Brieven. Deel 6. Minnebrieven-tyd 1862-1863
(1892)– Multatuli– Auteursrecht onbekend
[pagina 198]
| |
te schryven, je hadt er behoefte aan.’ O, dat doet me innig genoegen. Zie je, dat heb ik nooit zoo kunnen doen, en ik wou toch zoo graag. Elke aansluiting buiten u, of zonder u, deed my zeer. Ik ben natuurlyk erg verlangend je te zien, en wat vry, ik bedoel zonder anderen dwang dan uit ons zelf. Maar toch heb ik lust je nog te schryven. Dat moet ook nog. Dat je my nog niet goed kunt antwoorden op myn brieven (vandaag moet je den 2den ontvangen hebben) begryp ik. Ik lees daar weer je brief over. Ik ben er zoo bly mee. Tine heeft je heel lief. Zy weet hoe ik je in 't hart draag. Ik weet dat je my gelooft, maar toch wou ik dat je 't haar eens vroeg. Neen... getuigen roepen is gek. Goed, schryf haar maar dat ik dol op je ben, en zie eens of ze je niet antwoordt, dat ze 't wist? Van avend gewandeld met Marie. Aan de geestbrug thee gedronken. Er was illuminatie en muziek. Ik kan niet laten telkens over u te spreken, en soms ben ik wel eens bang dat dit lomp van me is, maar aan haar merk ik 't nooit. Ze is innig goed. Gister nacht een uur, toen je dat briefje met potlood schreef, dacht ik ook aan je. Ik begryp dat je niet geregeld schryven kunt. | |
[pagina 199]
| |
Twee dingen in je schryven frapperen me: 1o. ‘Ik zal moed noodig hebben u alles te zeggen.’ 2o. ‘Ik hoop (weet) dat je niet nog slechter over me denkt dan je zegt te denken.’ 't Eerste begryp ik niet: Jy moed tegen my noodig? En 't tweede! O mimi, hoe kun je zoo iets schryven? Heb ik gezegd dat ik slecht over je dacht? Ik heb je lief als myn afgod, je bent myn ideaal, en ik zou slecht over je denken! Maar zoo kun je 't ook niet gemeend hebben. Och, kon ik je bewyzen hoe hoog ik je stel! Ja, ik verzoek je my alles, alles te zeggen. Maar ik kan my niet voorstellen dat je tegen my daartoe moed noodig hebt. Ik voel my zoo innig met je. Zondag morgen kwart voor negen: hoogesluis. (dat is in je buurt) Mogt je verhinderd zyn, maak je dan niet ongerust, ik begryp dat er beletselen kunnen komen. Neen, ik zal logeren in de munt. Kom in de munt, dat kan. Morgen schryf ik hier nog by. Nu ga ik slapen, en jy zult myn laatste gedachte wezen. Och, 't spyt me dat ik nooit droom. | |
[pagina 200]
| |
morgen. Dat kan zeer goed. Ik heb daar vaak gelogeerd en meermalen dames ontvangen. Ik zal naar je uitzien, en bovendien zeggen dat men u terstond boven laat. Als ik u ontmoette op de hooge sluis, zouden wy toch eerst naar een huis moeten loopen waar wy vry spreken konden, en op myn eigen kamer is het 't best. Je weet immers waar de munt is? Dat logement met 'n toren aan 't eind der kalverstraat, of van u komende, aan 't begin. Ik lees weer je brief, en uw vrees dat je moed noodig zult hebben, geeft my weer angst dat je misschien toch weer zult moeten weigeren je aan te sluiten. Ach, mimi, er is voor u geen moed noodig tegen my. Zelfs als je, naar de inspraak van je gemoed verpligt was te breken, wel zal 't my smarten, maar ik zal alles begrypen. Werk? Ja, ik hoop ja! Buiten myn behoefte aan hulp, zou ik 't jammer vinden vermogens en een hart als 't uwe ongebruikt te laten. Het eerste werk, het punt van uitgang zou wezen dat ik vast op je kan rekenen. Wel zou ik nu reeds je iets kunnen opdragen, maar dat is byzaak, en 't haast niet. Oók zou je op 't oogenblik, in de crisis der beslissing over je heele leven, minder dan ooit tot gezet werk geschikt zyn. Het winden van 't anker, het zetten der zeilen, geschiedt na | |
[pagina 201]
| |
het besluit om de reis te maken. Of je dat besluit nemen zult is de vraag, en daarom moet ik voortschryven, opdat je weet waarheen? en met welk schip? 't Is een arm klein lek vaartuig en de kansen van vergaan zyn oneindig grooter dan van 't slagen. 't Geheim van den opgang der Robinson's geschiedenissen ligt daarin dat hy alleen was. Een mens in stryd met de natuur, één mens! Elke andere stryd in 't leven wordt gevoerd met zamenwerking, en waar wy kortaf lezen: Xerxes trok over den Hellespont en Napoleon over de Niemen, luidt de ware vertaling: Zóóveel mensen deden dien togt aangevoerd door Xerxes of Napoleon. De robinsons hadden 't wel makkelyk! Ik ben er jaloers van. Die tamme zichzelf gelykblyvende natuur is een mak paard zonder kuren. Wie te werken heeft op mensen, heeft meer te doen wyl hun regel veranderlykheid is. Nooit viel op een onbewoond eiland een steen naar andere wetten dan in Londen. ‘The proper study of mankind is man!’ Ja en de moeilykste! Het overtrekken van den Hellespont is geen kunst, dat water draagt, als overal een bootje, een schip, naar de algemeene wetten. Maar er is meer noodig om 2½ miljoen personen (of zooveel minder als er tarra is in de geschiedenis) | |
[pagina 202]
| |
te bewegen mee te gaan. Al die aziaten lieten hun woonplaats, hunne gemakken, hunne verwanten achter, omdat één persoon door Griekenland heen, een wereldryk wilde stichten. Die monsterachtige uitkomst berust op een zeer eenvoudige multiplicatie, haast te eenvoudig om uit te leggen, en toch let men er niet genoeg op. Verdeel eens Xerxes ryk in drie deelen, elk deel in drie onderdeden, enz. Neem aan dat de drie hoofden van elk deel gelooven in (gehoorzamen aan) 't hoofd dat boven hen staat, dan kom je reeds in de 15de splitsing tot ca vier miljoen personen die den wil volgen van één persoon. Er liggen slechts 12 of 13 termen tusschen Xerxes en den geringsten krygsman die meeging van de indise grenzen. Maar neem de rede van de reeks grooter (er waren meer satrapen dan drie) vermenigvuldig by elken term de overbrenging van den wil met 20, met 50, met 100, dan heb je een veel korter weg afteloopen om van den eenhoofdigen top der pyramide den enormen basis te bereiken. 1 × 100 × 100 × 100 × 100 is honderd miljoen. Doe er nog maar één term by, dan ga je reeds het geheel zielental van onze kleine aarde tienmaal te boven! Ik houd veel van cyfers, en vind deze redenee- | |
[pagina 203]
| |
ring sprekender dan 't beeld van Jezus over zuurdeessem, ofschoon-i daarmee 't zelfde zeggen wil. Dat heeft dan ook de katholieke kerk goed begrepen! 't Is altyd geweest de schoonste organisatie die ooit bestaan heeft. Van den paus tot den minsten kloosterportier of liefdezuster bestaan betrekkelyk slechts weinig trappen, maar door eene voorbeeldelooze geslotenheid heeft zy met haar stelsel de wereld geregeerd! Voor de wyze waarop zy gebruik maakte van haar magt, trek ik natuurlyk geen party, maar de organisatie is prachtig. Zy had het zoo ingerigt dat ze den mens aangreep by zyn geboorte, en hem niet losliet by den dood, ja daarnà zelfs! Van den doop tot het laatste oliesel omklemde zy de zielen met onweerstaanbare magt, en nog nà. 't sterven beschikt zy over de mate der zaligheid. Zeg niet als je leest dat zielmissen invloed hebben op 't comfort en 't bien-être eens dooden: wat 'n gekheid! of lach er niet om als een troepje zeer zondige kardinalen een onbekend wezen uit den voortyd zondeloos d.i. heilig verklaart. Bewonder veeleer de kracht die zulk geloof wist te doen aannemen. En die kracht sproot grootendeels voort uit dit eene (schoone) leerstuk: de onfeilbaarheid van de kerk! Oordeel niet te gauw in uw verwonde- | |
[pagina 204]
| |
ring dat ik dit leerstuk schoon vind. In uwe protestantse traditien moet het je bespottelyk voorkomen. De protestanten zyn òndingen, mimi! Met hun halve wysheid wilden zy 't gebouw behouden, maar... zonder onderste verdieping. Zy willen zee en regen... zonder vocht; zy willen wel die dorpsklok bewaren, hoog in de lucht opdat ieder ten allen tyde kunne zien hoe laat het is, maar de toren waarop die klok staat, en zonder welke het behoud der klok onmogelyk is hebben zy omgehaald. Ik beken dat het katholicisme een oud verrot gebouw is geworden (eenmaal was 't schoon en stevig, hoewel 't slecht bewoond werd, of bewoond door slecht volk), maar 't protestantisme is 'n huis zonder rez-de-chaussee. Wie de onfeilbaarheid van den paus in twyfel trekt, heeft regt het heele gebouw, daarop gegrond, te verlaten, maar dat te willen behouden zonder dien basis is gekheid. En, die onfeilbaarheid der kerk bestond indedaad voor den denkenden katholiek zoo goed als voor den domme die meende dat de paus nooit zondigde. Dàt was 't niet! Vraag eens een matroos of zyn kommandant nooit verkeerde orders gaf? Het staat hem vry dat te meenen, te betoogen zoo langdradig als hy maar wil. Stel zelf dat-i | |
[pagina 205]
| |
gelyk heeft, en juist is de wyze matroos bezig op 't voordek dat bondig te demonstreren, daar klinkt de stem van dien feilbaren kommandant: - Reven, alle man òp! Weg is de feilbaarheid! Hy roept: reven! en als er niet gaauw gereefd wordt, is 't schip naar de maan, met den wyzen matroos er by! Als hy indedaad intelligent is geeft hy een oorveeg aan den nieuweling, die, geschokt door zyn betoog het wagen zou te protesteren tegen 't bevel. Wel kan de kommandant falen, maar geen feil van zyn kant kan zoo nadeelig werken op 't geheel als 't verlies van den eerbied voor zyn stem. Waar ik 't: ‘hy, de meester heeft 't gezegd!’ afkeur in de leerlingen van Pytbagoras, die meenden daarmee iets te bewyzen, spreek ik van school, van studie, van wysbegeerte. Waar ik onfeilbaarheid voorsta, spreek ik van handelen. In dien zin moet ik onfeilbaar zyn, om dien breeden Hellespont niet onverzeld over te trekken. En, aardig (oorzaak en gevolg zyn weer ineengesmolten) het geloof in anderen aan die onfeilbaarheid, beschermt indedaad tegen veel verkeerds. Het vertrouwen op kracht, geeft kracht. Geloof? 't Is een domheid of subliem! Domheid in redenering, in zoeken naar waarheid. Subliem in handeling, als 't grootste offer. | |
[pagina 206]
| |
Het geloof in Columbus heeft Amerika ontdekt, 't Gebrek aan geloof belette hem, het eer te ontdekken, 't Is een fout in Jezus dat Judas niet zóó in hem geloofde dat verraad onmogelyk was. (Die heele historie is apocryph. De joods-romeinse policie had niet nodig dat iemand haar aanwees waar Jezus was. Hy was immers dagelyks te vinden? Het vertelsel dat-i verraden was zal z'n oorsprong hebben in zucht om hem te declineren in de ogen van 't volk. ‘Zie, zoo weinig goddelyks is er in hem, dat één der zynen, die dan toch overtuigd moest zyn van die goddelykheid, hem verraadt.’ De afval van Judas was een gewenste smet op de firma: Jezus, discipelen en co; maar volstrekt niet noodig om hem in handen te krygen. Bovendien lag 't verschuilen niet in 't plan. Een wegschuilende, zich verstoppende Jezus is een ondenkbaar iets, en klopt dan ook niet met zyn flink: ‘wien gy zoekt, is hier!’) In myne omgeving vond ik geloof, maar steeds direct daar buiten hevige tegenwerking, 't Scheen of men elders nayverig was op myn invloed in de nabyheid. De brief dien Droogstoppel vond in 't werkmandje van Everdine is een staaltje (een grof maar sprekend staaltje) van die algemeene zucht om van my aftetrekken wat my naby stond. | |
[pagina 207]
| |
Toen ik voor 't eerst (en ongaarne) besloot myn kleinen kring te verwyden, door als schryver (!) optetreden in 't publiek, meende ik in den aanvang dat ik geslaagd was. ‘Ik wil gelezen worden’ had ik brutaal gezegd, en 't gebeurde. Maar de opgang dien ik maakte en den invloed dien ik daardoor krygen zou, moest gefnuikt. Openlyk, flink tegen my schryven deed men niet. Zooals ik reeds zeide, men beantwoordde myn zetten niet maar wierp 't bord om, zoodat de stukken wegrolden in den modder van de dagelyksheid waarin ik niet thuis ben. Ik apprecieer die taktiek als doeltreffend, hoe onedel dan ook, want ik erken dat het rondspartelen in 't slyk der gewone dingen my afmat en vaak ontmoedigt. Zonder hart ben ik niets waard, en daarvoor heb ik geen hart. Wat zyn ze slim die domme mensen op hun terrein! O, de manier waarop men my gedurig naar beneden haalt van 't voetstuk waarop ik my durfde plaatsen, is treurig. Ik zou kunnen (en eens misschien zal ik 't doen) een schets geven van de wyze waarop Nederland heeft geantwoord op den Max Havelaar, ‘die zoo mooi was’, zeide het. Maar niet daarin wil ik my nu verdiepen. Voor u, en in dezen brief, is de vraag wat er | |
[pagina 208]
| |
gebeuren moet, wat er wezen zàl, niet hoe ik tobde met een ondankbaar verleden. Waar ik aanhankelykheid vond, zucht tot aansluiting was 't grootendeels, ja byna uitsluitend by vrouwen. Wat er onder mannen van myn geest is, zal eerst blyken na twintig jaar, als zy die my lazen in hun kindsheid de maatschappy zullen besturen. Wie ouder was by myn optreden, was vooraf reeds ingenomen door koffy, suiker, bybelgod, corpus juris, metallieken en andere winkelartikelen. Er zal gestreden worden in myn naam, als ikzelf niet meer zal dáárzyn. O, ik weet het, er is dood noodig om leven te wekken, en geen weg leidt ten hemel dan over Golgotha. Maar dat is geen reden om inteslapen vóór Golgotha...integendeel! O, wat maakt de legende 't dien Jezus makkelyk! Wat ligt er weinig verveling tussen zyn: ik zegge u! en: 't is volbragt! Wat was zyn veldtogt kort en gaauw beslist... hoe weinig garnizoensdienst! Hy kwam, zag, schold, berispte en werd gedood. Waar ik aanhankelykheid vond was 't meestal by vrouwen. Heel natuurlyk. Zy zyn de samaritanen van dit Judea! De paria's dezer maatschappy. Zy mogen niet dit, zy durven niet dat... Zy zyn voorbeschikt te hooren naar elke blyde boodschap van verlossing. En ik, met myn ‘malle begeerte | |
[pagina 209]
| |
om de smarten der wereld te dragen’ ik was voorbeschikt te lyden onder hare ontbering van vryheid. Zóó hebben velen my liefgehad en ik velen! Nu vraag ik je of ik gelyk had in myn eersten brief, mimi, (van maandag) toen ik zei dat hier geen plaats kon zyn voor jalouzie. O, dat valt weg! Wie my liefhebben en myn zaak, moeten zich vereenigen tot zamenwerken. Er moet een vorm worden gegeven aan de kracht die in veler hart woont. Er moet eenheid zyn in 't streven van allen die zwygend vraagden: Vindt je 't niet benauwd hier?’ Ik zal dien vorm uitdenken, vaststellen. Reeds lang zou ik 't gedaan hebben, maar ik kon niet zonder u, omdat ik je zoo onbeschryfelyk liefheb. Dat brak myn élan. O mimi, als je wist hoe electriek de indruk was dien middag toen ik je voor 't eerst zag, en toen je my kuste! Nooit is 't gevoel verzwakt van dien dag. Voor my lag in die kus een verbond voor altyd, altyd! En wat gy ook moogt beslissen, al zoudt ge neen zeggen op al wat ik u vraag, al zou je ook nu weer meenen te behooren aan andere pligten, in myn hart zal ik u blyven aanhangen en vereeren zonder grens. Maar wel zal 't my smarten en verlammen als ik u | |
[pagina 210]
| |
vreemd moet houden van 't groote ryk van Insulinde. Insulinde, dat is, ja, vooreerst die verzameling van prachtige landen ‘die den evenaar omslingeren met 'n guirland van smaragd’, maar later, later zal 't den naam wezen van 't groote wereldryk dat ik stichten wil, en waarin ik u wil zien op de eereplaats. In 't begin zei ik dat de beschryving myner persoon moeielyk is. Hier nu byvoorbeeld. Ik zie geen kans u 't verband aantewyzen tussen myn eerzucht en myn liefde voor u; ik weet niet wat uw gelaat, uw houding, oogen, stem ... een handdruk of kus van u te maken heeft met den moed en de kracht die ik zal noodig hebben om den augius-stal der maatschappy schoon te vegen... maar al begryp ik dat alles niet, ik voel het wel, en myn heele begrip zit in dat gevoel. ‘Les grandes pensées viennent du coeur.’ Zonder dat gevoel ben ik dan ook in de meeste dingen geniaal dom. Myn lieve Everdine weet er zoo iets van! Zy die my by de hand leidt als een kind. (Zie daarover de schoone woorden van de Pène vóór den Havelaar.) Over 't geheel zal je al de tegenstrydigheden in myn zyn kunnen vinden in myn geschryf, dat je (nu vooral) beter zult begrypen dan aan een ‘publiek’ mogelyk is. Sla nu maar myne Ideen | |
[pagina 211]
| |
op of de minnebrieven, of de vrye arbeid, waarin ik hier en daar veine heb van uitdrukking, overal zal je vruchten vinden van den grond, dien ik u nu in ruwe trekken heb beschreven. En als je anderen over my hoort spreken, zal je veelal lachen in je zelve. Toch betreur ik 't niet dat ik schreef voor publiek. Ik heb daaraan u te danken. Vraag je nu: wat moet ik doen, nu, heden, morgen? Zie, dat weet ik niet. Ik heb te werken. Ik moet de groote constitutie schryven voor Insulinde. Wat u aangaat, gy hebt thans alleen te antwoorden op de vraag ‘of je my liefhebt?’ Dat antwoord kryg ik zondag. En, mimi, meen niet dat er moed noodig is om neen te zeggen, of ja met voorbehoud. Als altyd zal ik berusten in de uitspraak van uw gemoed, en 't zal my een rust wezen te weten dat je nu 't gewicht begrypt uwer keuze, en dat je juist uit dit schryven hebt kunnen zien hoe hoog ik je stel, niet in myn hart alleen, maar ook in myn droomen van toekomst, van stryd en van overwinning. Toch zul je myn fancy blyven al vlugtte je heen ... Door veel dagelykse dingen ben ik juist tegenwoordig heel erg gedrukt. Des te beter! 't Prou- | |
[pagina 212]
| |
veert voor my (in m'n eigen oog) dat ik gebukt onder 't kleine, my vastklem aan 't groote. Dat geeft my weer verwaandheid genoeg om er door te slaan. Wat in myn schryven niet zamenhangt, moet je maar vasthechten. Ik vind het prettig als ik slordig mag wezen. Het denkbeeld je weldra te zien, met meer vryheid dan ooit maakt my gloeiend. Myn plan is zaterdag avond in Amsterdam te komen. Vind ik dan iets van je in de Munt? Toe, één woord maar, een groetje. Dag lieve lieve mimi. |
|