zuidwaarts op. Myne vrouw vroeger reeds uitgeput, zal bezwyken onder de inspanning. Haar moed ging altyd haar kracht te boven. De betrekking die zy nu vervult schynt vermoeyend te wezen (zy heeft in 14 dagen een paar uur vry) zy geeft bloed op. Als ik naar Parys kon komen, en haar daar by my laten komen, zou 't een ware verlossing zyn. Dat wilde ik dus gaarne, en toch
| |
| |
schreef ik niet aan den heer Enschedé. Ik kan niet gelooven dat een voorstel van my iets zou uitrigten als gy er geen kans toe ziet. Bovendien ik vrees dat alles zal afstuiten op de begrooting van 't blad. En dat is natuurlyk! Waarom meer uitgaven te doen als 't met de nu vastgestelde goed marcheert? Dit alles maakt my schuw my by de HH. Enschedé aan te melden met wat nieuws. Maar nog eens, komt het te pas iets voortestellen doe het dan. Ik zal trachten stipt te doen wat gy namens my toezegt of op u neemt.
Nu zoudt ge my een groote dienst kunnen bewyzen. Reeds na 't lezen der eerste aankondiging van Bosscha's ‘Pruissen en Nederlands’, voelde ik begeerte dat boekje te lezen, wyl ik gis dat ik daarover iets zal te zeggen hebben. Ik heb den duitschen geest eenigszins bestudeerd. (Niet omdat ik in Coblenz ben, want ik spreek niemand, maar ik las veel den laatsten tyd. Kent gy Dr. Joh. Sherr, professor te Zurich? Hy is, als schryver, eene zeer eigenaardige persoonlykheid. Als ik zyn hoofdfout er afreken - de zeldzame fout van exuberatie, van rykdom in uitdrukking - stel ik hem boven alle schryvers die ik ken. Hy haalt nu en dan Shakespeare aan, en ik geloof waarachtig uit coquetterie om den lezer te doen zeggen dat hy, Sherr, toch ryker is. Als gy hem leest, ik
| |
| |
recommandeer u ‘Blücher und seine Zeit’ meen dan niet dat ik alles mooi vind, maar zeker bestaan zyn schryvers-ondeugden in overmaat van deugd. De natuur is gul geweest toen zy dien Sherr maakte, ze had met niet meer moeite uit zyn stof een paar geschiedschryvers kunnen daarstellen, plus een wysgeer, plus een dichter, en nog een en ander op den koop toe. Maar nog eens, juist daardoor is Sherr te vol.
Enfin... Bosscha. Ik wilde u vragen of ge u de uitgaaf voor my wilt getroosten, my die brochure te zenden? Misschien zal dat my aan 't werk helpen, want dingen van myzelf uit myzelf heb ik niet. Ik ben te bitter gestemd. Een vloek is al wat ik te zeggen heb. Als treurig kenteeken van die stemming vertaalde ik dezer dagen iets van Sherr. De moeielykheid om zyn duitsch over te brengen in ons ryk - maar betrekkelyk altyd te arm - hollandsch, trok my aan. Ik zal 't u zenden, misschien weet gy er een débouché voor, maar ik wil niet dat men 't weet dat ik vertaal. Men zou 't aanzien als een testimonium paupertatis. En dat is niet geheel juist. Wel ben ik uitgeput, maar niet door armoede aan gedachten. 't Is door pyn, die my de uiting belet.
En te moeten aanzien dat daar in Holland allerlei zwendelaars 't hoogste woord voeren! Ja,
| |
| |
zend my Bosscha. 't Zou wel vreemd wezen als onder de factoren die de verhouding van Holland tot Pruissen bestemmen niet ook de groote droevige factor was: de verrotting van den Nederlandschen staat! En dan ben ik op myn topic, de eenige die my kan aandryven tot meespreken.
Ik dank u voor uw belangstellend schryven. De berigten van myn kinderen zyn goed. Myn Eduard schryft italiaansch alsof hy 't altyd gedaan had. Nu, 't is er ook een taal naar! 't Maakt my misselyk. Nog erger dan het fransch staat het tot het latyn als Otemoe tot grootmoeder. 't Is net een taal om vóór het spenen te spreken.
Wees met uw vrouw vriendelyk gegroet van
Uw vriend
Douwes Dekker.
't Is hier verduiveld koud. Hebt gy ten Cate's ‘Schepping’ al onder handen? Ik ben er benieuwd naar. Verzen! Ten Cate! Oh!
Ik zou deez aardkloot in haar wentlen
Met éénen voetstoot om doen kentlen
Doen zinken in het niet waaruit ze (hy, ik weet niet regt) 't aanzyn nam....
En dan met al m'n ridderorden op de pantoffelparade gaan drentelen....
't Is misselyk! Neen, treurig, want al dat tuig
| |
| |
wordt betaald, beloond, ontzien, geeerd. Dat maakt me bitter.
Wat een malle historie met die nieuwe courant. f 500.000!! Och, ik zou 't met zooveel minder gedaan hebben. En wat 'n eer voor 't haagsche blad, dat men ½ miljoen in kas moet hebben om het met succes te durven aanvallen. Le fait est, dat die Lion talent heeft. Elken dag op een gegeven uur heeft hy zóóveel verontwaardiging, zooveel ironie, zooveel geestdrift by de hand! Dat 's wat mooier dan uw haarlemmer die zoo modest schuilt achter z'n ‘men zegt, men beweert, blad zóó laat zich schryven’. Nooit zal men ½ miljoen man byeenroepen om de Opregte te bestryden. Maar wat worden de advertentien saai! Met de roerende sterfberigten is 't glad uit. Eens maar las ik iets van ‘ouden en jongen adam’. Och, alles gaat achteruit.
[De laatste alinea sluit op een entre-filet dat voorkomt in de Haarl. Courant van 15 Dec. 1866. Het luidt:
‘Dezer dagen is alom verspreid het prospectus der uitgaaf van een groot nieuw dagblad, getiteld: Dagblad van Nederland, en van eene daarmede verbonden geldleening, ten bedrage van f 500,000. Het voornemen is, de courant te maken tweemaal zoo groot als andere bladen, zonder dat zy meer zal kosten. De uitgever zal zyn de heer Sythoff te Leiden. De stichters zyn de
| |
| |
heeren: dr. P. Bleeker, staatsraad in buitengewone dienst; dr. I. Bosscha Jr., inspecteur van het middelbaar onderwys; M.F. Campbell, onder-bibliothecaris van de koninkl. bibliotheek; dr. L.I. Egeling inspecteur van het geneeskundig staatstoezigt in Zuid-Holland; A.L.H. Ising, tweede stenograaf by de Tweede Kamer der Staten-Generaal; Dr. M.P. Lindo, inspecteur van het lager onderwys in Zuid-Holland; Mr. M.A. Maas Geesteranus, burgemeester van Hillegersberg; Lodewyk Mulder, kapitein der infanterie; T.I. Stieltjes, lid van de tweede Kamer der Staten-Generaal; Mr. C. Vosmaer, substituut griffier by den Hoogen Raad der Nederlanden; T. van Westrheene Wz. letterkundige; dr. I.C. Zaalberg Pz, predikant. De courant zal niet worden uitgegeven voor dat het half millioen is volteekend. Het algemeen doel is de oprigting van een blad ter grootte van het Journal des Débats en, naar het schynt, ook in den geest van dat orgaan. Inmiddels komt in het prospectus voor, dat het vorstelyk 's Gravenhage niet voldoet aan zyne eigenaardige roeping om zetel van het uitnemendste Nieuwsblad des ryks te zyn; dat, wat de residentie betreft, de edelsten des lands overtuigd zyn dat zy reeds veel te lang zonder tegenwigt den smaad van een “Dagblad” heeft verdragen, dat’, met sluwheid geschreven, partygeest opwekt om partybelang te dienen, en zonder eerbied voor talent of karakter, juist genoeg waarheid in de onwaarheden mengt om zelfs het oordeel van goeden te vervalschen.’
Uit deze zinsnede, regtstreeks gerigt tegen het Dagblad
| |
| |
van Z.H. en 's Gravenhage, zou moeten worden afgeleid, dat het byzondere doel is: de vestiging van een liberaal orgaan voor 's Gravenhage, bestemd om den invloed van het conservatieve hoofdorgaan, het Dagblad, tegen te gaan. Reeds heeft dan ook het laatstgenoemde blad een eerste zeer scherp artikel tegen de nieuwe onderneming geleverd, onder den titel van: ‘Eene moderne Mississippi maatschappy’ waarin de nederlandsche dagbladpers opmerkzaam wordt gemaakt op het doodsgevaar hetwelk haar bedreigt; op het vooruitzigt, dat al de thans in Nederland bestaande couranten van de aarde zullen verdwynen, waarna op hare graftomben zal verryzen een éénig goed, een éénig verlicht, een éénig eerlyk, een éénig onpartydig blad: het Dagblad van Nederland’].
|
|