Brieven. Deel 6. Minnebrieven-tyd 1862-1863
(1892)– Multatuli– Auteursrecht onbekend
[pagina 36]
| |
en je wist wel dat ik gaauw zou antwoorden op uw heerlyk lief schryven. Daar is een charme in uw opregtheid die my geheel inneemt en - nu iets geks uit myn eigen mond - ik ben die opregtheid waard. Ik huiver by de gedachte dat een hart als 't uwe zich openbaren zou aan iemand die 't niet wist te waardeeren. Ik voel de reinheid van uw gemoed, en nog eens, ik ben het waard. Vooraf heb ik u wat te zeggen dat komiek klinkt: ‘gy behoort tehuis in myn vak.’ Een makelaar, een handelaar, heeft (of wordt verondersteld te hebben) verstand van waren, van goederen. Welnu, menskunde is myn vak. Zoo vreemd my alle andere dingen zyn (van materieel belang) zoo scherp zie ik in de gemoederen, mits ze van adel zyn als 't uwe. Ik las uw ziel in uw eerst kort briefje. Ik wist dat gy my kennen wildet. Het drukte my dat ik u daarop zoo lang liet wachten. Ik las meer nog uit uw tweeden brief. En uit den derden zeer veel, ja alles. Maar vóór die beide laatste brieven wist ik dat gy my lief hadt. En op dàt weten, dàt begrypen verhef ik my! Want even als 't spreken van een taal, juist zóó als ze wordt gesproken in 't land waar ze t'huis hoort, doet gissen dat men verkeerd heeft in dat land, zoo is 't aanslaan van den toon die er klinkt in uw hart, een bewys dat ik bekend | |
[pagina 37]
| |
ben in 't heerlyk schoon gewest van reinheid, van zucht tot offer, van hoogen moed. In de middeleeuwen waren er wapenherauten die aan zekere kenteekens onderscheidden of men van goeden adel was. Ik heb die kenteekens gevonden in u, myn lief kind. En, om je te laten zien hoe dat lezen in een gemoed geschiedt ... ziehier een voorbeeld. Ik heb er meer, maar kies 't eenvoudigste. Gy kunt daaruit met een zien hoe styl geen kunst is of kunstje, maar alleen voortspruit uit het hart. Uw hart heeft u, zonder dat gyzelve daaraan dacht, iets in de pen gegeven dat voor een opmerker frappant is. Weet je nog 't begin van uw tweeden brief? Het eerste woord, neen woordje? Bedenk u eens. Uwe bedoeling was eenvoudig den brief te beginnen met de mededeeling dat ge myne oproeping hadt gelezen. Dat's makkelyk uittedrukken. Er waren oneindig veel manieren op. Uw hart deed u beginnen met het woordje: en! Kind, kind, wie begon ooit een brief of boek of hoofdstuk met: en? In den bybel, ja; maar daar is 't niet: et, maar: or, ons: nu. 't Geschiedde nu in de dagen enz. Daarmee zal ik je lang plagen? In 't p.s. van dien brief zeg je: ‘Ik heb zooveel aan u gedacht.’ O, lieve, dat wist ik al. Pedant, he? Fat, he? | |
[pagina 38]
| |
Kan ik het helpen. Uw ‘en’ had je verraden. Begryp je dat? (O, tutoyeer my ook, en laat onze hooghartigheid inderdaad hoogheid van hart zyn. Ik vind het zoo prettig alle wereld wegtegooien. Myn nichtje, een kind myner zuster, ja zelfs haar broertje (van 14 jaar) noemen my Eduard. Het oomschap vatten ze niet in my.) Dat ‘en’ toonde my aan dat uw brief een voortzetting was van uwe gedachten. ‘En’ is een voegwoord, 'n woord dat wat zamenvoegt. Er moest dus iets wezen dat uw brief voorafging: ‘En gy hebt my iets te zeggen, en verlangt myn adres!’ Zie eens hoe uw hart daar voor doctor in de letteren gespeeld heeft! Gy zelve wist het niet! Dat is plagen, niet waar, myn opregt kind! O, neem 't aan als hartelykheid. Ik zou u niet plagen als ik niet voelde hoe dat u uw toon tegen my zal gemakkelyk maken, en tevens dat ik in staat ben u optenemen in myn hart. Wees heel gerust lief kind, over uwe verloving met my. Er is zooveel grootheid in uw zyn, dat ik door u goed worden zou, als... ja, toch schrik ik by 't idee als zooveel overgegevenheid in verkeerde handen viel! Maar zou dat kunnen? Ik geloof en hoop: neen! Want zou 't mogelyk wezen dat een | |
[pagina 39]
| |
slecht mensch zoo'n goddelyk vertrouwen inboezemde? Ik voel my goed door en om u. Daar is iets heiligs in u dat my en ieder heiligen zou. Als ik u plaag met wat ik uwe declaratie zal noemen, is dat om eigen met u te worden, en u eigen te maken, maar de hoofdindruk uwer handelingen is my plegtig. Ik ben bovendien ernstig in myne opvattingen, vooral in zaken van 't hart. Ik hoop ditmaal u wat uitvoeriger te schryven. Altyd zal ik dat niet kunnen. Maar ik beschouw dezen brief als een soort geloofsbelydenis, als complete toenadering, zoo dat ge my goed kent, en me zult ontvangen of ontmoeten als eigen, geheel eigen. Eerst zal ik daartoe uw brief beantwoorden, die my innig goed deed. Uw vertrouwen steunt my. Ik draag en lyd veel, maar zoo iets beurt me op. Het bedroeft u dat ik weinig zulke brieven kryg. Neen, lieve, ik kryg veel zulke brieven, dat wil zeggen: betuigingen van sympathie, maar onder die velen merkte ik uw brief op. Uw schryven behoeft niet alleen te staan om opgemerkt te worden. Er was een toon in die my trof. Over 't algemeen echter heeft men voor my eene soort van sympathie die my boos maakt. | |
[pagina 40]
| |
Maar om opregt te zyn moet ik zeggen... (zie by ***) [blz. 48.] Neen dit eerst. De mannen, 't volk, de natie is lafhartig. Zy durven geen hand uitsteken. Ik vind byv. zoo vreemd dat zy die my slecht noemen, die tegen my party trekken voor ik weet niet welke soort van zedelykheid, dat zy zoo weinig party trekken tegen de schandelyke onzedelykheid op enorme schaal die door Nederland in Indië wordt gedreven. Zie, dat's zoo komiek. Ik zou (om te blyven by die vertelling over 't logeeren by Kruseman etc. straks meer daarvan, 't is niet waar) ik zou daarom een slecht mensch zyn. Goed. Neem aan dat het waar is. Wel, dan moet ik daarvoor gestraft worden met verachting, tegenwerking, al wat ge wilt. (let wel dat de straf nog al erg is, wyl door die en dergelyke praatjes my 't voeden myner lieve kinderen wordt moeielyk gemaakt) Maar goed! Neem alles aan. En zoo'n feit, èn de regtvaardigheid van zoo'n straf. Ik wil heel graag my beroepen op zoo'n zedelyk. heidsgevoel, op zoo'n gevoel voor regtvaardigheid... maar waar blyft zoo'n gevoel zoo op eens als er kwestie is van regt doen in de havelaarszaak? Verbeeld u dat je eens tot je vader zei: ‘Ik ken multatuli, ik heb invloed op hem. Ik zal hem verzoeken hier te komen, | |
[pagina 41]
| |
‘en zich te onderwerpen aan uwe regtsmagt. Hy zal op myn verzoek dat doen. Hy zal niet antwoorden: gy zyt myn regter niet! Integendeel, hy zal de straf gewillig ondergaan die gy hem zult opleggen ... als hy schuldig wordt bevonden. Neen, sterker nog, hy zal zich schuldig verklaren, hy zal u verzoeken hem te straffen... Maar, vader, hy verzoekt dan ook dat ge met gelyk besef van pligt en regt en waarheid en zedelykheid, regt eischt voor hem in de zaak waaraan hy alles ten offer bragt.’ Wat zou dan uw vader zeggen? Ik denk: ‘Dàt gaat my niet aan.’ Zie je, 't beschuldigen van iemand die alleen staat, is makkelyk. Men bedenkt niet, of weet niet, hoe moeielyk zulke laffe praatjes my 't leven maken, my die reeds zonder dat, veel te dragen heb, men beseft niet, hoe die vertellingen worden gearrangeerd, verfraaid, vermeerderd en verbeterd om de oogen aftetrekken van de hoofdzaak, en hoe wreed het is daardoor mee te werken om myn taak nog moeielyker te maken. Aan u, zeg ik dat die vertelling omtrent dat logeren by K. niet waar is... ja, is 't niet al bitter dat ik u over zoo iets moet schryven? Er zyn andere dingen in myn gemoed dan my te verantwoorden over gemeene dingen. O, meen | |
[pagina 42]
| |
niet, dat ik me wil afhelpen van die zaak. Ik zal zorgen dat gy (ook hierin) uw woord van eer kunt geven dat het niet waar is. Ik sta hierop. Ik zeide u dat ik ernstig gestemd ben. Welnu, ik neem uwe heerlyke ontboezeming van gehechtheid zoo ernstig op dat ik u beschouw als eene verloofde, die regt heeft te vragen: hoe is dit, dat zegt ‘men’. Maar, lieve ‘men’ houdt niet op. Als ik u dit heb verklaard komt er weer wat anders, en dan weer wat, altyd door... Dat is de taktiek van afmatting, waarin ik vis-à-vis vreemden niet toegeef. Ik heb er soms pleizier in te antwoorden: ‘Wel zeker, dat is precies zoo als je zegt.’ Maar u zal ik die zaak uitleggen, en zelfs sta ik er op u ditmaal bewys te geven, schoon gy 't niet vraagt. Voorloopig dit: 't is niet waar. Zulke gedurige aanvallen (o, ik ken ze zóó!) vergelyk ik met een proces vol chicanes. Een arme drommel eischt miljoenen. Op dien eisch antwoordt men niet, maar weet gedurig hem te dwingen zich te verantwoorden over stuivers en centen. Wie daarin toegeeft is verloren. Maar dit geldt u niet, myn lief kind. Ik weet dat je my gelooft. Ik stap nu hiervan af, maar noteer dat ik u de verklaring en 't bewys van die zaak schuldig ben. Dit is een zaak van eer tegenover | |
[pagina 43]
| |
u. Zeg maar voorloopig dat het niet waar is, en dat ge daarvan 't bewys zult leveren. Ik zou u niet blootstellen uw woord ligtvaardig te geven. [De zaak waarover hier gesproken wordt, was een praatje dat toen en vele jaren later onder allerlei vormen werd rondverteld en gecommentarieerd. De heer J. Versluys spreekt er over in zyn ‘Een en Ander over Multatuli’ (uitgaaf W. Versluys. 1889) Hy zegt daar: | |
[pagina 44]
| |
Dekker, zoodat er van misleiding in dezen geen sprake kon zyn. | |
[pagina 45]
| |
| |
[pagina 46]
| |
overnachten, maar bracht haar by zyn vriend Kruseman. Hy verzocht Kruseman het meisje dien nacht te herbergen, noemde haar naam niet, en zei alleen dat hy haar kende, en dat zy behoefte had aan bescherming... die hy, Kruseman, haar zeker gaarne zou verleenen. Maar geef me wat tyd. Ik ben met Kruseman niet onwel, maar koel. Hyzelf heeft al veel verdriet gehad van dat praatje, en is moe van verklaringen. Ik vrees dat ge een antwoord zoudt krygen (altyd inhoudende dat de zaak niet waar is, dat kan niet anders) maar niet zoo flink als ik 't verlang. Ik wil nu niet opstaan om te zoeken, maar later zal ik u een brief van Kruseman zenden, waaruit ge de koelheid zult zien, doch waaruit achting blykt, - geschreven op een manier echter die my hinderde, en die ik verwaand noem. Ik had geld noodig en was in besprek met een | |
[pagina 47]
| |
uitgever. Deze aarzelde en zei dat ‘ik van Kruseman (die ook uitgever is) f 2000 had ontvangen om een werk te schryven, dat ik in plaats van daaraan te voldoen, dat geld had opgemaakt met een maitresse te Parys.’ Toen schreef ik aan Kruseman. Hy antwoordde dat er niets van waar was. Goed. Maar hy voegde er by dat onze rigtingen zoo uit elkaer liepen (hy een rigting!) dat zoo iets tussen ons ook nooit had kunnen bestaan. (Hy geeft versjes uit van Ten Cate, vertaalde romans, hy heeft de onsterfelyke Aglaïa geschapen, en spreekt van rigting!) Kortom hy maakte van myn behoefte aan een verklaring op dat punt misbruik om zich aan my optehyssen, zich tot persoon te maken. Het slot was dat men hoe ook uiteenloopende, elkaar kon achten, en ‘als flinke mannen onder de oogen zien.’ (letterlyk) Ik nu erken Kruseman niet als flink man, - integendeel! - hy is alleen een zeer solide, geldverdienend, actief uitgever, en ben verstoord over zyn toon. Ik zal u dien brief zenden, maar als ik er nu naar zoek verlies ik te veel tyd. Maar vraag er my om. Ik erken uw regt. Gy geeft u zoo geheel, dat ik eerlyk alles wil teruggeven. Doch die brief is nog 't bewys niet in die andere zaak. Ik zeg u dit alleen om u te toonen, dat ik wat beleid noodig heb om 't bewys te krygen zoo als ik | |
[pagina 48]
| |
dat vorder, dat is: flink, rond, zonder praatjes. Nu de ***. Om opregt te zyn, moet ik u zeggen dat ik meer vriendinnen heb, nagenoeg als gy. Vertel me uitdrukkelyk of dit u smart of genoegen doet. Ik begryp en 't een en 't ander. Hoe 't zy, wees altyd geheel opregt. Je zult zeggen: dat ben ik! Tegen my, ja! Maar de grootste taak is opregtheid tegen en in uzelve. Dit is zeer moeielyk. Gy weet dit, gy die gewoon zyt uwe indrukken te analyseren. Groot! Ik streef er naar ... maar doorgaande ben ik 't niet. Doch al ware 't zoo (en zoo als gy 't uitlegt: in vergelyking met anderen, is 't zoo) voor u is 't zoo niet! Ik wensch voor u te zyn... ja, hoe kwalificeert ge onze verhouding? El, denk daar eens aan. Ik neem alles aan, mits op voet van gelykheid. Ge zyt me een handdruk schuldig, geen nyging. Ik ben hoogmoedig, ja, tegen magtigen. Ge zoudt me verdriet doen als ge niet négligé hartelyk waart. Dat zult ge. Doch, lieve, doe my 't genoegen en breek nooit een zin af als: ‘'t Spyt... neen, dat wil ik niet vragen.’ Wat spyt u, lieve kind? Zeg, wat? Wat begeert ge, wat kan ik voor u doen? O, houd nooit iets achter. Zie, ik ben jaloers op de gedachten die ge my onthoudt. Wil je my zeggen | |
[pagina 49]
| |
wat u daar speet? Als 't iets is dat van my afhangt zou 't heel zonderling wezen als ik niet deed wat gy begeert. Ik heb een innig gevoel voor u, en kan my niet voorstellen dat ge my niet alles kunt zeggen. Ik zal u alles geven wat my behoort. Bygaande twee briefjes zullen u in staat stellen te verklaren, dat de Max Havelaar waarheid bevat. Die heer S. zond me 't byblad op de Staatscourant dat ik gevraagd had in de Ideën en daarby schreef hy wat ge zien kunt in zyn briefjes. Zyn antwoord op myn vraag of ik er gebruik van mag maken is niet duidelyk. Ik verzoek u eenvoudig de zaak te verklaren, zonder namen te noemen of mededeeling hoe ge 't weet. ‘Ik weet dat de G.G. van Indiën verklaard heeft, enz.’ Geef daar uw woord op zonder meer. Je begrypt dat ik aandring op officieele erkenning, en wat daaruit zou behooren voort te vloeien! Ik heb dien Mr. S. nooit gezien, en vind het lief van hem dat hy me die mededeeling doet. Maar wat te zeggen van den heer Sloet, den Gouverneur Generaal die zoo iets niet schryft aan den minister, of van den minister die zoo iets niet gebruikt om regt te doen? 't Is toch waar dat ik van dag tot dag te worstelen heb met kommer! Ziet ge, ik wou dat | |
[pagina 50]
| |
de zedelykheidsmannen dat eens opvatten, dat ze daarvoor eens warm werden, in plaats van zich te laten afleiden door commérages (die haarl. vertelling is letterlyk commérage, praatjes van oude vrouwen in den letterlyken zin. 't Zyn oude vrouwtjes die het hebben verzonnen. 't Is een komieke historie. Lieve wilt ge my de brieven van Schook terugzenden? [De heer Mr. W. Schook was toen pas gepromoveerd. Hy is later advocaat te Balk in Friesland geweest, en jaren lang redacteur van de Sneeker Courant, waarvan de heer Bokma uitgever was en nog is. Menig voor dien tyd moedig woord is door Mr. Schook in dat blad en in de Veendammer Courant over multatuli geschreven. | |
[pagina 51]
| |
Neen zeker niet, laat geen ondergeschikten weten dat gy geheimen hebt voor uwe ouders. Als uwe moeder niet ziek was, zou ik u voorstellen alles aan uw vader te zeggen. Maar lieve, ik moet meer van u weten. Geef my uwe geschiedenis, die van uw hart. Beschryf my uwe betrekkingen, uwe levenswyze, den toon die er heerscht in uw gezin ... alles wat u aangaat. Zoo, moet ik raden naar uw ouderdom? Ik raad 26. Ik hoop dat je niet jonger bent; ik wensch, dat ge zoo volwassen zyt in jaren als uw geest volwassen is. Ja, ik hoop ouder! Zie, lieve, uw hartelyke aanhankelykheid heeft meer waarde als uw eerste jeugd voorby is, die kwade raadgeefster! Maar hoe dit zy ik neem u aan of ge 16 waart of 60! Hoe heb je my lief, myn kind? Kunje dat beschryven? Ik u als geestverwant, als een dapper hart, als een hulp waar 't noodig wezen kon. En ik zou op u rekenen, in welke zaak ook! Heb ik daarin gelyk? Ja! Maar by dat alles | |
[pagina 52]
| |
moet ik my afvragen zou myn gevoel 't zelfde zyn als een man my zoo had geschreven? Dat geloof ik niet. Ik verlang u te zien. Gy ook? Zeg me hoe ge my liefhebt, en of ge zeker zyt, dat onze hartelyke verhouding u nooit smart zal veroorzaken? Heb je ooit bemind? Ach, ik weet het wel, je hebt altyd bemind, maar je vond geen plaats voor uw hart! Goed, goed, geef het my... ik zal 't waardeeren tot je... ja, tot je beter plaatsing vindt. Neen, lieve, myn beste vrouw logeert niet by myn broer. Dat zou nog bitterder zyn dan de armoede die ze nu verbergt in Brussel. Daar wonen wy, om 't ontmoeten te vermyden van ryke bloedverwanten. Ik ben tydelyk hier om de last van 't corrigeren der drukproeven. Ik wacht op middelen om naar huis te gaan. O, dat is zoo bitter! Tine is een engel. Myn beste Eduard (kl. Max) is nu 8 jaar en Nonnie 5. 't Zyn lieve zachte kinderen. Je zult ze kennen. Neen, Tine kent u nog niet, en dat is eene uitzondering. Ik deel haar anders altyd mede wat er gebeurt, en zy is volkomen op de hoogte om u te begrypen en te schatten. Gy kunt van haar niet te hoog idee hebben. Zie, lieve, ik voel en begryp alles wat er in u omgaat (myn | |
[pagina 53]
| |
vak!) maar al was je in gewonen zin verliefd háár kunje 't zeggen, zoo goed als een roomsche alles zou zeggen aan z'n heilige maagd. Zy is onbegrypelyk verheven (met de grootste eenvoudigheid). Ze weet nog niets van u. Ik heb haar den laatsten tyd maar korte briefjes geschreven omdat ik zware zorgen heb. Myn brieven zyn als in de M.B. ‘Tracht nog wat uit te houden, wacht nog wat, houd moed etc.’ En zy is altyd opgeruimd en schryft alle dagen. Ze deelt my mee wat de kinderen zeggen en doen, om my 't afzyn te vergoeden. Dat ik van u niets schreef was omdat ik geen lust had haar een bloem te geven in plaats van brood... ziedaar! Maar uit achterhoudendheid niet! O, neen. Ik zou u niet zoo kunnen liefhebben, dat ik 't voor haar zou verbergen. Zy is myn heilige. Maar vat dat niet op als puritanisme, o neen, zy is vrolyk, kinderlyk en begrypt al wat menschelyk is. Ook weer moet je niet denken, dat ze uw brieven lezen zou. Dat wil ze niet. Zy zou zeggen dat dit je zou hinderen in 't schryven. Zy begrypt sympathie van een meisje voor my en vindt daarin iets heiligs. Reken in alles op trouw. Toch heb ik lust u wat brieven van haar te zenden. Je zou daaruit ons intiem leven leeren kennen en thuis raken in ons binnenste. Ook zou je | |
[pagina 54]
| |
in haar schryven zien dat ik haar juist heb geschetst in den Max Havelaar en de Minnebrieven. Ik had je veel meer te schryven... ik heb je lief. Hoe, kan ik niet zeggen. Kunt gy 't zeggen van u zelve? Heb je eene vriendin? Zoo ja, kunt ge 't haar zeggen? Ja, ik had u veel meer te zeggen. Ik wil u geheel kennen, en my zelf geheel doen kennen door u. Beschryf me uw persoon. Zeg me of je mooi of leelyk bent. Ik ben, ja dat begryp je, mager ‘comme un pain bénit!’ Maar toch zie ik er jonger uit dan ik ben. Ik ben zeer gefatigeerd, bleek, met omkringde oogen, maar daar ik vlug ben in bewegingen geloof ik nog altyd dat ik meer lyk op 'n jong mensch, die er oud uitziet, dan op iemand van 42 jaar. Ook is myn hart nog altyd jong en kindelyk. Onlangs te Leiden werd ik gefêteerd door de studenten, en ik voelde my op hun niveau. [By gelegenheid van een voordracht die hy in Leiden gehouden had. Ik vind daarover een brief dien Dek aan Tine gezonden had. | |
Leiden 11 April 1862.Amice! (ik mag dat toch wel zeggen?) | |
[pagina 55]
| |
heb gehouden tot betaling der onkosten. Ik hoop dat ge niet boos op me zult worden dat ik begin met over geld te spreken, ik dacht hoe eerder ik het u schryf hoe eerder het ook vergeten is. | |
[pagina 56]
| |
schreef Dek er by: ‘(hemelsche genade wat doe ik daar. Ik meen H.Y.! of hei of hey of heye zoo heierig als je maar wilt.) Ook heeft-i al de bereddering, locaal, geld en al 't gemaal op zich genomen. Ik zend u dit dat je wat van Leiden weet.] 't huis speel ik met kleinen Max als gelyke. Schryf me goed alles van u. Och, wat is liefde heerlyk. Zie eens, hoe schoon is dat vertrouwen van weerskanten. Lieve, deze brief is volstrekt niet wat ik my voorstelde. Wyt het die malle vertelling van de Kruseman-geschiedenis. Ik sta er nu op u die historie bloot te leggen, maar 't is jammer; ik had u liever wat verteld uit myn hart. Maar je zult niet te kort komen. Als ik in den Haag kan komen zal ik eene gelegenheid zoeken of voorstellen om u te zien. Vind je dat goed? Dag lief kind... of goeden nacht liever, 't is al laat. O, ik heb je meer te schryven, veel meer. Die zondag morgen beslist misschien over uw geheel leven. Dat zal u duidelyk worden. Ik ga slapen. Ik heb u lief. Zeg me hoe ge my liefhebt. Ik wil dat weten. Reken er op dat ik alles begryp, vooral het minder gewone. Ik zou byvoorbeeld niet begrypen uwe liefde voor dezen of genen die weinig anders had dan ik zeg in de Ideen (CX. CVII.) Neen, dit zou ik van u niet | |
[pagina 57]
| |
begrypen al waar de zaak nog zoo burgelykenstandelyk! Goeden nacht, myn kind! Zaturdag morgen. Lieve beste, ik heb niet geschreven wat ik wilde... die malle Kr-historie heeft my in den weg gezeten. Zoo iets jureert met myne stemming. Maar dat is uwe schuld niet. Ik wil u niet laten wachten. Dag lief kind. Schryf my veel. Ik heb 't gaarne, 't doet my goed. Want dat ik veel verdriet heb is waar. Je hebt er geen begrip van. Sedert 12 dagen heb ik geen letter geschreven aan m'n Ideen uit préoccupatie over het dagelyksche. O, dat is my zoo bitter! Vraag eens aan de brave menschen die zoo party trekken voor zedelykheid of dat braaf en zedelyk is dat ik gedurig in angst zit om 't hoog noodige? Als men denkt dat ik iets ontvangen heb voor myn Vrye Arbeid of Ideen, bedriegt men zich. Myn uitgever is arm. O god, kind, ga nu deze klagt niet opvatten als... hoe zal ik zeggen? Uw eerste brief was lief, ja heerlyk als brief, als uiting van gevoel, anders niet, anders niet. Bedenk dat ik gedwongen zou worden en omzigtig als je myn klagt anders opvatte. Ook kunje daaraan niets doen. De ryke schacherende fariseesche natie moet het doen. Maar | |
[pagina 58]
| |
in plaats daarvan arrangeren ze Kruseman histories. Neen, zoo iets gaat u niet aan. Maar wel neem ik goed nota van uw overgegevenheid, van uw gevoel, van uw hart. Dat alles neem ik aan. En ik zal zorgen dat uw sympathie niet zonder vrucht blyve. Dag beste kind, schryf my veel. Ik denk hartelyk aan u, zeer hartelyk. Je zegt: ‘zoo immers mag ik my noemen uwe mimi.’ O zoo graag. Maar bedenk dat ik heel ernstig ben, en alles ernstig opneem. Dag kind. Uw max. Of uw brief my welkom was? O god! Die zondag morgen zal tellen in uw leven. Bedenk by 't lezen van die verklaring van den heer Sloet dat al zyn raadgevers in Indie belangshalve tegen my zyn. Daarom is 't zoo frappant. Maar waarom dat niet openlyk verklaard? Is 't regtvaardig dat ik nu zit te tobben over het dagelyksche? Foei! |
|