| |
IX.
Maandag avond [16 Maart 1863].
Myn kind, myn lief kind, o hoe dank ik je voor dien brief! Je laaste woord is: heb my lief! Ja, eindeloos, mimi... zoo is het! Ik kreeg je brief tegen twee uur, toen sloot ik wat ik je geschreven had. Dadelyk schryven kon ik niet, ik heb je innig hartelyk schryven gelezen, en weer, en weer. En ik heb een gevoel van moeheid van 't genieten. Wat geef je je hart schoon en flink. Ik wist dat
| |
| |
je my liefhad, mimi, maar ik dacht niet dat het by u was als by my. Toch moeten we onze pligt doen, dat spreekt van zelf. Maar juist daarom zeg ik je graag dat ik je hart geheel aanneem, en je 't myne geef zonder grens. Je braafheid, je toekomst, je eer... alles gaat my aan, zooals ik u aanga in al myn streven. Je papa hoeft niet te meenen dat hy voor je zorgt; als je iets verkeerds kon doen, zou 't myne schande zyn, zoo goed als de zyne, ja meer, want ik ben je nader dan hy. Een brief als die je my heden zond is een heilig huwelyk. 't Is me of er een dam is doorgebroken, en nu, laat den stroom keeren wie 't kan! Ik niet, ook wil ik nu niet! Ja, juist, je zegt het: het menschelyke zou anders geheel verdwynen! Wy zyn menschen, mimi, en wy zyn goed. Dat zullen wy blyven, niet door ruwe domme vormen te ontzien, maar door juist die vormen verbrekende, elkaer te steunen in 't goede. Denk je dat zoo'n brief van u my niet sterkt? Ik loop er naar, ik voel 't in m'n gang. Je hebt goed gedaan my zoo te schryven.
Toch meen ik niet op den duur en aanhoudend je vaders verbod te schenden. Maar wel geloof ik dat het goed is van beide kanten goed te weten hoe we elkaer bestaan. Twyfel, tobben, onzekerheid, dat alles martelt. Ik dank je voor je heer- | |
| |
lyke liefde, en neem ze aan, en geef ze je terug, o erg! Ik gloei er van.
| |
Dingsdag morgen.
Ik schreef maar weinig gister avend. Dat had z'n reden die ik straks zeggen zal. Of neen nu al. Ik voelde gloeiend voor je, en was in de stemming daaraan toetegeven. Mag ik dat? vroeg ik my zelf. Hoe het zy ik zal je altyd de waarheid zeggen. Nu volg ik eerst je briefjes. Niet schryven zou ik kunnen, maar anders schryven dan myn indruk is, kan ik niet!
Ik voelde heel goed de gedwongen terughouding in je briefje na 't portret. Ja, wel was er weemoed in, en ook my deed het weemoedig aan, vooral om de tegenstelling met je zyn. Dat is van onze eerste ontmoeting af myn hoofdindruk geweest. Jy zelve bent een lieflyke verschyning. De indruk die je maakt was voor my: de mensch op z'n schoonst. Open, hartelyk, jong, frisch... net'n granaatappel die juist even ryp de heele natuur aankykt of ze (onbewust) vragen wilde; ben ik niet rein, goed en begeerlyk? Nu, die weemoed was, en is, een contrast dat my zeer deed. Als ik een roos zag welker blaadjes beklemd raakten tusschen twee takken, zou ik die takken voorzigtig hebben weggebogen om ruimte te geven aan de lieve bloem die niet bloeien kon in
| |
| |
nauwte. En jy! Je bent geen voorbeschikt slagtoffer van zelf gemaakt verdriet, geen smartcoquette, zoo als er zyn. Geen teringdorstige, zoo als er zyn. Niet iemand die hoogheid zoekt in gedwongen buiging, of schoonheid in ziekelyke bleekte. Zoo als er weer zyn, dat weet je! 't Is van u zonde en jammer dat je treurt. Je hebt iets opwekkends en verfrissends in je heele wezen, meer dan ge zelf weten kunt. My altans heb je geëlectriseerd, en aangestoken met jeugd. En gyzelve zoudt vergaan in kloostersmart? O, 't is zoo jammer. Ik blyf er by wat ik gisteren schreef, vóór je brief, ik bemin je zóó dat ik je bruigom zou kunnen omhelzen.
Zoo, vind je een verwyt in m'n gezigt voor de heele wereld? Toch ben ik meestal goedig gezind, en heb meely met de wereld die zoo dom is. Vaders, voogden, regenten, koningen... al wat gezag heeft, schynt te dom om te begrypen hoe liefde geluk geeft aan den gever. Een hart is geen portemonnaie die leeg raakt naarmate men uitgeeft. Integendeel. O gister heb ik twee dingen gedaan in uw naam. Ik kocht sigaren, en daar kwam 'n oud mannetje zyn pypje opsteken aan de gasvlam. ‘Mag ik even, m'nheer!’ ‘Ga je gang vrind’ zei de tabaksman. Die oude man zag er krom en verdraaid
| |
| |
uit. Hy scheen verwerkt, en had het in zestig jaar niet zoover kunnen brengen dat-i zonder verrekken van hals en toonen z'n pypje tot de vlam kon brengen die toch niet te hoog was voor 'n latynse schooljongen. Een fragment van 'n mens! Nu, ik gaf hem 'n pond tabak, en in mezelf zei ik er by dat het van jou was. Hy was heel bly, en laat je zeggen: ‘nou, dat vind ik lief.’
En toen was daar een orgelman die medelyden opwekte, of althans attentie door een halve vrouwenhoed op z'n hoofd (als ik orgelman was zou ik nooit op zoo'n idee komen, jy?) Daarby liet hy twee kinderen dansen, die ook heel zot waren toegetakeld. Ik had meely met hem, niet om z'n armoede, maar om de malle keus der middelen om geld te krygen. Toch scheen 't zoo mal niet te zyn, want twee soldaten gaven hem wat. Dat speet me, want ik weet dat voor 'n soldaat een cent veel is. Welnu, ik heb dien orgelman laten beloven dat i nooit weer iets zou vragen aan soldaten. Voor 25 cts. heeft i dat beloofd. Zal hy dat woord houden? Ik vrees neen! Maar 't is mogelyk, als hy in alles zoo excentriek is als in z'n kapsel. Maar als hy geen woord houdt, is 't myn schuld niet, noch de uwe in wier naam ik probeerde alle nederlandse militairen
| |
| |
beneden den rang van korporaal te vrywaren voor zyne kostuum-overreding. Zie je, mimi, zoo heb ik je lief. Uw beeld moet tot vreugd en vrolykheid leiden, en niet tot treurigheid.
O mimi, waarom spreek je van sterven! Daar ligt nog 'n lang leven voor je. Je bent nog veel geluk schuldig aan velen, aan je ouders, je broers en zusters, aan my. En... ja, ik wil brusque zeggen wat ik meen, aan kinderen van jezelve! 't Is zonde, zoo'n frisse weelderige jonge plant om te hakken voor ze vrucht droeg. Je moogt niet toegeven in lugubre gedachten. Je hoort jezelve niet toe. En als ik bedenk dat in my welligt de oorzaak ligt van die afwyking uwer natuur die bloei vraagt en geens noeijing (mal woord... hoe spel je dat? Met drie i's?)
Och, dat was om van 't apropos te raken. Ik ben zeer in de war met myzelf. Want, mimi, als die oorzaak in my ligt, dan was 't immers myn pligt je niet eens te schryven. Noch hartelyk en innig, want dat vuurt aan, noch gedwongen, want ook dat vuurt aan, ja nog meer! Ik weet myn pligt niet goed, maar dit beloof ik je, ik zal er goed over denken. Nu wil ik, al ware 't eens vooral, zeggen wat ik op 't gemoed heb. Ik herhaal m'n laatste woord van gister. Ik heb je innig, innig lief... is 't een misdaad, in godsnaam
| |
| |
‘Nu, gelukkiger dan zoo als 't was voor 'n jaar!’ Juist, ik geloof dat! Anders mogt ik dezen brief niet schryven. Ik geloof dat het voor u en my beter is lucht te geven aan onze aandoeningen dan die zaem te persen tot berstens toe.
Marie is indedaad bewonderenswaardig. Ik merk dat vooral ops in haar spreken over u. Met vreugde zegt ze altyd: ‘Ik heb mimi gezien!’ Denk eens na wat dat zeggen wil in haar die veel van my houdt, en weet hoe ik u liefheb. Is dat niet groot? Als deze brief dik wordt ben ik beschaamd dien haar te geven. Er is wreedheid in. Maar dat merk ik aan haar niet. Zy is instaat om ongemaakt te zeggen: o, dat zal mimi pleizier doen.
Ik heb haar dikwyls gezegd hoe lief ik je had. Zy nam het lief en gul op, sprak er over alsof het de natuurlykste zaak der wereld was, en vraagde nooit: en ik dan?
Aan Tine schryven! O waarachtig! graag! Je kunt van haar nooit te veel goeds denken. Zy is een engel. Als je aan haar schryft, doe 't dan zooals een geloovige bidt. Je kunt niet te opregt wezen. Ik heb geen wroorden om haar gemoed te schetsen. Daar is geen vlek in. En meen niet dat uwe liefde voor haar in 't minst strydt met je genegenheid voor my. Dat is niet waar. Dat zouden bedorven mensen zich opdringen, maar
| |
| |
't is zoo niet. Van u weet ze dat ik je lief heb, dat je den wil van je vader volgt en my daarom ontwykt, maar je brieven heeft ze niet gelezen. Je kunt van haar nooit te goed denken, onthoud dit wel en houd my aan dat woord. Als ik dood ben (ik mag dit wel zeggen mimi, ik die zooveel ouder ben) en alles liep je tegen ouders, dood, ziekte, armoede, allerlei tegenspoed, dan zou je haar moeten aanspreken als of ik het was. Deze brief ware genoeg om je het grootste regt te geven in haar hart. Ja, zonder dat, ze weet dat ik je liefheb. Ja, schryf haar, zeg dat ik je voorstel haar te vragen om 'n slordig antwoord, zoodat je 't byna niet lezen kunt. Ze kan zoo komiek knoeien in haar brieven.
Zie hier by een paar. Eerst wou ik je wat verklaring en toelichting geven, maar 't is beter van niet. Laat dat verregaand négligé maar blyven. Ik vind het schoon. En zie eens wat 'n gloed overal. En dat is na veel tobben en lyden. Is 't niet schoon? Wat je in de brieven niet begrypt sla je maar over of als 't je interesseert, vraag het my.
Charlotte de Graaff is sedert den dood harer moeder by my. Deze had my dat laten beloven. Lotje heeft haar beetje geld aan my gegeven. Marie weet dit, en jy nu ook; anderen niet.
| |
| |
Na die komieke brieven van Tine, zend ik je ook den brief van Laura Ernst, die ik naar Brussel zond om te genezen van verdriet. Kyk eens hoe Everdine myn wissel gehonoreerd heeft. Den brief dien Laura me schreef kan ik je niet zenden, en dat spyt me, daarin schryft ze over Everdine en de kinderen, wacht: - neen, ik wou er wat uit copieren, maar 't verveelt me. Het spyt me dat ik je dien brief niet geven kan. Ik wou je door 'n ander 't interieur laten schetsen waartoe je behoort. Ik wou je (zoo goed als zonder den Haag en je ouders te verlaten mogelyk is) thuis maken in myn kring.
Hoe 't zy, 't rommeltje dat ik je nu zend, is om je hart te logeren te vragen, in afwachting dat je heelemaal kunt komen. Schryf flink aan Tine dat ik je dol liefheb, toe! O god, ik zal je geen démenti geven, en zy my noch u een verwyt.
‘Als ik iets zeg moet je my gelooven’ zeg je. Ja, altyd. Geloof my als ik je dit verzeker. Het niet gelooven van uw eenvoudig woord, zou my treurig en kluchtig voorkomen. Niet alleen geloof ik wat je zegt; maar ik geloof in je, ik begryp geen liefde zonder dat.
‘Je papa is goed en vriendelyk’ zeg je. Zeker geloof ik dat! Maar mimi, dat is de vraag niet. De vraag is of hy uw gemoed vult? Of hy, u
| |
| |
my ontnemende, zichzelf daarvoor in plaats geeft? Dat is de vraag, en van 't antwoord op die vraag hangt af of hy z'n pligt doet in 't verbieden, jy in 't gehoorzamen. O, meen niet dat ik je overhaal, of aftrek. Laat er geen verschil wezen in 't u, of ik. Uw pligt is de myne. Ik zal me schamen als jy wat verkeerds doet, doe jy dat voor my. Beschouw my nooit als tegen u en tegen je eer. Ik zie niet in dat jy erger dan ik zou vernederd wezen door eene verkeerdheid. Jy bent geen vesting, ik geen belegeraar. Wy wonen in een huis, met gemeenschappelyk belang... als er brand ontstaat, lyden wy beiden. Of meen je dat ik je niet graag om den hals waar gevlogen toen ik je sprak in 't Willemspark? Meen je dat ik geen stryd had om zoo boekerig ordinair te wezen? In 't algemeen ben ik hartstogtelyk, en dan voor u! Maar ik zie je aan als myn eigendom, dat ik juist daarom niet schaden mag. Je papa zou niet treuriger wezen dan ik, o god neen! wanneer ik iets tegen je misdeed. Wees jy zelve ook maar niet tegen my op je hoede, (je eigen fouten is wat anders.) Je zou al 't verkeerde in my 't best ontwapenen door volkomen vertrouwen.
Toch is 't my moeielyk, want je trekt my vreesselyk aan. Compleet vertrouwen is 't beste, ik zal je eerlyk waarschuwen als ik orkanig word.
| |
| |
Ja, wel ben je driftig! 't Is niet mooi driftig te wezen, maar wel was je ‘mooi’ toen je zoo driftig was! Nog zie ik je. Over 't geheel geloof ik niet dat er een indruk van je in my is uitgewischt... van 't eerste briefje af.
O, ik analyseer graag - daar weet ik opeens waarom dat briefje my zoo trof. Er was smart in. Dat trok my aan. ‘Er zyn zaken die nog treuriger zyn!’ Juist, dat was het.
Ik droomde van je. En toen die ontmoeting, waarby je zoo onmeisjesachtig, zoo rein menselyk, zoo dapper my toestond je 'n kus te geven op den weg.., wat was je prachtig onfatsoenlyk, mimi, hoe verheven ongemanierd! - dat antwoordde op m'n droomen. Toen zag ik je gelaat niet. Alleen je oogen door den sluier... je bent een heerlyk schepsel! En nog verwyten ze my dat ik m'n minnebrieven heb weggegeven voor niemendal!
Dat het ontmoeten by vreemden je hindert, begryp ik, en toch aan den anderen kant, is het goed. Elkaer niet zien zou u en my breken. En niet met anderen vind ik niet goed. Ik zelf ben een beetje bang voor myn hartstogt. Als ik zeker ben dien altyd te overwinnen, zal ik het je zeggen.
Maar zeg, wat meen je met dat ‘ondragelyk koele langs my gaan van gister.’ Heb ik je ont- | |
| |
moet? Ik weet het niet. Dat's verdrietig. Ik zoek je overal, en staar rond, en volg telkens met myn blikken alles wat in de verte jy wezen kan, ik droom wakend van je, ben kwaad op ieder die 't ongeluk heeft 'n ander te wezen, en dan schynt het toch dat ik je had kunnen zien, en niet zie! Dat is erg. Ik heb je niet gezien mimi. Koel zou ik je nooit voorbygaan. Lomp dat's mogelyk. Misschien zou ik 't groeten vergeten door verrassing, maar koel nooit. Dat weet je toch wel. Och, meestal 's avonds heel laat, doe ik een pélérinage voorby je huis. Dan kan 't je niet hinderen. Overdag myd ik het.
En nu dit: of je my by m'n naam zult noemen? God mimi, wat 'n vraag! En ik u dan, jou dan, als je wilt? O mimi, hoe inniger je met my zyt, zonder je te schaden natuurlyk, hoe liever 't my is. Ik begryp geen scheidsmuur tussen ons (dan die noodig is om je geen smart te berokkenen). Vormen zouden voortaan gemaakt zyn, en beneden ons. O, wat zal ik bly wezen als ik voor 't eerst myn naam hoor uit uw mond! Je schryft: ‘Ik ben de uwe.’ Ja, mimi, in den hoogsten, edelsten, fynsten zin hoor je my toe. Als een kostbaar kleinood zal ik je behandelen. Nog weet ik niet hoe ik 't groote doel zal bereiken dat uwe liefde je geen schade doet, in geen opzigt
| |
| |
(ik bedoel in den zin zooals ik gisteren schreef). Maar hoe dit zy, ik neem je lief hart aan, en ik heb je onuitsprekelyk lief! Zou iemand een diamant weigeren omdat i niet weet of hy in staat wezen zal dien behoorlyk te zetten. Dat is byzaak! Den diamant neem ik dankbaar aan. Ik voel kracht in my dien te waardeeren. Och ik ben zoo bly met je brief!
Over onze verhouding zal ik goed nadenken. Maar dat ze bestaat, innig, heilig en onverbrekelyk, staat vast. Myn hart huwt je.
Dag mimi, myn mimi,
Uw Eduard
Is dat goed?
Ik wacht 'n brief van je. Ik moet met je overleggen wat onze pligt is tegenover je papa. Als wy moeten afbreken... in godsnaam! Ik vrees ja. Maar dit is gewonnen dat wy weten hoe we aan elkaar te denken hebben. Dat is goed, dat geeft kalmte. In myn hart behoor je my, al hoorde ik nooit weer iets van je. Dag myn lief kind.
| |
Dingsdag avend laat.
Ik ben van avend by H. geweest. Ik hoopte dat je 'r komen zou, en toch is 't goed van niet. Er mag geen schyn wezen van afspraak. Ik zal je nooit meedeelen... (wanneer ik daar komen
| |
| |
zal, wou ik zeggen) maar mimi daar is iets mennists in waar ik niet van houd. Laat ons de zaak flink by den naam noemen. Zoolang ik in den Haag ben zal ik daar dikwyls komen. Jy ook. De kans is dus dat we elkaar vaak zullen ontmoeten. Dat idee vervult my. Ik vind het heerlyk. Wy willen dat of wy willen dat niet. Zoo neen, dan moet ik van H. wegblyven. Zoo ja, dan: vogue la galère! Ik zeg je nu dat ze my morgen te dineren hebben gevraagd. Was je nu van plan er te komen, kom dan. Blyf niet weg om my. Was je 't niet van plan, kom dan niet om my.
Of beter nog. Kom wèl om my! Wy zullen overleggen wat we doen moeten. Ik peins er over en verzeker je dat ik even goed voor u als voor my zelf zal stemmen, ja ook voor de regten uwer ouders. Wanneer we elkaar makkelyk en vry hebben ontmoet, zal misschien het afbreken ligter vallen dan in zoo'n spanning van koortsachtige onvoldaanheid. Wy zullen goed wezen zonder gemaakt offer of katholiek vastenbegrip.
Maar als je hierover anders denkt, volg je gemoed. Ja, dat spreekt vanzelf.
Ik ga slapen, 't Is één uur. Morgen komt Marie, dan kryg je dit rommeltje. Schryf je my? en veel? Heel veel? Bedenk dat je myn eigen- | |
| |
dom zyt, en dat dus al je indrukken my hooren. Wegstoppen is ondeugend en smokkelen op je bruidschat. Neen, dat doe je niet. Je weet niet hoe groot je bent in je opregte moedige betuigingen! Wat 'n heerlyk vertrouwen, en... zonder acte! O, ik neem je hart zoo plegtig aan; ik voel zoo de heiligheid van onzen band. Ook ik zeg: twyfel nooit aan my!
Ik droom nooit... in den slaap. Maar wakend haal ik m'n schade aan je in. Nu slaap je al. Och dat er geen God is dien ik kan vragen je te zegenen... ìk zegen je!
|
|