zy zich schikt. Zoolang het haar nu onmogelyk is iets anders te doen vertaalt zy stukken uit het duitsch en probeert die geplaatst te krygen in holl. kranten of tydschriften.
Wat myn boosheid op *** aangaat, zy deed niets dan schimpen op mimi, en dat was eer haat, afkeer of jalouzie dan belangstelling in my. Ik weet dat mimi met groote trouw en onbegrypelyke standvastigheid my aanhangt en al 't mogelyke doet om nuttig te zyn, hetzy door by my te blyven, hetzy door weg te gaan. De voorstelling of mimi ten mynen laste is, is bespottelyk. 't Is de vraag wie meer tot last is ik haar of zy my. Wie haar ontberingen aanziet moet geroerd zyn over de berusting, waarmede ze alles draagt. Ze wil zelf niets liever dan de handen uitsteken, maar tot nog toe kon dat niet. Dat schimpen is dus onnut, vervelend en pynlyk. Vervolgens had *** zich ongepast uitgelaten over 't vele geld dat ik opmaakte. Ja, en dan nog die tot vervelens toe herhaalde verzekering dat ik volgens de meening van iedereen zoo'n bizonder slecht en gemeen karakter heb. Ik wou eigenlyk dat ‘iedereen’ gelyk had. Dan had ik misschien wat te eten, en geld voor een nieuwen onderbroek.
Het is een vreesselyke gedachte voor my, dat je in een betrekking zult gaan. En de kinderen!