Neen, mimi, ik wil geen offer. Een traan van u maakt my radeloos, en dat weet je!
Ik wil geen offer.
Ook dat andere... zinnelykheid! Je bent bedroefd over myn brief die juist aantoont hoe open en rond ik myn gemoed voor je blootleg. Geen schyn van omweg, geen valsheid, geen verleiding, geen verlokking. Zoodra ik een beeld in myn gemoed heb, dat my daartoe aanspoort, zal ik, ikzelf, je waarschuwen voor myzelf. Ik zelf zou je 't lot schetsen van een meisje dat zich verzette tegen de domme kracht der wereld.
Ik geef je alles wat er in my is, en vraagde niet eens of je 't goed vond of leelyk. Ik gaf je myn indrukken met de drukfouten, ongecorrigeerd. Daartoe drong my de eerlykheid myner liefde die geven wil.
En met pruderie schryf je daarop: ‘'t Maakt me bedroefd!’ Foei!
Wat zou daaruit volgen? Dat ik zou moeten denken, nadenken: ‘dàt kan ik haar zeggen, dàt niet!’ Ik zou moeten schiften. Och, ik heb je zoo geheel lief, en wou zoo graag je alles geven wat er in my omgaat.
Ik noodig je in myn woning, en met innige gemeenzaamheid leid ik je in de slordige (maar schilderachtige!) achterkamer, en jy, mimi, jy