Brieven. Deel 7. Multatuli-Busken Huet 1866
(1893)– Multatuli– Auteursrecht onbekend
[pagina 14]
| |
dat maakt verdrietig. Ik weet by ondervinding dat dit verdriet meestal zoo weinig begrepen wordt dat ik er maar niet veel van zeggen zal, en ik haal 't dan ook maar aan als verschooning voor 't uitstellen van myn antwoord. Ik vind het lief van u die portretten gezonden te hebben, maar 't verwondert my dat m'n vrouw me niets meldt van de ontvangst. Ik dank u wel voor uwen Jezus van Nazareth, Dàt en 't iets over arbeiders vereenigingen heb ik gelezen. Uw spraakwording, uwen Spinoza en de Darwinse theorie toegepast op den groei der taalplanten, bestudeer ik. Althans.... och, ik ben wat gedrukt. Ik verwacht iets als: ‘qui trop em brasse mal étreint.’ Nu, dat is by my niet waar. Ik breng alles in verband, en ontcyfer 't makkelykst als ik veel données heb. In cryptographie is dit aangenomen, en men loochent (of ignoreert) die waarheid in 't pogen om de hieroglyphen der natuur te lezen. Alles raakt aan alles, en ik vind dat Schleicher's toepassing der ‘wetten van wording’ op de taal, zoo natuurlyk eenvoudig is, dat velen haar voor gezocht en onwaar zullen houden. Ik heb Darwin niet gelezen, en wil dat niet - althans nog niet - juist omdat ik geloot op weg te zyn om de éénvoudige wet... | |
[pagina 15]
| |
‘Wet’ deugt niet. Wet doet denken aan vooruitbepaling en reden. Er zyn geen redenen, er zyn slechts oorzaken. Welnu, ik geloof op weg te zyn om de eenheid aan te toonen van de oorzaken, die alles in beweging brengen. Alles! Het groeien van 'n plant, het verwisselen van b in p, het waggelen van ons bolletje om z'n as, het schreien van 'n kind, het lamme drama der wereldgeschiedenis, alles, alles, alles! Tot den ellendigen staat van m'n pantalon toe, die me dwingt thuis te blyven, schoon een wandeling goed voor me wezen zou. Er worden nu en dan gastmalen aangerigt, waarbij één grondstof tot zoo velerlei geregten is omgeknoeid, dat de gasten meenen zich te verlustigen in velerlei spyzen. Nu zoo fopt ons de arme, ryke natuur. Arm in gegevens, ryk in verscheidenheid van voortbrengsel, en zeker lacht ze ons uit als we een croquetje voor iets anders houden dan de taart. Ik geloof dat de wysgeer juist anders om moet doen dan de geleerde, in dit opzigt, dat hy het bene distinguere geheel laat varen, wat vakken aangaat. Ik meen zóó: Voor de kennis der geschiedenis van het zyn (ik ontwyk expres het woord wet) mag hy niet afscheiden botanie, zoölogie, astronomie, anthropologie, taal, zeden, | |
[pagina 16]
| |
wetten, kortom... alle miën en logiën zyn ééne studie. Alleen den ambachtslui is 't geoorloofd (en nuttig) door verdeeling van arbeid zich te volmaken in 'n onderdeel. Is 't niet zoo? De advocaat ‘doet’ in regten. De geneefse werkman maakt radertjes, Thorbecke staatskunsten (staatkunst is 'n woord van hèm), etc. De fabriekheer en de filozoof zullen zeker moeten overzien hoe die regten behooren te leiden tot regt, hoe van die radertjes etc. een uurwerk, en van die kunstjes iets kan worden zamengesteld dat gebruikt kan worden met voordeel voor 't mensdom. Hoe ik er toe kom dit aan u te schryven? Och, om de bontheid uwer (en myner) bemoeingen. (Jezus, arbeiders vereenigingen. taal, maçonnerie, Spinoza.) Ik heb Spinoza zeer lief, maar ... maar ... och, ik ben jaloers! Wat 'n rust! Wat 'n loisir om te arbeiden! Als ik dat bedenk vind ik dat-i weinig heeft uitgevoerd. En is 't niet een beetje 'n fout van hem dat hy (ter bekorting, ik weet wel, maar 't verlokt tot wanbegrip) telkens het woord ‘god’ gebruikt? Stel dat Sinte Clara likdoorns geneest (ik wou dat het waar was, want ik heb er veel last van) mag dan de pedicure die pleisters geeft in plaats van die heilige, die pleisters Santa Clara noemen? | |
[pagina 17]
| |
Is dat niet 'n deurtje openzetten voor hen die de heilige Clara willen laten voort-fungeren. Franchement, ik geloof dat Spinoza niet van god af was! In een noot zegt gy ‘men weet wat hy hieronder verstaat.’ Nu ik vind hier en daar god aangehaald op 'n wyze die ik niet kan verklaren, dan door te denken aan een persoon, een wezen. Gy noemt Spinoza een dóórdenker. Ik geloof u in dien zin, dat hy den moed en de eerlykheid bezat om niet terug te deinzen voor eenige conclusie. Maar doordenken in beteekenis van denken tot de laatste slotsom toe, geloof ik niet dat hy gedaan heeft. Ik beweer dat hy daartoe te vroeg gestorven is. Op pag. 54 van uw werk in z'n brief aan Albert Burgh, op pag. 178 en 179 en op veel plaatsen, wordt heel duidelyk gedoeld op een persoon-god. Het komt my voor dat Spinoza bleef gelooven aan iets waarvan hy zelf de onmogelykheid inzag. Dit heb ik tegen zyn ‘doordenken’. Maar ik vind hem zoo moedig en eerlyk, dat ik 't toeschryf aan tydgebrek, niet aan lafheid of valsheid. Alle dingen bestaan uit de som van hare eigenschappen. God bestaat uit de som der eigenschappen a, b, c, d, enz. | |
[pagina 18]
| |
Maar, eilieve, de eigenschap a kan hy niet bezitten, laat ons die aftrekken van 't geheel. Goed. En b ... idem. En c ... idem. En d ... idem. Kortom, na 't heele alfabet te hebben afgetrokken, sterft Spinoza. En hy had geen tyd voor deze conclusie: ‘Na 't wegcyferen van al de eigenschappen die god zouden daarstellen, blyft er over ... geen god.’ Een schip bestaat uit romp, staand want en loopend want. Ziedaar een schip onttakeld. Het loopend want is er afgenomen: rest... iets. Neem 't staand want er uit: rest... iets. En redeneer den romp weg: rest... niets. Is 't niet zoo? Zoodra ik wat loisir heb lees ik uw Spinoza weer, en anders. Nu geldt myn indruk nog niet. Ik lees heel moeielyk, en dat wordt hoe langer hoe erger. Maar wel heeft 't my getroffen, dat Spinoza eene eigenaardigheid heeft in uitdrukking, die ik weervind by mezelf. Soms is dit letterlyk, vooral waar-i beelden gebruikt. Zyn zoeken naar waarheid door 't overbrengen van abstracte begrippen in | |
[pagina 19]
| |
meetkunstige voorstellingen, begryp ik zoo goed. Niet als verdienste (daar is 't te nietig voor), maar als bydrage tot de gelykheid in soort van redenering, maak ik de opmerking, dat ik in 1842 iets wat ik nu petitio... actionis noemen zal, kwalificeerde als hy: 't smeden van een hamer om te kunnen smeden. Zeker ben ik van Spinoza's familie... en heb ik vaders neus niet regt,
'k heb toch een hart als hy.
Och, m'n heele omhaal over zyn blyven hangen aan god had ik immers kunnen sparen. Gy zelf zegt het, pag. 135. Maar ik vraag u dit: geeft het noemen van god alleen aanleiding tot verwarring? Of is 't niet duidelyk hier en daar een blyk dat Spinoza zelf nog in de war was? Ik geloof dit laaste, en daarin vind ik gaping of stilstand in zyn doordenken. Beminnelyk is hy! (mooi... na gezegd te hebben dat ik van z'n familie ben!) Ik ben naar de houtmarkt geloopen. Och, daar liep alles heen en weer als in Nahum II v. 4b. [‘Zy loopen door elkander henen als de bliksemen.’] Niemand dacht aan hèm. Als ik in den Haag kom, ga ik daar ook ter beevaart naar de huizen waar hy woonde. | |
[pagina 20]
| |
Ik heb Meyer gezegd, dat gy uw lezing over de metselary etc. by hem wilt uitgeven. Natuurlyk wil hy dat gaarne doen. Maar ik heb u iets te zeggen over maconnerie. Myn walg van dien boel is zoo groot als 'n walg wezen kan. Dat hoef ik niet te verzekeren. Ja grooter nog dan de uwe kan zyn, niet wyl ik er meer van weet dan gy - dat is zoo niet - neen, maar omdat ik er meer van bywoonde By gelyk oordeel heb ik nog meer indruk. De metselaars ‘cant’ beleedigde myn smaak zoo dikwyls. Hoe vindt ge nu den overgang als ik zeg: dat ik hecht aan maçonnerie, dat ik er heil van wacht, dat ze volgens my geheel in de natuur ligt (ja, dat ligt alles!) dat ze een geneesmiddel aanbiedt - en 't eenige! - tegen alle maatschappelyke kwalen! Nu, dit alles beweer ik. En ik wil er gaarne met u over spreken of schryven. De maçonnerie, welker geschiedenis gy naspoort, is een verrotte boel. Maar 't grondidee is zoo oud als zwakte aan één kant, en onwettig of onzedelyk gezag aan de andere zy, dat is zoo oud als 't menselyk geslacht. De dieren die hun indrukken niet regelen tot gedachten, hebben geen maçonnerie, maar een der eerste gevolgen van 't wel regelen dier indrukken is zamenwerken. Zoodra ik werken kan, wil ik proberen die natuurlyke wyze van werken inte- | |
[pagina 21]
| |
voeren eenige gelykgezinden. Als ik slaag zal 't ontaarden. Welnu, dan zullen er buiten dat verbond zyn, die als gy nu van de oude vrymetselary zeggen: 't Is een verrotte boel, pereat! Dat is goed. Maar d'ici-là, is er veel te doen. Gut ik begryp niks van uw ‘tot zoover is alles juist’ op pag. 12 van uwen Jezus van N.! En ook niets van ‘de groote Paulus’ op pag. 16. Ligt het aan my? Ja, schryven is omslagtig. Dat vind ik ook. Nu... spreken? Wanneer? Hoe? Ik kan niet in Deventer komen. Dus al die dingen maar laten liggen? Soit! Maar dit constateer ik dat ik die twee dingen niet begryp. En ‘Jezus' liefde leer’? Ik vind er noch leer in noch liefde. Ik ken noch erken liefde buiten de waarheid. Leugen geven is iets kwaads geven = haten. En leer? Lieve hemel waar is die? Of kan ik als Yankee doodle de stad niet vinden, because he saw so many houses? Nu, ik vind de stad van ‘Jezus' leer’ niet. Wel erken ik hier en daar een huis te zien. Zyn philippica tegen de professors van zyn tyd is schoon en dapper (wat 'n styl, heerlyk!) Een paar gelykenissen vind ik... lief, maar in de toepassing onjuist. Neem echter aan dat ik dit mis heb, constitueert het een leer? Over de | |
[pagina 22]
| |
meeste belangryke punten van mensenpligt, mensengeluk (ja, dat is één) heeft Jezus niets gezegd, of iets zoo verwards dat het zwygen waarlyk beter zou geweest zyn. - O Jezus was geen wetboekschryver, geen schools zedemeester, geen systeemmaker... - Goed. Maar wat was-i dan? Ik zeg dat de geloovers zoo dom niet waren Jezus te maken tot godszoon en wonderdoener, zonder dat blyft er waarlyk niet veel over. De zoogenaamde moraal van 't christendom vind ik leelyk, en als ik een wonder had bygewoond, zóó dat ik niet kon denken aan goochelary of biologie of verbystering, - pour tout de bon een wonder, - dan nog zou m'n eenige indruk wezen: wat is 't jammer dat die man niet nog 'n beetje knapper is, en duidelyk spreekt over 't goede! Dàt wonder hebben de bybelmakers hem nooit laten doen. 't Is dan ook moeielyker te verzinnen dan water-wyn, of varkenswedloop! Ja, schryven is omslagtig, en vervelend. Ik heb 'n hekel aan schryven. Als men alles toelicht, wordt men lankdradig. En korte stellingen, los neergegooid, klinken tranchant. Nu, ik meen by alles: ‘'t komt me zoo voor’ Idee XVIII, en, ergens anders: ik heb geen tyd om nederig te schynen. | |
[pagina 23]
| |
Een taal-aardigheid. Dichters, kinderen en volkeren in de kindsheid scheppen beelden in de taal, en later gebruikt het volk de woorden die beeldspraak bevatten weder in eigenlyken zin. (ook dit geldt voor andere dingen dan taal, niet waar?) Nu, ik zat in een trekschuit naar Muiden en hoorde daar een schipper zeggen: ‘ik permitteerde 't niet... zoo'n jongetje op den bok... (van 'n wagen) ... 't is onverantwoordelyk... Zoo'n kind heeft nog geen vooruitzigt en geen achterdocht.’ Is dat niet aardig? Dat noem ik renaissance! Laast zag ik 'n metselaar een balk stutten met z'n rug. - Zoo gaat het in den Kreislauf! Eerst heloot, dan carriatide, dan weer heloot, enz. enz. enz. zonder eind! Myn kleine meid noemt vomeren: uitslikken. Kan 't beter? En Eduard.... O die maakt dramas, prachtig! (Denk niet dat hy een knap kind is, hy is buitengewoon onwetend. Nonni is knapper, en toch niet buitengewoon. Er ligt misschien pretentie in myn blydschap daarover. Net of 't vreemd is dat ze niet knap zyn.) Nu, ik ben bly dat ze van waarheid houden. By de ‘mooiste’ vertelling vraagt Edu droog: is 't waar? Zoo neen, dan is hy niet te bewegen tot aandacht. Ik leer veel van die kinderen. Ik wou zoo graag | |
[pagina 24]
| |
dat ge in Brussel kondet komen en daar myn troepje bezoeken. Ik durf zeggen dat er iets reins in onze woning is, en ik geloof dat gy ons zoudt liefhebben na dat bezoek. Ik groet u en uwe vrouw hartelyk, en ook de lieve kinderen. Douwes Dekker.
Ik hoef immers niet te frankeren? Ik heb waarlyk niets. [Een paar korte briefjes aan dr. van Vloten, in vriendschappelyken toon geschreven, zal ik om hun weinig belangryken inhoud niet laten drukken. In een van die briefjes, zonder anderen datum dan ‘zondag morgen’ bedankt Dekker van Vloten voor den welwillenden moed dien hy toonde door zyn opinie over multatuli te uiten. | |
[pagina 25]
| |
| |
[pagina 26]
| |
gesupprimeerd en de brief is gerigt aan Mevr. X. geb. Y. te Z. |
|