| |
XXII.
Den Haag Woensdag, 5 Augustus.
Eerst nu schryf ik je, myn heerlyk kind, en als ik naga hoe ik my met je bezig hield na je bezoek, onder 't lezen van je brief, en daarna, dan is 't my of er al een jaar ligt tussen de verschyning (dat ben je my!) en de herinnering. Daar ligt een waas van reinheid over u dat my zoo liefelyk aandoet, en my stemt tot goed zyn. Ik dacht gedurig aan uw vaders woord dat hem vereert en haar wien 't gold vooral: ‘Daar kwam geen liefd'loos woord ooit uit dien mond, nooit
| |
| |
vloeide er iets onreins van deze lippen!’: dat hoorde ik gedurig toen ik je aanzag. De indruk dien je op my maakt is tooverachtig, en spiegelt weer in 't geen ik zeg of doe.
Gister middag aan tafel heb ik gesproken, wat ik anders niet doe. Ik las genegenheid in de blikken, ik voelde dat ik beminnelyk was, ik leefde in de atmosfeer dien gy my had meegedeeld... ik gaf de parfum weer dien ik meenam uit uw nabyheid, uit uw brief... ik rook naar liefde en goedheid.
't Kan my niet schelen of ik my gek uitdruk, en myn woorden kleed in 't négligé van myn hart. Alles was goed om my, en voor my. Als ik 'n kollecte had te doen gehad voor arme kraamvrouwen zou er veel gegeven zyn.
Maar dadelyk schryven kon ik niet. 't Was me als in de twee brieven die jy me zond uit Amsterdam, (reken er op dat ik dit altyd begryp.)
Wat zie je er heerlyk uit, mimi! 't Is net of ik je nu voor 't eerst goed gezien heb, en toch, hoe fris en blozend en gezond toch ben je my, met al je wereldse liefheid, poëtieker dan een schim! 't Is een kuur van Fancy zich te verstoppen in die volheid van vormen, zy plaagt my met de weelderigheid van haar woning ... of neen, 't is die hertogin (d'Egmont, geloof ik) die als boeren- | |
| |
meisje ter kermis ging, om te zien of de prins haar kennen zou onder 't bretons boerenmutsje.
Nu ja, de prins heeft haar terstond gekend, en Fancy had geen eer van de vermomming.
Och neen, kryg geen pokken, mimi! Ik zou 't erg erg jammer vinden...
Voor je vraag (in 'n vorigen brief) ‘Zorg dat Tine van my houdt’ zal ik zorgen, dat verzeker ik je!
Ja, liefhebben is leven! Er bestaat een schoon woord van, ik meen, de heilige Theresia over den duivel: ‘O, arm wezen, dat nooit heeft liefgehad!’ Dat 's een heerlyke opvatting van de hel. Geen vuur, geen wormen, geen tandengeknars, geen toorn gods... niets van dat alles, maar... geen liefde! Ik weet niets van Sinte Theresia dan dat woord, en ik vind dat men gelyk heeft gehad haar te canoniseren.
Ik lees daar je brieven na die ik kreeg voor myn komst te Amsterdam. Lieve mimi, ik voel zoo dat we elkaer nu oneindig nader staan dan ooit. Tussen nu en 't oogenblik dat je op den stoep stond van 't station is in myn gemoed veel gebeurd. Ik kan je niet liever hebben dan toen, en vroeger, (ik heb je altyd de waarheid gezegd) Maar wel ben ik vertrouwder met u, en met het denkbeeld dat je my behoort, zooals ik u. Meen niet dat
| |
| |
myn innige vereering voor Everdine of andere genegenheden en pligten daaraan iets te kort doen. Ik durf zeggen dat ik u behoor, omdat ik niet kan verzinnen welk gedeelte van myzelf ik u onthouden zou. Ik weet niet waar ik zeggen zou: tot zoover! Och, laat my toch altyd goed ondervinden dat je alles aanneemt als uw eigendom.
Wel bezwaart het my dat ik veel liefheb. Van morgen stond Francisca by my en was zoo hartelyk, en ik ook. Ja, ik weet dat zy my liefheeft, en ik houd ook veel van haar. Zy is open, die zwygende Francis!
Och, ik zal u een kleine trek van haar vertellen, die ik groot vind. Zy weet hoe ik je lief heb, en hoe ik alles op prys stel wat van jou komt. Nu weet je de historie van de mosplant. Gedurende myn afwezen naar Amsterdam, heeft zy die begoten. Gister avond thuis komende was de ontmoeting en familie gewoon vriendelyk, maar 't eerste ogenblik toen zy my een woord alleen kon zeggen was het dit: ‘ik heb de mos begoten!’
Vind je dat niet beeldig? Vind je 't niet edel dat die tyding bovenop lag in haar hart?
En als ik dan heel hartelyk ben tegen Francis doe ik dan kwaad? Ben ik je ontrouw? Help
| |
| |
my regtzien. Maar wel zeg ik haar hoe ik jou in 't hart draag... ja, dat spreekt van zelf. Hoe kon zy anders die zorg voor uw plantje gebruiken als een vriendelyk offer van hare liefde tot my! Is er niet verhevenheid, ongeleerde grootheid in dat verzorgen van 't symbool myner gehechtheid aan u? En die behoefte my dat terstond te zeggen als een geschenk by 't weerzien! Ik beken dat dit myn hart steelt.
Lag er pretentie in toen ik uw uitroep: ‘aan u had ik myn leven en wil beloofd, met u had ik willen lyden en genieten en aan u had ik alles willen ten offer brengen!’ op my toepaste? Neen, mimi, na alles wat je my zeide en schreef, zou 't bégueulerie geweest zyn dit niet te gelooven.
't Is waar in dat stuk staat dat ik jong ben. Maar ook dat is niet onwaar. Ik ben zoo jong als gy. Myn gemoed is nieuw en fris als 't uwe. Myn lichaam moge nader staan aan de ontbinding 't is niet ouder dan toen ik korter geleefd had. En myne aandoeningen? O die ryke alles bezielende poesie! Wordt de lente oud omdat haar veel lente's voorafgingen? Is niet elke nagtegaal weer de nagtegaal, de bode, dezelfde bode? Zou men kunnen zeggen ‘ze worden oud die diertjes ... we schryven al 63?’ Is er een rimpel in hun zang of versletenheid in de melodie?
| |
| |
Maar zonder die poezie, die eeuwig groen blyft, och, dan ben ik wel oud! Ik voel er niets van... maar by 't berekenen! Ik heb gehoord (en ik herinner 't my!) het bombardement van Antwerpen! Voor dertig jaar schreef ik een treurspel! (natuurlyk heette het Hector). 't Lag in myn gemoed party te trekken voor den overwonnen held, die niet als zyn tegenstander gesteund werd door 'n god. 't Was vals spel vond ik. En, mimi, toen je geboren werd duelleerde ik al. (Ik wil de krant opzoeken waarin je geboorte staat, help my op den weg.) Ja, dat wil ik lezen! ‘Heden verloste voorspoedig van mimi!’ Och, wat was dat vriendelyk van je mama van u te verlossen, vriendelyk van jou om te komen! Heb je naar me gevraagd? Maar ik was ver van je in 1840! Toen maakte ik verzen met treurighedens. Eerst in '42 beloofde ik myzelf een genie te zyn.
| |
Donderdag morgen.
Gister ben ik opgehouden, en den namiddag heb ik gewandeld. Toen ik thuis kwam vond ik een malle brief van Rosette B. Gelukkig voor haar weet ik dat zy beter is dan haar gezochte geestigheid. Haar ziel is een duitse trekletter met krullen, maar goed is ze wel. Ze streeft naar ontwikkeling. Jammer dat zy die zoekt in smakelooze afwyking van eenvoud.
| |
| |
Jy bent wel eenvoudig, mimi. Nu meer dan ooit ligt je gemoed open voor my. En zelfs je afgebroken zinnen lees ik vry goed uit. Toch moet je daarvan geen misbruik maken. Laat my geen brief tegen 't licht moeten houden, om te begrypen wat in de pen bleef. Tussenbeide doe je 't tot in 't ondeugende. Nog ben je my de verklaring schuldig van ... wacht, ik zal 't precies afschryven, er staat:
‘Eduard, ik ben niet laf, waarlyk niet! 't Hindert my zoo dat je 't geloofde (gelooft?) Vrees voor smart in anderen is geen lafheid, is 't wel? Daar werd ik aan opgeofferd, zegt u.
(god hoe gek, dat u!)
‘Ja maar ... een droom zal ik u zeggen, of misschien begrypt u 't zoo. Byron was sedert... neen, ik zal 'tu zeggen.’ En niets meer. Toe, geef my dien droom, en herhaal wat je zeide van Byron. 't Was over liefden. Ik wil weten of je iets te kort komt in je gemoed door myn schuld. Dat wil ik niet.
Ja, mimi, zeg me altyd alles. In de sterkmanslaan (och wat ben ik nu vrolyker dan toen!) zei je, ‘je weet wel dat een meisje dat zoo niet zegt’. Nu vraag ik je eens vooral op dat punt geen meisje voor my te wezen. Wees liever impudique van oprechtheid, dan dat ik smart voelde
| |
| |
over terughouding. Neen, impudique kun je niet zyn. Is dat eene bruid die eens hartelyk ja zeide op de vraag of zy zich geven wou, is zy impudique als zy zich uitkleedt? Weigering ware diefstal en valsheid in haar. En gy, die my zooveel meer zyt dan een gewone bruid (die vaak niet meer te ontkleeden heeft dan haar lichaam) gy die my uwe ziel gaaft... o neen, wees in dien zin geen meisje! Ik heb regt op alles wat je denkt en voelt en droomt, dat alles behoort my, en voor stelen ben je te eerlyk!
O, ik klaag niet! God bewaarme! Denk niet dat ik klaag. Nog denk ik aan dat openhartige ‘en’ waarmee je tweede brief begon. Dat was my een révélatie.
En toch kryg ik veel brieven, nu nog! Meestal antwoord ik niet. Zoodra wy voor goed byeen zyn, zal ik je laten lezen (waar ik niemand verraad). Er zyn curieuse dingen by.
Ik kan je niet zeggen hoe het my aandeed dat je geslapen hebt op myn kamer...
[De logeerkamer van de familie Hotz.]
...ik wist het niet en ik begryp dat men 't my hier niet gezegd heeft. Ik wil 't niet noemen by een ander! Ja, aan Everdine zal ik 't zeggen, en ook hoe 't my aandoet. Ik heb myn kussen omhelsd, en ik heb geschreid. Begryp je dat? O,
| |
| |
ik vind het zoo lief dat je 't my zegt. Hoe kwam het zoo uit?
Wy zyn toch maar kleine wezens. Ik ben verdrietig op myzelf dat ik het niet gevoeld heb. Ik neem 't my kwalyk. 't Is schande zoo weinig vermogens te hebben om te beminnen! Wat kan 't my schelen of anderen maar vyf zintuigen hebben (zegge één: gevoel) moest ik niet opgevoed zyn tot hooger waarneming. Ik ben er verdrietig om, mimi.
Ja, ja, daar is het weer, die eindelooze smart over 't verschil tussen willen en kunnen. Dat is de ironie van den god die z'n schepsel bespot wyl 't niet vliegen kan.
Ik kan niet vliegen o Heer, en gy, gy, gy draagt daarvan de schuld! Gy die my òf hadt moeten in staat stellen tot het hoogste, òf my de begeerte onthouden naar het hoogste.
Ik ben verdrietig, mimi, over myn onmagt. Maar dat is waar, ik wil het goede zoo sterk als een geschapen wezen dat willen kan, en u heb ik lief zoo sterk en vurig en heilig als mogelyk is voor iemand zonder zesde zintuig.
ben wel ondankbaar met myn verdriet. Wie weet als ik hooger stond of ik dan wel gevoel zou hebben voor 't lagere. Ik dacht daar na en begreep dat een geest je knie niet had kunnen
| |
| |
omhelzen, zooals ik gedaan heb omdat wy beiden maar mensen zyn! Hoe heeft men toch lief in den hemel? Wolkerig, zweverig... ik begryp er niets van.
O hoe gek, straks was ik verdrietig over te veel stoffelyke onvolkomenheid, en als ik nu nadenk dat de zucht naar 't aetherise, - als er aan voldaan werd! - my zou te staan komen op 't verlies van je knie, je mond, je voorhoofd en je oogen! - o, dan wou ik graag nog dommer wezen, nog stoffelyker.
Neen, dat meen ik niet. Je hart is hoofdzaak! Och, alles, alles!
Of ik boos was of ben om die vraag over Everdine? Ik dacht niet aan boos zyn. Ik begreep je vraag en doe ze zelf van tyd tot tyd. Maar 't antwoord is eenvoudig, en je had het zelve klaar. Zy weet alles van my, en begrypt alles en deelt er in. Daaraan dacht ik ook toen ik je schreef (en ik heb 't altyd gezegd) beroep je er op dat ik je zoo lief heb! Zy is juist myn innigste vertrouweling, zelfs in dingen die ik niet uitdrukkelyk gezegd heb, omdat ik geen tyd had, of wyl ik in een bui was van verwaarlozing (schynbaar) of omdat het van zelf sprak.
O, daarvoor moet ik je waarschuwen. Er zal een tyd komen dat ik weinig of niet schryf...
| |
| |
in godsnaam, wantrouw nooit myn hart. Dan ben ik afgetrokken door platte dingen. Zie 't in de minnebrieven, waar ik fancy niet kende omdat ik bezig was met het ministerie van kolonien. Ja, je zult de M.B. begrypen, en eigenlyk daarin alles vinden wat my aangaat.
Ook zal je daarin zien hoe Everdine my terugvoert naar fancy. Hoe zy me beknort dat ik haar verliet of afdwaalde. Dat zyn chutes van de ziel... adelaars ruityd!
Zie je, dat is juist zoo mooi in Everdine dat zy my toeroept: Zwem, je kunt! in oogenblikken van moedeloosheid. Betsy had gelyk met haar te dweepen, en dat doen velen. De hier en daaruit valsen weerschyn bestaande flikkering van Havelaar is ver beneden den stevig doorbrandenden gloed van haar. Altyd dezelfde, altyd moedig, trouw, zacht, soliede verstandig, eenvoudig poëtiek, kinderlyk vrolyk, genotlievend....
Genot is deugd! O en zie de smaak van haar genot. Ge kunt het weten uit haar brieven. Zy zou den hemel tot een kermis maken, en van 'n kermis den hemel.
Onlangs by 'n processie waar god de heer met kinderlykheid werd vereerd, als de katholieken gewoon zyn, maakte zy de bakkersvrouw die ons een plaatsje had gegeven in haar winkel, heel
| |
| |
gelukkig met haar vrolykheid over de mooiheid van al de versierde voddery.
- Madame, la procession de votre faubourg est la plus belle que je n'aie jamais vue. La vierge de Molenbeek ne vaut pas la vôtre.... et la magnifique couronne! Tenez, sa robe seule, vaut plus que 1'autre avec le manteau.
- N'est ce pas madame?
- Si, si, votre vierge est magnifique! Et comme ils ont bonne mine les enfants de choeur.
De bakkerin gloeide van pleizier.
- En avez vous, des enfants? En etaient ils de la procession.
Wel zeker. De kinderen van de bakkerin waren er by geweest. Daarom deed het haar zoo'n genoegen die processie zoo te hooren pryzen. Of Everdine 't wist? Zeker! Want de vrouw had gewezen op die rei meisjes ‘en blanc et en bleu’ de kleuren der h. maagd!
(ook de kleuren van Insulinde, uw kleurea mimi!) en gezegd:
- Vous voyez bien ces petits anges qui prient et chantent?
en dat had ze gezegd op 'n wys die Tine deed voelen dat haar dochtertjes daarby waren.
En dat zy de processie mooi vond was waar. En ik ook. En Edu enNonnieook. En Lotje ook.
| |
| |
En we voelden medelyden met het protestantisme, en feliciteerden god dat er nog kinderen waren die hem dienden met bloemen en kleuren en vlaggen en palmstrooien en zingen en bidden op kinderlyke wys!
Misschien schryf ik niet naar je zin, mimi; misschien wou je wat meer over zaken. Goed, ik zal alles met je behandelen. Ik zal m'n heele ziel voor je uitkleeden. Maar nu, na myn bezoek te A, nu nadat ik je voor 't eerst goed gezien heb, nu kan ik niet anders schryven dan ik doe! Ik ben vol van u, vol van poezie.
Wel heb ik iets van de stemming als nà je dagboek! Ik wilde graag het boek van m'n leven toeslaan, na de pagina waarop uw liefde staat.
Ach, wat 'n droefheid in M. B's brieven. Wat 'n floers ligt er over die ziel. Steun haar goed en geef haar liefde. Wat klinkt my haar ‘my own darling’ lief, omdat het gezegd werd aan u. En hoe trof my die hand die ik terstond herkende! Eens, toen ik van u een brief wachtte, ontving ik den haren, waarin ze my schreef dat zy geen brieven meer ontvangen zou! Dat was 't begin der slingering die zoo lang geduurd heeft! Maar nu is ze uit, uit, uit! Mimi, ik kan niet van u af, en nu, ik wil niet. 't Is ydel ons zelf iets op
| |
| |
te dringen als mogelyk wat wy beiden voor onmogelyk houden. Het kan niet!
Acht je het pligt uw papa te zeggen dat je aan my hecht, met my omgaat, dat je dien omgang niet opgeeft (er is iets in die rondheid dat me erg aantrekt) en meent hy u daarom te moeten verstooten, goed! Ik ben u de naaste! Myne pligten omtrent u beschouw ik als zonder grens, en myne regten moge uw hart bepalen. Och, er zyn geen regten, dan van myn kant, dit alleen: dat ik u de naaste ben.
Lieve, waar woont die vrouw die de tering heeft? Als ze sterft zeg je is 't kind onverzorgd. En nu dan? Als 't schreeuwt van honger? Wel zeker moeten wy zorgen voor dat kindje. Zeg me waar ik 't vinden kan. Waarom moeten wy wachten tot die moeder overleden is?
Ik heb daar nagedacht en verander. Zeg my waar ik dat kindje vinden kan. Maar jy 't tot je nemen, zal niet kunnen. Ja, ik heb daar nagedacht en al valt het my wat zwaar je ronduit de resultaten te schryven toch zal ik 't doen en kort.
Zorgen, helpen, ja! Zeg my waar 't kind is.
Maar jy 't tot je nemen? Neen, mimi! Je moogt je niet overgeven aan halfheid, waar je ryke natuur aanspraak heeft op 't geheel. Ik wil dat jy zelve een kindje hebt, ziedaar!
| |
| |
O, meen niet dat ik ligt tel wat die uitspraak inhoudt. Ik ben zeker dat ik alles wat u aangaat zwaarder tel dan jy zelve.
Maar ik wil niet dat je zult voorby gegaan zyn op deze aarde, zonder dat er iets van je overblyft, iets van uzelve. Meen niet dat ik je eer (naar de wereld) ligt tel. Maar ik kan niet verdragen dat zoo'n heerlyke bloesem geen vrucht dragen zou. Of ik zal magt hebben om de zeden en de begrippen te veranderen, òf als er trouwery noodig is voor die zoogenaamde eer, goed, dan zal ik 't Everdine zeggen, en zy zal zeggen dat ze eer genoeg heeft om die van de wereld te missen, en my in staat stellen tot de vryheid die er noodig zal wezen om u moeder te maken van myn kind, zonder schande.
Ik ben woedend op wetten en zeden! 't Is een leugen dat jy me niet toehoort. 't Is onnatuur dat ik niet by je ben! Kan ik 't helpen dat de mensen slecht zyn, dat er valse eeden bestaan, dat vaders hun kinderen verstoten als 't niet wordt verhinderd door de wet.
Ik zal je ontzien en sparen als 't dons van 'n perzik, maar in myn hart protesteer ik tegen elken scheidsmuur tussen u en my, en ik zal protesteren met daden zoodra het noodig is en gy het wilt.
Want gy alleen hebt te beslissen aan wien ge
| |
| |
uw jeugd geven wilt, en aan wien ge wilt denken als gy uzelve verdubbelt in een kindje.
Eer! Fraaie eer, elke uitbottende bloesem weg te drukken! Eer, gemeene eer, dat vonnis om te verdorren door dommen uitgesproken tegen de besten!
Wat heb je een ryk hart, mimi, en mag dat hart geen kind liefhebben? Wat heb je een vollen boezem, mag die borst geen kind zogen? Wees niet boos dat ik zoo ongekleed schryf.
O, ik kom weer in Amsterdam. Ik zal je behandelen met eerbied, maar in myn hart behoor je my geheel. Schryf me uitdrukkelyk of je boos bent over myn brusquerie. Ik denk, neen! Is dat verwaandheid?
De wetten of zeden die je scheiden van my, kunnen niet goed wezen.
Ik heb je veel te schryven, maar ben nu wat onrustig.
Ik heb er tegen dat je (in gewonen zin) les geeft. Wil je 't doen aan kinderen die niet betalen kunnen en aan wien 't besteed is? Ik denk ernstig aan werk voor je. Schryven kun je... maar ik zeg ook nog niet dat je schryven moet. Ik zal er serieus over denken. Als ik je noodig heb, zelfs voor geldelyke dingen, zal ik 't je vragen. Ik zal er een eer in stellen door u geholpen te worden. Ik denk er over. Maar ik gis dat ik 't beter vind
| |
| |
van niet. Ik wil niet dat je in aanraking komt met de triviale buitenwereld.
Ik beloof je een volgende keer een minder gekken brief, en daarin hoop ik je tevens te zeggen wanneer ik te Amsterdam kom. Gek, ik kan me niet verbeelden dat ik er geweest ben, en zoo digt by je. Maar wel ben ik opgeruimd als ik aan je denk. Ik weet dat je my lief hebt.
Leg me eens uit hoe je dat bedoelt, dat gebrek in de opvoeding door de eenzydige omgang met vrouwen? Ik wil graag weten hoe je dat bedoelt. Ik ben benieuwd hoe je 't uitlegt.
Die pryscourant van Chris is aardig. Denk nooit dat iets van wat je schryft me ontgaat, al kryg je ook zoo'n gek slordig antwoord als dezen brief. Ook zal ik je nog verder schryven over den inhoud der 3 brieven die ik je naar Amsterdam zond, maar nu ben ik wat te vol van jou en van onze ontmoeting. 't Is gek, ik zou wel aan de heele natuur willen zeggen: zy heeft op myn schoot gezeten! Ik kan 't me nu niet meer voorstellen. Zal 't weer gebeuren? ja, ja... of neen, al naar voor u goed is. Ik zal myn liefde voor u verzorgen als een fyne kostbare plant.
Och, elke liefde zal je afvallen na de myne! Ze zyn zoo arm die mensen en kunnen niet veel geven! Geef ik veel? Zeker niet in dezen brief,
| |
| |
maar wel is myn hart vol, tot berstens vol, en dat weet je, dat voel je, myn mimi.
Ik zend je hier een blaadje van je mos! Veel geef ik er niet van, ik ben er gierig op. Och, 't was zoo dor en dood. Dag myn dierbaar kind.
Eduard.
|
|