| |
X.
Vrydag avend.
Lieve mimi, ik ben heel belangstellend wat van je te hooren. Gister heb je myn pakketje gekregen dat ik al dingsdag aan Marie gaf. Ik ben verlangend je stemming te weten, en of je goed vindt dat ik zoo ronduit myn stemming heb lucht gegeven. Ja. Leugen (of halve leugen) is nooit goed. Toen ik je schreef, was ik van plan te onderzoeken wat wy doen moeten. Dat wil ik nog, maar om me daarin te helpen, wacht ik uw schryven, dat ik zeker morgen kryg. Je kunt je niet voorstellen hoe ik daarnaar verlang. Ik zou 't in 'n ander misschien kinderachtig vinden,
| |
| |
maar waar is het. Geheel verklaren kan ik 't niet, maar er is een charme in je heele wezen, in je brieven en persoonlyk die my innig stemt. Jy maakt dat ik lust heb om goed te wezen, zelfs goedig, en dat is prettig.
Ik heb de laaste dagen (zooals trouwens altyd) weer veel aandoeningen gehad, zóó bont dat men 't geforceerd vinden zou in een roman; als 't verzonnen was, zou men den schryver beschuldigen van jagt op effect. Zonder nu juist alles lankdradig te vertellen, heb ik er toch pret in je daarvan wat mee te deelen, dan leef je wat met my mee. Jy moet dat ook doen, wil je? En, beste meid, denk niet dat uw leven minder belangryk is dan 't myne. Het minst belangryke in den mensch zyn z'n lotgevallen. Zy schynen maar wat belangryker, omdat ze wat makkelyker onder woorden zyn te brengen. A.B.C. of D. moet hangen, (dat 's een lotgeval!) De strop breekt, (belangryk lotgeval!) De beul krygt meely, en biedt zich aan als remplaçant. (heel vreemd lotgeval!) A.B.C. of D. trouwt met de weduwe van den beul, (gek lotgeval!) De weduwe zet de affaire voort met behulp van den nieuwen echtgenoot (aaneenschakeling van lotgevallen!)
De kinderen... genoeg!
Lieve mimi, één blaadje uit je hart is be- | |
| |
langryker dan 1000 blaadjes uit een gemaakt boek.
Goed, zeg je, maar die lotgevallen veroorzaken aandoeningen. Ja, maar ze zyn 1o niet onmisbaar daartoe en ten 2de 't zyn de fynste aandoeningen niet, die scherp geteekende omstandigheden noodig hebben om geboren te worden. Myn liefde voor u is belangryker dan die heele hanghistorie of iets dergelyks.
Toch vertel ik je graag wat my gebeurt, dan kom je in my. Ik wou je in myn hart steken zooals een gierigaard een pak banknoten in z'n borstzak, en dan houdt-i z'n hand er op, en voelt of i 't nog wel heeft! 't Beeld is niet mooi, maar 't kan me niet schelen of ik mooi schryf.
o God, de polen zyn geslagen en Langiwicz is niet dood! foei...
Jy ook niet, zal je zeggen. Dat is zoo, maar ik heb niemand daarheen gezonden! Want daarover dacht ik. Ik heb op 't punt gestaan het gronings Garibaldi-komitte dat me uitnoodigde het presidium van een meeting op my te nemen te antwoorden:
‘Goed! Ik neem aan en heb de keus van plaats en tyd, niet waar? Welnu: plaats...station Arnhem, tyd: binnen acht dagen. Ieder brengt mee wat i heeft aan geld en te gelde gemaakt
| |
| |
goed, aan energie en wat er by hoort, en vooruit naar Krakau. Wie me lief heeft volgt my!
Met dat idee was ik den laatsten tyd bezig.
[In dezen tyd dus zal het ook geweest zyn, dat Dek aan Dr. Hendrik de Vries, toen die hem voor 't eerst bezocht en zyn diensten aanbood, (zie’ Dageraad ‘Maart 1887, blz. 207) vroeg: Ga je morgen voor my te paard naar Polen?
Niet lang na multatull's overlyden stierf ook Langiwicz te Constantinopel, waar hy volgens de bladen vertegenwoordiger was van Krupp.]
Voor circa 14 dagen (je kunt er Tine's brieven op nazien) besloot ik neen! De kans op slagen was te gering voor de zekerheid van myn dood. Ik zou my geschaamd hebben te leven na een échec. Dat wist Everdine. Daarop doelt haar gezegde: de sacrifice aan ons is al te groot. Ik voelde dat ik haar niet alleen mogt laten ten behoeve van zoo'n slechte zaak, (slecht in den zin van succes). Wat doe je in Polen? vraag je. Lieve, schryven, redeneren, betoogen in Holland helpt niets. Er zal moeten gehandeld worden, grof, ruw, voelbaar. Daarvoor moet ik me coute que coute tot held maken. Naar Italie kon ik niet toen 't tyd was. Ik had geen geld voor de reis, en 't lag niet in myn plan om daar aantekomen als een vagebond, of iemand die de vryheid lief
| |
| |
heeft om een plaatsje aan de gamelle. Als vandaag of morgen (wat ik niet geloof) in Italie wat gebeurt, ga ik, en neem sommigen mee. Maar heel lang moet 't niet meer duren, want dan kan ik weer niet. Nu kan ik me nog equiperen en over drie maanden niet meer. Ik heb noch met Italie noch met Polen te maken, ik wensch Italie en wenste Polen te gebruiken om held te worden of zoo iets. 't Zal my makkelyker vallen dan schryvery voor vreemde mensen die my huren voor 1/280 cent per bladzy per dag, en daarvoor 't regt koopen te zeggen dat 't beroerd is wat ik schryf of erger nog dat het zoo ‘byzonder mooi’ is, en dat ik zoo'n slecht mensch ben. Onlangs zei me een dominé (Roorda van Eysinga uit Zeeland) dat i den Max Havelaar ‘met zooveel genoegen had gelezen.’ ‘Dan ben je een ellendige kerel,’ zei ik. En daar blyf ik by, schoon ik in een kwade bui was toen ik 't zei.
Nu, 't spyt me van de Polen. Dat was een tussenvertelsel, maar misschien hoort het wel een beetje by 't relaas dat ik je toedacht...
(doen m'n brieven je plezier, mimi?)
Myn laatste dagen waren hoofdzakelyk gevuld met u. Buitendien had ik allerlei. Mina, de tokohoudster tot herstel van eer...
| |
| |
[‘Mina’ is in deze brieven reeds een paar maal genoemd. Om den lezer te doen weten wie zy was, neem ik eenige alineas over uit een artikel van den heer J. Versluys: ‘Nog iets over multatuli’. Het verhaal gelyk de schryver het daarin geeft is stipt juist.
‘Toen multatuli kamers had boven een banketbakker, [Knobel] viel het hem zekeren dag op, dat de winkeljuffrouw die hem bediende, erg onhandig deed. Hy keek haar daardoor scherp aan, en zei op eens: Maar juffrouw, je moet bevallen! Groote consternatie natuurlyk, en de erkentenis dat hy goed heeft gezien volgt.
De juffrouw had connectie aangeknoopt met een kapitein van het Ind. leger, die beloofd had, haar te trouwen. Maar toen het er op aankwam, maakte hy daar bezwaar tegen, en heette het: ik zal je geld geven maar dan moet je zwygen.
multatuli heeft den kapitein over een en ander gesproken, waarby de toedracht bleek te zyn, zooals de juffrouw had verteld.
De kapitein, van wie vooruit niet veel goeds te verwachten was, viel van meer naby bezien nog tegen. Hy had er volstrekt geen lust in, te trouwen met het meisje, dat hy ongelukkig had gemaakt, en multatuli achtte het ook een weinig begeerlyk lot met zoo'n sujet te trouwen.
Hy raadde dus aan van den heelen kapitein af te zien, ook van zyn geld, en beloofde voor de juffrouw te zorgen. Hy heeft haar toen geholpen aan een win- | |
| |
keltje in den Haag, hoofdzakelyk door middel van geld, dat hy van anderen kreeg.’]
... myn nichtje die absoluut haar huis uit wil. Ze wordt plat geknepen tusschen God en 't huishouden. Haar broertje Theodoor, een lieve jongen van 15 jaar. Hy was eerst ter verbetering naar Indie gezonden (één reis) en nu naar een kostschool, (beide kinderen hooren my). Dat nichtje is die ik bedoelde in de Ideen waar ik zei (háár woorden) ‘vader, als we daarmee waren begonnen, vóór Anna gek werd!’ Zy is trouw, flink en dapper. Theo ook. Zy waren meegegaan naar Polen.
Vervolgens veel indise correspondentie. De geest is daar ontevreden, maar 't is myn geest niet. Ieder klaagt voor zich. Ziehier: ‘Is dat nu geen beroerde boel, die of die heeft meer tractement dan ik!’ etc. Bah!
Dan correspondentie met het buitenland. Er is kwestie dat ik te Parys zou gaan wonen, daar schryven etc. Maar ik heb er tegen, 1e verveelt my 't schryven, en 2e heb ik geen regt in 't frans fouten te maken. Als ik m'n fouten kwyt ben, blyft me niets over.
Dan de lieve brieven van Tine, die je kent. Die stemmen my altyd prettig. 't Is altyd de
| |
| |
fotographie van een warm nestje, en als 't by my wat stormt, is 't my zoo pleizierig te zien dat zy ons tehuis weet te beschutten tegen den wind van buiten. Net 'n lieve, trouwe klokhen. Je krygt de portretjes. Och, maar ik vind haar op die portretten zoo leelyk, en anders is zy toch zoo niet, althans ik zie in haar gelaat altyd haar lief gemoed. Maar je krygt alle drie. Dan de brieven van Charlotte, enthousiaste - te - maar ... opregt! Dat is zoo. Zy is trouw.
O, en dan een heeleboel meer dat ik oversla, want het is al te bont. Een kandidaat tot de H: (zegge Heilige) dienst, die myn hulp vraagt in kerkelyke twisten. Hoe vindje? Een vader die myn hulp inroept tegen iemand die zyn dochter wil verleiden!! (een vader! O, duurte der molensteenen!) Vraag maar aan Marie, haar heb ik het verteld, of aan de familie Hotz, zy weten 't ook, natuurlyk zonder naam, maar ik vind zoo iets een aardige bydrage tot m'n systeem dat veel ouders geen regt hebben kinderen te houden.
En ik heb nog veel meer. Myn kamertje is een ware kaleidoscoop ... neen, dat deugt niet. Kaleidoscoop = schoonbeeldkyker, en vaak zie ik veel leelyks, maar interessant is het.
En, pour la bonne bouche, ziehier. Ik was in
| |
| |
aanraking gekomen met de koningin...
[Naar aanleiding van Laura Ernst. multatuli had koningin Sophie verzocht, haar de gelegenheid te geven aan het hof iets voortedragen.
De koningin kon haar niet ontvangen. Namens haar kwam de heer von Weckherlin, haar particuliere secretaris, tot multatuli om hem te zeggen dat het op dit oogenblik onmogelyk was Laura Ernst te ontvangen, hoe gaarne de koningin haar ook gehoord had. Juist ook in die dagen werden de duitsche invloeden geweerd aan 't hof, en de fransche predomineerden.]
... en dacht dat ze kwaad op me was om myn toon, die ik toch niet veranderen zou. Wel nam ik me voor haar niet weer te schryven voor ze my duidelyk toonde dat ze genoegen nam met myn independentie. En dat zeg ik in zooverre nog, tenzy ik reden heb tot de gissing dat ze niet kan. Ze is gebondener dan iemand en slavin harer hoogheid. Als 't dàt is, heb ik medelyden met haar, wat ik haar ook geschreven heb. Welnu, gisteravond in de opera groette zy my vry gedistingeerd, eigenlyk als iemand die wat zeggen wilde, by 't weggaan. En toen ik tuis kwam vond ik een brief - van haar? vraag je - god neen, van een schuldeiser die my dreigde my geen uur rust te gunnen, myn beste Tine 't leven
| |
| |
lastig te maken, alle mensen te waarschuwen dat ik zoo'n slechte betaler was, te maken dat myn koffer nergens in veiligheid was, enz. enz. Dat lykt weinig op de groet eener koningin! Heb je ooit zoo'n bontheid gezien? Dat noem ik humor van 't lot. Ik had wel lust gehad dien brief aan haar te zenden als curiositeit, maar ze zou gedacht hebben dat ik haar om geld vroeg.
(Bekommer je niet over die schuld. Van morgen verwachtte ik executie van m'n koffer! Ik had m'n papieren in veiligheid gebracht, uw brieven, mimi! en wachtte gerust af wat komen zou. Van avond schryft hy my op een toon of hy spyt heeft, hy zegt dat ik zoo'n opregt mens ben. Dat 's waar. Maar z'n brieven zitten vol zand, en dat is my vreesselyk. Ik ben in die dingen als Adrienne Cardoville, herberg manieren maken my misselyk en vuile handen kan ik niet verdragen. Dat ik die schuld niet betaal is omdat ze te groot is, en als ik hem...
[ik gis weer de meermalen genoemde Fuhri uit den Haag]
... wat op afrekening geef, wat ik nu wel doen kòn, dan denkt hy dat zyn insolente brieven effect hebben gedaan, en ik kryg ze voortaan alle weken.)
| |
| |
Verdriet heb ik er over gehad, dat is zoo, maar eigenlyk trof my 't koddige van den zamenloop. God bewaar me dat ik myn indrukken over de verhouding tot de koningin zou stellen boven myn innig gevoel voor u, maar de tegenstelling is zoo gek uit een maatschappelyk oogpunt.
Een kapel zweefde hoog, hoog in de lucht ... neen, zoo is 't niet! Dat doe ik met u, mimi, en van die hoogte is geen afdalen mogelyk. Neen, dat is het niet; de poezie kan niet ondergaan.
De kapel zat op 'n toren, op de staart van den haan. Wel hoog, maar niet poetiek hoog. En toen werd ze vertrapt door 'n ezel. Daarin is 't komieke, anders ware 't treurig. In myn zorgen van dien aard bestaat geen tegenstelling tegen myn verhouding met u. Integendeel. Uwe liefde hoort by myne armoede.
(tegen, tegen, tegen, wat 'n styl! 't Kan me niet schelen. Maar leelyk is 't, of lélyk; 'k weet waarlyk niet!)
Och, beste meid, ik verlang zoo naar je brief! Ik denk morgen ¼ voor twee, maar ik hoop vroeger, schoon als 't later komt zal ik denken: meer. 't Is zonderling, ik heb zoo'n lust je te schryven, alsof ik voel dat ik je weldra niet meer schryven zal. Welnu, al beslissen wy te breken, 't zal me smarten, maar toch zegen ik de laaste
| |
| |
dagen die ons zoo na aan elkaer hebben gebragt. O, zeg toch uitdrukkelyk of je met my meevoelt in onze verhouding, zoo innig als het kan, zonder schande voor u, noch verdriet voor je ouders, maar buiten dat, zoo innig als 't kàn, mimi!
Hoe we 't moeten regelen weet ik nog niet; ik wacht je brief. Veel zal afhangen van uwe verpligtingen. Na alles wat je my schreef en zeide over je ouders, mag je hun geen verdriet doen, dat is zoo ... ik vrees dat het weer zal moeten! 't Is my vreesselyk. Je weet niet hoe ik aan je hecht. Ik ben er verdrietig over. Keur je 't in my af? Oordeel eens of je een derde was.
Goed, goed, als 't moet, zullen we. Ik vrees dat het moet! Jy moet beslissen. Jy alleen kunt de regten uwer ouders beoordeelen, voelen. 't Hart is alles. Als uw hart je veroordeelt mag 't niet. O, meen nooit dat ik tegen je pligt ben. Zou ik niet beschaamd wezen, als jy ondankbaar was of ligtzinnig?
Toen ik dit briefje begon, zette ik de scheiding uit m'n hoofd, nu komt het weer als een spook my storen. Ik had my willen dwingen die noodzakelykheid te vergeten tot ik je brief had, die 'k morgen wacht.
Geef my goed je heele gemoed ... dat hoort my, mimi!
| |
| |
Half één, ik ga slapen, of naar bed. Want ik slaap weinig door 't hoesten. Maar tering is 't niet; ik ben verkouden. Ieder is verkouden.
Goeden nacht, mimi. 'k Wou dat je voelen kon, hoe ik je lief heb. O, zeg me eens, waar is je kamer? Wat kykt je huis my 's avonds koud en onvriendelyk aan, zoo stom en sarrend en gesloten. Dat kan jy niet helpen. Goeden nacht, mimi!
| |
Zaturdag morgen.
Er is geen brief van u. Nu moet ik uit, en van avend naar amsterdam (één dag) maar als ik geen brief van je heb, ga ik niet. Ik moet by H. dineren, maar ik blyf niet lang van avend, om je brief dien ik wacht. 'k Zal maar morgen naar amsterdam gaan. Lieve, ik verlang zoo naar je brief.
| |
Zaturdag avond 9 uur.
Ik heb je brief! Je slordigen brief. O, ik ben er zoo bly mee. Want ik was al bang of ik je te open geschreven had. Alles is nu goed tussen ons, mimi, ik heb je oneindig lief, en ik reken op u. Ik wou dat je voelde wat ik gevoel, als ik je zie ... neen, ik zie je eigenlyk niet. O 't is zoo gek. Toen je van middag weg ging zag ik je na door 't venster, steelsgewys. Toen kon ik, maar als je voor of by me staat kan ik je niet aanzien, uit vrees je niet te kunnen aanzien als 'n ander.
| |
| |
Och, 't doet me zoo innig goed dat myn brief je geluk geeft, dat je vrolyk zyt, levenslustig. Ik vraag je, kan de rigting van hart of geest slecht zyn die dat veroorzaakt? O, in dien hoogen zin is genot deugd. Kunnen wy het helpen dat men meestal verkeerd genot voor 't ware aanziet? Myn liefde voor u is genot, en ook u maakt het gelukkig. Dàt zeg je zelf. Neem de proef en stel je voor dat ik u of jy my in eens afstootte, dat we deugd zochten in 't opgeven van dat genot ... ik zou dat slecht vinden. Grove uitleggingen gaan noch u, noch my aan. Ik heb je innig lief, en wie 't kwalyk neemt, moet maar iets schooners, iets heiligers uitdenken, als i kan.
Ja, tine is een engel. Haar hoofdtrek is eenvoudigheid. Zy is inderdaad enthousiaste en poetiek, maar sans phrases (zoo als jy ook).
Ja, myn vorige brief was styf, o zoo gemaakt.
Lieve engel, begryp je niet wat ik gestreden heb? En weer wil ik dat (zamen met u) als 't wezen moet. O vrees niets, ik zal zorgen dat wy goed blyven. 't Kan niet anders. Ik meen niet dat jy zelve niet in staat bent goed te zyn, maar zamen is liefelyker.
Waarom tutoyeer je my niet? Hoe kun je zoo raide wezen? Is iemand je nader? Dat komt van myn vervloekte boekenschryven, dat geeft iets
| |
| |
professoraals. Ik lyk meer op 'n kind dan op 'n professor. O, beschouw me toch als je naaste! Zoo eigen als maar kan, zonder schande voor u, dat is: voor my. Ik ben zoo bly met je negligé brief, juist: negligé! En je voelt je gelukkig in myn liefde. O, dat is heerlyk. Wat ik geleden heb gedurende onze scheiding kan ik niet zeggen. Ik had dat kanapetje willen hebben, waarop je gezeten hebt in 't Willemspark. Door allerlei triviale oorzaken is 't my ontsnapt. Ik heb daarover in myn eentje zitten schreyen. Is dat nu professoraal? O, wisten de mensen 't, hoe heerlyk het is geen wysheid te hebben dan die van 't hart! Myn eerste brief was koud, zeg je... o, god, ik heb zoo gestreden. Ik wou wyzer zyn dan myn hart! Dat was de fout. Maar brak myn gemoed niet door in den laatsten regel? Stond daar niet: ik heb je lief, en als 't een misdaad is in godsnaam!
Dat had jy gedaan! Dat deed uw flink loyaal, hartelyk schryven. Je was moediger dan ik, jy een meisje! Uw openheid maakte me over myn wysheid beschaamd... die wysheid zou ik nu voortaan slechtheid noemen, naar de code van myn hart. Als ik dan zoo vreesselyk wys was, had ik moeten beginnen ... ja, hoe? ik weet niet, hoe ik begon je lieftehebben. Nog voel ik den indruk
| |
| |
van 't gele couvertje van je eersten brief, nog vóór ik je opriep. En toen je tweede, toen geteekend, die met ‘en’ begon. Niets, niets, van je is voor my verloren gegaan.
Doe met schryven aan Tine zooals je wilt. Vandaag schreef ik haar: ‘Ik vind dat Edu wel een langer brief had kunnen maken, maar forceer hem niet. Zeg, als hy lust heeft, graag, maar niet gedwongen. Hy moet me in zyn gedachten niet tot 'n spook maken dat taak vraagt.’ Dus lieve, jy vooral niet, noch jegens Tine, noch jegens my, nooit taak, hoor! Als ik eens een brief van je kreeg: ‘ik heb je lief, maar geen lust in schryven’ zou ik zeer tevreden wezen. Toch ontvang ik graag je gemoed (dat myn eigendom is) ook ik geef jou, wat ik kan, dat zie je. Ik heb puur een dievengevoel als ik wat voor je achterhoud. Zoo is liefde geven en ontvangen. Maar meen niet dat ik geef, niet dat ik de man ben. O, dat is zoo schoon in de zedelyke wereld. By juiste harmonie is het geven en ontvangen wederkeerig.
Je bent niet geestig, zeg je ... goddank! Je hebt hart, mimi. Zeg eens neen, als je durft. Als ik in Haarlem kom, ga ik me opsluiten, om al je brieven na te lezen. Ook die waarin je in cyfers je zelve beschryft.
Och, ik heb je wat geks te vragen. Zeg me
| |
| |
eens of je mooi bent? Of als je 't niet weet, of je er voor doorgaat? Ik wou eens weten of de indruk dien je op my maakt, wat nu alleen je uiterlyk aangaat, geheel alleen in my ligt? Als ik je zie ben ik geëlectriseerd, zoodat ik beschaamd zou wezen 't aan een ander te zeggen (al mogt men 't weten) maar aan jou zal ik altyd alles zeggen wat ik voel.
Ja, schryf me goed alles. Spaar noch verhef uwe betrekkingen. Nu reeds zeg ik je dat ik gis dat wy uw ouders geen verdriet mogen doen, ik zoek dus geen pretexten, maar toch zou ik graag alles weten. Ik geloof dat je papa meer wordt geregeerd door vrees voor de mensen (positie, fatsoen) dan door liefde voor u. Zeg ronduit of ik regt heb. Maar hoe 't zy, zyn regten, en die uwer moeder, die zwak is bovendien, zullen een warm verdediger in my vinden.
Wat is je brief vrolyk, mimi, juist! Kon dat wezen als we verkeerd hadden gedaan? Ook ik ben vrolyk, als ik aan u denk.
By Hotz werd van middag over je gesproken. Ik begon. 't Was me of 't niet spreken over u my drukte, en iets geheimzinnigs gaf. ‘Is jufvr. S. al vroeg gekomen?’ vraagde ik. ‘Ja, zoo of zoo laat. 't Is een lief meisje.’ Ik. ‘Ja, en ze maakt zoo'n aangenamen indruk, zoo fris en rein...’
| |
| |
Meer heb ik niet gezegd, en dat zei ik met moeite. 't Was me zoo gek over je te spreken met onverschilligheid.
Ik moet goed nadenken over je toekomst, die my aangaat! Toch is er waarheid in dat briefje, dat je koud vond. Je mag niet verdorren. Ik moet zorgen dat je 't oogenblik zegent toen je my je eersten en vooral je laasten en voorlaasten brief schreef. Hoe, wat ... ik weet nog niet. Ik heb je lief en voel almagt in myn hart. Zal je goed op my rekenen in alle omstandigheden van 't leven? Zal je altyd spreken als regthebbende? Ik op jou, zeker!
Als je nog lust krygt aan Tine te schryven, schryf haar dan flink dat je my liefhebt, en ik u. Schryf haar desnoods dat alleen en geef haar een groetje en vraag 't weerom. Je hoeft volstrekt niet, maar ik heb plezier je dat te zeggen om je myn openheid te toonen jegens haar. Ook daarom is 't goed dat je wat négligé-brieven van haar las, dan voel je zoo dat je op eenvoudig edel terrein bent. Daarop ben je thuis... Zie je wel dat Everdine nergens geestig is? maar poetiek wel. Dat duitse versje in den Max Havelaar heb ik niet gemaakt, 't is een brief van haar, door my vertaald in jamben, en Edu, die volstrekt geen knap kind is, had de stof geleverd.
| |
| |
Als je weer uwt of uut, zal ik je schryven: ‘Geachte Jufvrouw!’ ga nu je gang. Ja, ja, dat kryg je, m'n eersten brief zal beginnen met zoo iets, dan zal je geweten ontwaken over je vormelykheid. Och, ik heb je zoo lief mimi, m'n lief rein kind.
Hoe intiem ben je met Mevrouw H.? Ik vind haar lief en hartelyk, maar ken haar nog niet. Dat is een raar ding. Liefde springt alles voorby, maar zonder liefde heb ik veel opmerking noodig, en oordeel langzaam.
Komiek toch. Hoe weet ik dat jy trouw en edel bent? Ik stel met genoegen op jou woord myn leven tegen de heele wereld. O, die wysheid van 't hart!
En jy lieve, hoe kon je weten dat ik niet zoo'n byzonder slecht mens was die mooi schreef! Ga je gemoed eens na, wanneer heb je my lief gekregen?
Ik wacht op je volgenden (langen!) brief voor ik dezen zend .... eigenlyk om Marie. Ze is te goed om 'r te kwetsen. Zy zegt het kwetst haar niet, maar ik mag haar niet krenken. Ik weet dat ze van my houdt, en haar schryf ik of niet, of korte briefjes. 't Was treffend zoo bly als ze was wanneer ze je gesproken had, en my wat van u zeggen kon.
| |
| |
Het voorgaande was van zaterdag avend. Zondag ben ik naar Amsterdam geweest, nu: dingsdag morgen.)
Gister is Marie by me geweest. Ik heb haar dezen niet gegeven omdat ik uw brief wacht, en haar niet noodeloos een dik pakketje meegeef. Ik was 'n beetje teleurgesteld dat ik geen brief vond gister avond toen ik thuis kwam van H. Ik heb daar geschaakt met Mevrouw en Francisca. Wat 'n lieve hartelyke mensen. Ik dank je wel dat je my daar gebragt hebt.
Toch is myn verkeer daar aan huis niet goed. Ik ben er te wel en uit my te veel. Dat maakt den geest - hoe zal ik zeggen? - te uitgespannen. Ik moet peinzen en my opsluiten. 't Is me een Capua. Thuis ook. Het praten met Tine en de kinderen maakt me leeg. En ik mag niet leeg zyn, want ik heb veel te doen.
Komiek als je de brieven zag die ik kryg. Vandaag een pak van allerlei soort. Ik zou pret hebben je alles te laten zien: een kykje in de wereId. Ik word een reservoir van aandoeningen, en schyn een winkel te houden van troost. Maar dikwyls helaas ben ik uitverkocht, en geef (als Mina in 't Hamerslop) garen voor sajet of 'n ulevel voor 'n bezem.
Ik heb naar huis geschreven dat ik je weerom
| |
| |
heb. Tine (en ook Charlotte) weten wat ik er onder leed. Tine schryft er niets van, dat hoeft ook niet. Eigenlyk hoefde zy nooit iets anders te schryven dan 't dagelyksche (al 't andere weet ik van haar). Charl. noemt je naam op bygaand strookje. Ik zend je dat; niet omdat je haar suffrage noodig hebt, maar om je te doen zien, dat in myn kring, haast had ik gezegd: ryk, geen jalouzie heerst. Zy weet hoe lief ik u heb. Er is iets vreemds in myn bestaan, dat ikzelf niet verklaren kan. Dat is een fout die my verdrietig maakt, wyl 't my doet vreezen beneden myn roeping te staan. Ik ben vandaag neergeslagen en voel me ‘gewoon’, wat het ergste is dat me overkomen kan. Och, kwam je brief maar!
Gister avond sprak ik den heer B., je oom. Hy zat in de koffiekamer dicht by 't buffet, waar de briefbesteller z'n brieven afgeeft. Daar ik gedurig aan je dacht en aan den verwachten brief, kwam me in eens in den zin dat het zoo gevaarlyk is, uw hand op 't adres. Daarom hierby wat couvertjes... ik schreef ze allen ongelyk, expres...
't Gaf me een bedroefd gevoel by 't schryven van die adressen te denken of je ze wel gebruiken zou.
Als er maar geen brief weg is, mimi! Dat zou
| |
| |
vreesselyk zyn! Neen, ik denk dat je my uitvoerig schryft over je verhoudingen.
| |
Woensdag.
Geen brief! Lieve meid, waar wacht je op? Zou er een weg zyn? dat is erg.
Marie komt eerst morgen. Dan heb je dezen eerst overmorgen. Ik ben ongerust. Van middag kom ik by H., dan hoor ik ten minste of je wel bent. Verbeel je nu eens dat je ziek was, en ik kon niet by je komen.
Om te beoordeelen of wy moeten afbreken heb ik je brief noodig.
Gister heb ik een bezoek gehad van die kleine jufvr. B. Beoordeelen kan ik haar nog niet, maar wel geloof ik dat ze studie waard is. Nog weet ik niet of ze 'n meisje is of 'n mensch, of (wat behooren zou) 't een in 't ander. Dit betwyfel ik voorloopig. De harmonie in die verhouding is myn ideaal van volmaaktheid, en de algemeene disharmonie daarin houd ik voor de oorzaak van veel verkeerds.
Als beeld, zoo: (alle vergelykingen gaan mank, soit!) Mensch zyn zal ik noemen: de algemeene hoedanigheid der voorwerpen, byv. yzer. (Je ziet dat ik de fabriek van Hotz frequenteer.)
Meisje, man, vrouw, kind zyn, stel ik gelyk aan den oogenblikkelyken toestand van die stof
| |
| |
(de vorm) byv. een kram, een haak, een spyker. Goed yzer kan dan alleen nut doen door z'n goede hoedanigheid als het in den vorm is gebragt, die beantwoordt aan het doel. Maar vorm zonder goed gehalte is ook niets waard.
De algemeene hoedanigheid gaat echter voor. Een verkeerd gevormde kram van goed yzer kan omgesmeed worden. Een goed gevormde kram van slecht yzer is en onbruikbaar als kram, en als bestanddeel van wat anders.
Een goed mens die in zekeren toestand niet beantwoordt aan z'n bestemming, kan in andere toestanden daaraan wèl beantwoorden (een mal coquet meisje kàn een goede moeder worden. 't Is niet zeker, maar 't kàn, etc.)
Werk dat wat uit in je gedachten. Ik word te lankdradig anders.
Daar komt iemand in de smedery die gelooft dat veel goed yzer verkeerd gevormd is. Die grondstof is te goed, zegt hy, om zoo weinig te voldoen aan wat men van goed yzer maken kan. Wat doet hy? Als i wat te zeggen heeft in de fabriek, verandert hy de verkeerde vormen, dat is (op de maatschappy toegepast) de toestanden.
De meesterknechts (ouders, regeerders, etc.) willen dat niet. De oude toestand was hun gemakkelyker. De verandering baart smart. Nu is
| |
| |
de vraag of die smart eerbiedwaardig genoeg is om 't oversmelten na te laten of uit te stellen.
Ik wacht je brief en zal m'n pligt doen.
Ik heb je heel ernstig te schryven. Aan anderen ook. Langen tyd heb ik expres gezwegen in 't publiek. Er zyn velen welker stof ik te goed reken voor den toestand. Maar 't is niet de moeite waard (uit 'n maatschappelyk oogpunt) vuur te stoken voor 't omsmeden van één kram. Van vèle krammen en spykers kan welligt 'n bruikbare locomotief gemaakt worden, of beter nog, een yzeren brug naar wat volmaaktheid.
Zelden of nooit wordt er iets uitgevonden. De omstandigheden dringen tot toepassing van iets bekends.
Stel dat men over 1000 jaren in de biografische woordenboeken van my zegt: ‘hy vond 'n nieuwe leer uit’ dan zal dat 'n leugen zyn. Als ik iets doe wat op zoo iets lykt, zal ik niets gedaan hebben dan den drang der omstandigheden volgen. Van veel kanten kryg ik smartbrieven en vragen om wat hulp (verandering van toestand) Vaak gebeurt het my dat ik 't yzer niet goed genoeg keur voor de moeite van 't verwerken. (Onlangs nog schreef ik: ‘ik kan me niet bemoeien met zulke ellendelingen als gy. Doe my plezier en schiet je dood. Voor de eer van de
| |
| |
familie zal ik rondvertellen dat je aan de mazelen gestorven bent. Ook verbied ik je te schryven over 't goede. Dat compromitteert een ander, die 't meent, etc.’)
Ik ben niets gemakkelyk in 't opnemen van sympathie. Ik heb voelhoorns en bedrieg my zelden in de deugd van 't yzer.
Och, 't zou me zoo vreesselyk hinderen als ik je niet kon opnemen in m'n plannen, zooals ik je heb opgenomen in myn hart! Ja, 't heeft me weerhouden het legioen te regelen, die weerzin om 't te doen zonder u. Als ik zeker ben dat je zedelyke vryheid hebt tot aansluiting, doe ik het. Waar blyft toch je brief?
Ik moet een efficace gezag stellen tegenover de algemeene geschiedenissen van ònwettig gezag. Er moet een blyde boodschap worden gebragt van vryheid in den staat, in de zeden, in de harten, in de huisgezinnen.
Die Jezus begon met visscherlui! 't Is waar, zonder Constantyn hadden we nooit van hem gehoord.
En vraag je hoe zal je doen? Eilieve, als je den Montblanc wilt overtrekken dan begin je met 'n heel eenvoudige wandeling naar het station. Ik zie dat het kan.
Hoe doe-je om 'n werk te schryven van 37 deelen? Wel, ie begint met één letter.
| |
| |
Ja, 't kan! M'n grootste bezwaar is de smart (de onbillyke smart toch!) van de oude meesterknechts.
En ik verwyt my dat bezwaar! 't Is als van iemand die de stoomkracht ontdekte en die de toepassing uitstelde uit meely met de trekschuiten.
Vaak zeg ik als Hamlet: Scheer my 't hoofd kaal, spuw me in 't gezigt, stop me in een klooster... ik heb nog niets gedaan. Am I a coward?
't Is zoo'n stemming, die me een paar zydjes geleden deed schryven: ik begryp myzelf niet. O, die vervloekte stryd tegen m'n eigen zachtheid. Doet de natuur dat? Zy gaat flink haar weg, en verplet wat tegenstreeft. Mag ik myn ploeg terughouden omdat er welligt hier en daar een worm wordt doorsneden? Is 't geen lafheid? En is 't billyk dat ik, myzelf niet sparende, sentimenteel ben voor anderen?
Ik geloof dat m'n zachtheid misdadig is.
Lieve beste engel schryf me toch!
Ken je Mirabeau? Ik lyk iets op hem, maar meer nog op Hamlet met z'n eeuwig talmen. Hy wou z'n moeder sparen... ik, vele moeders! Hy had last van 't gewawel van Polonius, ik heb er hier in Holland 72 op 't binnenhof. Hem hield men voor onwys, my ook. Hy was driftig,
| |
| |
poetiek, wysgeerig, zacht en ruw (zie de scène met Ophelia!) ik ook. Hy had haar lief. ik u. Hy stootte haar van zich af... o god, dàt zou ik niet kunnen. Waarom liet Shakespeare hem dat doen?
Ja, ja, ik weet het wel. S. was een reus in menschkunde. Gooit men niet een bloemruiker weg als men ten stryde trekt? Maakt niet liefeykheid het hart week? Zeker, zeker, hy moest Ophelia wegstoten, zoodat zy gek werd van smart en gemeene liedjes zong, zy 't reine meisje? Erger krankzinnigheid ken ik niet. Vuile woorden op reine lippen.
Zie, ik die gesleept ben door den modder der wereld, ik die... ja, ik wil niet al de onreinheid noemen die my omgaf in 't leven, ik heb nooit een vuil woord gezegd! Dit komt me in den zin onder 't schryven. Nooit heb ik daaraan gedacht, maar waar is het!
En dan Ophelia! Dàt is krankzinnigheid!
En waarom liet S. haar zóó onwys zyn? Om haar smart te teekenen. En waarom die smart zoo groot, zoo eindeloos groot? Die smart gaf de maat aan van hare liefde, en van Hamlet's liefde. Hunne zielen zongen uit één toon. Een gemeen liedje in haar mond was dezelfde dissonant als in zyn mond: Ga in een klooster, weg met jou... voort!
| |
| |
O, god, mimi, wat ligt er 'n smart in 't begrypen van den Hamlet! 't Spyt me dat hy er is. Ik zou hem schryven als ik 't niet liet om dat vervloekte corrigeren van drukproeven.
Dag lief, rein kind... ik houd wat op met schryven aan je. 't Irriteert me, dat zie je wel. Ik heb vandaag iets dols in my. Net 'n gevoel om by je te gaan en je mee te nemen. Ik ga wandelen in 't bosch, ja, dat is goed.
Dag myn kind, myn lieve Ophelia. Kun je wys worden uit m'n brieven? Uit de stemmingen, meen ik?
Opgeven doe ik je niet, nooit! Schryf me dat ook.
| |
Woensdag nacht, na je pakket.
Ik ben laat van Hotz gekomen. Ik wist niet wat my wachtte. Ik heb gelezen tot nu toe, 2 uur, en ben erg aangedaan.
Schryven nu, kan ik niet. Ik dank je mimi. O god, wat 'n hart! Ik begryp myn gevoel niet. Toch is er smart in. 't Is of ik bang ben voor de hevigheid myner aandoeningen. Myne liefde was niets, ik moet voor uw hart zorgen. Morgen zal ik kalm wezen.
Myn pligt zal ik doen al zou ik bezwyken. O mimi, wat ben je heerlyk sterk, juist in die verheven opregtheid. Je zou my goed maken. Wel
| |
| |
geef je je gemoed, ik kan niet schryven. O, als ik dat geweten had toen ik van avend lachte en praatte als een kind... dat my dàt wachtte. Want je dagboek en je brief stemt my ernstig. Ik zou willen sterven om de keus te myden tussen afstand, en... ik weet niet wat ik schryf. Ik voel iets als heiligheid door uw schryven. Neen, je kunt niet weten hoe me dat aangrypt. Ik zou 'n nieuw leven willen beginnen voor je. Neen zeker, je bent niet geestig... ik kan je niet zeggen, hoe ik voor je voel. Ik wou wel sterven van nacht om te scheiden met dien indruk. Wat er gebeurt, ik zal je waard zyn, ja, dat wil ik. Och, dat ik van nacht nog Tine kon spreken. Zy zou my goed begrypen. Zy zou my goed begrypen. Ik wou dat ik dood was. La joie fait peur, neen, 't is geen joie. Ik ben ontsteld. Er is verleden een man gek geworden, omdat hy geld had gewonnen. Zoo is 't ook niet. Neen, 't is omdat ik vrees dat ik je zal moeten opgeven om je moeder. Morgen zal ik denken. Nu kan ik niet. Er is iets vreemds in dezen dag.
| |
Donderdag morgen.
Ik had je geschreven van vrydag avend tot gister middag toe. Dat kryg je; maar nu kan ik niet anders dan je zeggen dat ik je pakket heb. Nu kan ik je niet schryven. Bedenk dat je een
| |
| |
sluitteeken vraagt. Dat zal ik, al zou m'n hart breken, maar daartoe moet ik m'n geestkracht verzamelen. Schryf my niet. Je hebt genoeg gedaan. 't Is myn beurt. Maar ik beken dat ik zwak ben. De laaste brief zal van my wezen. Ik weet niet wat zwaarder is, 't laast schryven of 't eerst niet antwoorden. Ik ben bedroefd en bly alles te gelyk.
O, een ding nog, antwoord daarop mondeling als je wilt door Marie, mag ik je boekjes bewaren? Verbranden kan ik ze niet. Dat kan ik niet. Als je niet wilt dat ik ze houd, dan zend ik ze je terug.
Ik ben moe van aandoeningen. Ik heb wat tyd noodig. Ik wil je liefhebben als nooit iemand verzinnen kon, hooger, heiliger, reiner.... maar gloeiend mimi.
Ik zal naar huis gaan, dat doe 'k altyd als ik geschokt ben. O dat sluitteeken. Je hebt gelyk. Ik eerbiedig je uitspraak, ik voel dat je goed handelt. Ik wil niet minder wezen.
Neen, je bent niet half. Je...
Ik kan nu niet schryven. Ik ben vreesselyk aangedaan. O, wat zou je vader je vereeren als hy alles wist.
Geef je mama een kus en ook je vader, ik weet niet waarom ik dit zeg, maar ik voel het zoo.
| |
| |
Wat is dat schryven ellendig. Toch zou ik je nu niet willen spreken, alleen niet.
Wacht myn brief, myn sluitteeken. Nu heb ik geen woorden voor m'n gevoel. Ik wou dat ik nog eens leven kon.
Mimi, ik zal je je pligt makkelyk maken. Dat heb je aan me verdiend.
O god, vrywilliger voor een heldendaad, een sluitteeken. Ja.
Vandaag geen woord meer, maar doen zal ik het.
|
|