| |
XV.
Donderdag avond laat.
[4 Juni '63]
Myn lieve mimi, myn heerlyk kind. Ik zet my om rustig aan je te schryven, 't is misschien goed. Zoo dikwyls wou ik dat doen en altyd hinderde my die vreesselyke spanning van 'n ‘sluitteeken’ je weet wel. Tans nu er belangen van anderen in betrokken zyn, zou 't kleinheid wezen en pruderie van pligt om onvolledig te schryven. Ja zelfs dikwyls vraag ik myzelf af of wy goed deden ons zoo te spenen. Ik heb eigenlyk geen principes, geen zedestelsel, je weet ik volg m'n indrukken. Nu is myn hart wel goed maar vaak dringt het my by keuze van handeling al te veel naar de offery. Het niet aandringen by jou op 't voortzetten onzer verhouding is misschien niet goed geweest. (Ik zeg: misschien. Nu nog stel ik geen verandering voor. De regten van je vader, de ziekte uwer moeder, je lieve roeping om voor de kleineren te zorgen
| |
| |
dat alles weegt heel zwaar. Maar er is ook tegen. En het is heel mogelyk dat ik het tegen niet zwaar genoeg heb laten wegen, juist omdat scheiding van u my zooveel kostte. Er is bedrog in offerzucht, evenzeer als in ordinair egoisme. Want ook offeren is vaak zelfzucht. Het idee smart te dragen opdat gy je pligten trouw zoudt vervullen, verlokte my tot pynlyke zelfkwelling. Nog voel ik de aandoeningen van den avend toen ik je dagboek las, en nog zeg ik: ik had zoo graag willen sterven na daarin te hebben gezien dat je my liefhad meer dan ik denken durfde.
Goed, goed, zonder nu te zeggen dat je anders doen moet, wil ik toch eens eindelyk een en ander opmerken wat ons misschien niet zoo gaaf had moeten doen toestemmen in betrekkelyke scheiding.
Lieve, verbeeld je eens wy waren getrouwd voor de wet, zouden we dan ook ons zoo maar hebben laten van een rukken? Immers neen. En nu vraag ik je of 't nu mogt? Nu, omdat er geen contract was voor de wet. Of reken je je minder aan my verbonden? Ik aan u niet! Ik durf dit nu vooral zeggen wyl ik de laatste dagen van bittere ongerustheid over je zoo goed gevoeld heb hoe ernstig ik my je heele lot aantrok. Er is maar een ding dat my beletten kan openlyk
| |
| |
voor je op te treden en je als myn eigendom te beschouwen, dat is: je eigen wil. En die wil wordt bepaald door pligtbesef. Maar de vraag is of wy die goed beseften.
Want... ook omtrent jezelve heb je pligten. Ik spreek nu in de meening dat je my liefhebt als ik u. Welnu, mag je dan, dag in dag uit een moord begaan aan je eigen hart? Ben ik je niet de naaste? Ik heb denkbeelden te geven, behooren die niet u? Mag jy my de uwe onthouden? Is 't billyk dat anderen eigener met my zyn dan gy? De ideen die je schreef op 't blaadje in Truida's brief, kreeg ik nu langs 'n omweg, toevallig! Is dat alles goed? De ziekte van je mama heeft hare regten, maar ook ùwe gezondheid, uwe zucht tot wryving, tot ontwikkeling, tot mededeelen en ontvangen, en al 't myne daar tegenover... in een woord: onze liefde. Ja, mimi ook ik heb regten op u. O denk niet dat dit alles préambule is tot het aftrekken van je andere pligten. Wees gerust, ik zeg nog je mama gaat vóór. Maar ik beweer alleen dat het volgen van je papa's wil niet zoo geheel en al onverdeeld je pligt is.
Nooit viel my dit duidelyker in 't oog dan dezer dagen nu er andere belangen dan de myne werden gekrenkt door je - ik weet er geen
| |
| |
ander woord voor - door je puritanisme. Je hebt T. bitter bedroefd. Ik laat nu de oorzaak van 't briefje daar (straks kom ik er op terug) maar mogt gy haar onvoorbereid, ongetroost, ontoegesproken zelfs, zoo'n slag in 't gezicht laten ontvangen. Mimi, als dàt je pligt was, dan verklaar ik dat ik een pligtvergeten slecht mensch ben! Geen God, zou my dat kunnen wysmaken.
Touchant was onze overeenstemming in de meening: ‘mimi moet bewaakt, opgesloten, gebonden zyn, om dat toetelaten!’ Of - want beletten kon je 't niet dat je papa schreef - of om niet hierheen te vliegen en te zeggen: Truida, dat komt niet van my! Ik wist later dat je uit geweest was, en zeide 't Truida niet, dat zou haar een dolksteek geweest zyn, zooals 't my inderdaad was. Zy heeft geleden, mimi, en 't was aandoenlyk hoe wy ons afpeinsden om eene verontschuldiging te vinden voor je zwygen. Ik wou dat je alles gehoord had! Hoe we den heelen dag luisterden naar de schel, hoe wy telkens vraagden - of vragen hoefde niet meer, we keken maar vragend - weet je iets van mimi? Mimi, ik verzorgde je bloemenmandje en trachtte 't mos in 't leven te houden, en ik verzeker je dat het my tranen gekost heeft. Ik bewaarde den eersten dag de verflenste takjes, maar toen
| |
| |
kwam ik op 't idee het mos in 't leven te houden, en telkens als ik nazag of 't lukken zou, vroeg ik my af wat meer kans had, uw hart of die teere worteltjes? En altyd was 't antwoord bitter! Want zag 't mos er flets uit, dan zei ik: Wel ja, dat plantje wil haar niet beschamen! En had ik weer hoop dan hoorde ik my zelf zeggen: die zwakke tweemaal overgeplante vezeltjes zyn sterker dan zy! Ik kan je myn smart niet beschryven, en ook Truida was bitter bedroefd.
Nu vraag ik je, mimi, is het pligt zooveel verdriet te doen? als iemand je dat vertelt zeg hem dan dat hy liegt, en laat je hart (dat geregtvaardigd is, o goddank ja!) laat je hart dan 't wetboek zyn waarop je dementi berust. 't Zyn gekken of bedriegers die beter wetboek aanpryzen.
Je papa had reden (gegrond of niet) om zoo'n brief aan Truida te schryven. Wat kon je beletten haar uw handdruk te geven, by, voor of terstond na dien brief? Wat?
Verzoek, bevel van je papa? Je mogt niet gehoorzamen. Waarachtig, mimi, je mogt niet! Had je papa reden je omgang te verbieden, ik geloof dat je goed handelde daarin toe te geven (altyd om by-omstandigheden, want absoluut regt om jou, een volwassen meisje, een vrouw, een mensch, aan zulke banden te leggen, heeft je papa niet). Maar
| |
| |
je mogt niet toegeven in den hoogst wreeden onbillyken eisch dat je van Truida geen afscheid nemen zou, haar niet voor 't laast hartelyk zou toespreken. Daartoe bestond geen reden! Neem aan dat de oorzaak regt en geldig is, kan je papa verklaren dat het schryven van een afscheidsbriefje, of 't bezoek van een kwartier u, hem, je mama of wie ook zou geschaad hebben? Ik blyf beweren dat het oordeel daarover aan jou staat, doch neem aan dat hỳ dat moet weten, ik vraag je kan hy dàt beweren? Die vordering is dus tyranniek! En het toegeven daarin was zwak, mimi.
En nu kom ik weer terug op de vraag of 't goed is dat wy zoo gescheiden zyn? Als ik geregeld, kalm, zonder al die schokken met je in aanraking geweest was, zou je zoo niet gehandeld hebben, en nu nog bid ik je: maak dat goed! Niet om Truida te verzoenen (dat is niet noodig, geloof me) maar omdat je myn mimi bent! Ik kan natuurlyk niet alles herhalen wat wy spraken. Ik had bittere gedachten in myn hart, en meestal hield ik ze binnen, maar heel enkel, met Truida alleen kwam 't er uit. Welnu, om je de smart te caracteriseeren, eens heb ik gezegd: ik had liever gehoord dat mimi zich had overgegeven aan een man van de straat, dan te moeten gelooven aan
| |
| |
zoo'n breuk in haar hart. En, zei ik er dan by, er moet dus iets anders achterzitten dat wy niet weten, maar inwendig zocht ik vergeefs naar die onbekende oorzaak van je zwygen, en nu nog zeg ik je, je deed verkeerd!
Ik raad je zeg aan je papa dat je verkeerd deedt, zeg dat je hem zult gehoorzamen om den wille van je mama enz., voor zooverre je pligten dat inderdaad meebrengen, maar dat je mama niet zal beteren, noch de opleiding uwer zusters en broer bevoordeeld, door eene geheel gratuite ongemotiveerde wreedheid. Dat je toegeeft in pligtbesef (door de verkeering aftebreken) dat je niet toegeeft in tyrannie door zonder grond iemand bitter te krenken die je liefheeft.. Nog eens, T. vraagt niets, zy denkt niet aan rancune. Maar my is 't een eerezaak geworden dat jy niet lafhartig schynt.
O, ik heb je meer te zeggen! Maar nu dit: de oorzaak van 't briefje! Ik ga voorby wat ik onderging al den tyd toen ik dacht dat de zaak my gold, hetzy door 't ontdekken van myn verblyf hier, 't zy door god weet wat over my. Myn leven is zoo vol dat iemand die my wil benadeelen, beau jeu heeft. Goed, het geldt my dus niet. Ergo Truida of Jacques. 't Is delicaat van je dat je 't my niet zegt - maar ik gis dat ik de reden
| |
| |
weet, en ook dat je zweeg om Truida geen verdriet te doen.
Toen ik van middag uw brief kreeg was ik gelukkig alleen. Ik vloog naar myn kamer en heb niets gezegd. Ziehier waarom. T. en ik hebben zamen geleden, een brief van u te hebben en dien niet met haar te deelen, ware wreed geweest. Dat kon nu niet, ik moest dus alles voor my houden. Na den middag kwam Marie, en na haar vertrek, zei ik: ‘Eindelyk tyding van mimi! 't Is niet om my. Dus om u of Jacques. Ik zal haar schryven en verzoeken dat ze 't zegt.’ Ik scheen dit dus van Marie te hebben gehoord, en ik kon myn brief, (myn heerlyken brief!) voor my houden.
Hierby gaan de twee onverzonden brieven. Zie er uit of ik je liefheb, en eene opmerking: bedenk dat ik in dat schryven je papa moest hard vallen, wyl ik moest gelooven dat je opgesloten was!
Dit laatste briefje zou met de post worden verzonden. Gelukkig nog kwam Truida my oplettend maken dat het niet geheel zeker was dat je papa gehoord had dat ik er was, en dat dus in een tegenovergesteld geval je positie nog erger werd.
Mimi, myn mimi... ik ben op je eer gesteld!
| |
| |
En myn lief kind die zit niet alleen, niet hoofdzakelyk, ja misschien in 't geheel niet in wat de mensen meenen. Jezus zeide: niet wat den mond ingaat etc. Welnu, ik zeg: de eer zit boven en niet beneden den gordel. 't Klinkt fors, ik weet het wel, maar waarachtig er zyn schooner, heiliger, fyner pligten dan de drie deugdjes die de wereld voor deugd geeft. Ook voor de wereld ben je deugdzaam, en ik zal waarachtig niet anders in je begeeren, maar lieve, ontdoe je toch van 't fatsoenlyk idee dat die drie deugdjes alles is! Och, kon ik je dagelyks zien en spreken! Wat nu bar klinkt en wat gewaagd, zou je in je opnemen en 't zou je kracht geven om jezelf te zyn. Want je bent een edel groothartig meisje. Dat zie ik zelfs nu in deze zaak, waarin ik geloof dat je verkeerd deedt.
Schryf me gaauw en veel. Ik heb je gloeiend lief, en juist daarom heb ik je zoo... rond geschreven. Ik kan niet velen dat er op u iets zou aantemerken vallen. Och, ik zou je zoo graag spreken, nu vooral.
Goeden nacht myn lieve engel, ben je niet boos dat ik geknord heb?
't Is klaar dag. O, kon ik je alles wat ik nu schreef, gezegd hebben! En kon ik je kussen, anders dan ik ooit deed...
| |
| |
Goed, goed, als je my maar liefhebt ben ik tevreden, al zag ik je nooit weer.
Zaterdag morgen.
Als je wist wat het my kost je niet te schryven. Ik heb je altyd wat te zeggen, en zou graag alles met je behandelen. O de ideen op dat blaadje! Maar die zal ik toch beantwoorden.
Ik ben innig bly dat je zoo gelet hebt op 't graankorrel idee. Dat stond ook in je dagboek... Och, ik had je zooveel te schryven...
't Is nog de vraag, mimi, of 't goed is dat we ons zoo spenen (n mal woord!)
Neen mimi, ik heb geen soort vergeten. Dat is me juist uit je dagboek gebleken, en nu weer.
Dat franse vrouwtje moest niet mooi zyn (dat zou zoo wezen by een schryver). Ze was waarachtig mooi (dat was zoo in 't avontuur, in 't ongemaakt voorval.)
Ik ben met haar te Nice afgestapt en heb zamen met de familie gelogeerd. Haar man was een voorbeeld van kinderlyke, aan 't domme grenzende naïveteit. Hy vond het prettig dat zyn vrouw van my hield, en vertrok alleen naar Genua, om te zien of hy daar kon geplaatst worden of anders terug te gaan naar Nice waar hy praktyk zoeken zou. (Dat laatste heeft hy gedaan).
Dat vertrek kon nu zoo goed, zei hy, omdat
| |
| |
er nu iemand was die in zyn afwezen voor zyne vrouw zou zorgen. Ze was anders zoo alleen te Nice. Hy had wel gemerkt dat ik vriendelyk was, want op zee toen hy (dood-zeeziek!) zich niet kon verroeren had ik op haar gepast. Gut mimi, 't was zoo'n gekke historie... ik heb al de witte boonen weergezien, of althans...
Vuil? Vuil?... Zoo is de natuur! Ik vond haar niet vuil toen ze my heel ongegeneerd behandelde. Ik was onvertoonbaar toen wy 't château d'If voorbyzeilden.
Goed. Ik was aangesteld tot cavalier te Nice. Daar heb ik my redelyk goed gedragen, mimi. Zy schreef 't later toe aan de H. Maagd.
Er ligt in dit alles nu iets alsof zỳ zich niet goed had gedragen. Hoor eens, mimi, dat is zoo niet. Zy was een brave vrouw, maar wat hartstogtelyk. Ik ben zoo bang dat jy in die dingen te radicaal oordeelt omdat je ‘maar 'n meisje’ bent. Geloof my dat zy braaf en goed was... Ja, dat zou zy geweest zyn al waar die zaak anders afgeloopen. Ik ben zeker dat zy 't hem zou gezegd hebben. Ook moest zy wel goed zyn om my een goed besluit te doen vatten.
Och 't analyseren van die dingen zou my te ver leiden. Graag wou ik zoo met je wezen dat ik 't kon.
Myn leven is heel vol. O komiek. Maar (ernstig!)
| |
| |
ik ben volstrekt geen deugdheld. Dikwyls scheen de H. Maagd werkeloos, en die goeie Anselmo had gebluft toen hy zeide: cela vous préservera du péché.
Wel denk ik over ‘péché’ anders dan anderen, wel noem ik vaak geen péché wat de wereld zoo noemt, maar zelfs in myne eigene opvatting van zonde ben ik heel dikwyls erg gestruikeld.
Dit is geen nederigheid mimi, ik zeg dit ernstig, op myn woord.
Ik heb liever dat je my niet liefhebt, dan dat je 't doet om 'n onwaarheid.
Och, ik schreef zoo gaarne uitvoeriger aan je... alles, alles, tot in de fynste byzonderheden. Ik zou niets voor je achterhouden. Geloof wel dat ik doorgaande 't goede wilde, maar niet dat ik doorgaande goed geweest ben. Dat is dan ook verduiveld moeielyk. Ik heb er dikwyls naar verlangd dood te zyn om geen kwaad te kunnen doen! Wat 'n rust.
Zu schlafen ganz allein...
Dag myn mimi, myn lief goed kind. Je hoeft my niet te schryven.... ik weet alles....
|
|