| |
XIX.
Maandag morgen.
Myn beste Tine. Ik heb niet dadelyk geantwoord op uw brief van eergister omdat ik weer wacht. Dat wachten! En schryven is zoo omslagtig en vervelend juist omdat ik telkens wat meen te bereiken en telkens weer uitstel of afstel.
De taktiek myner tegenstanders is: laster! Je kunt het precies lezen in den Max Havelaar. Ik had het voorzien. ‘Voor zulk een dichter zou men het hoofd buigen, maar..... hy slaat zyne vrouw! En dan gebruiken wy de blaauwe plekken van die vrouw om 't hoofd omhoog te houden!’ Lees die heele passage. 't Is precies. Ze vertellen dat ik drink, dat ik u mishandel, dat ik in een woord een slecht mensch ben. Je hebt er geen begrip van!
Ook in 't proces met v. Lennep...
[Wat hier in den brief volgt, vindt men in het deel: ‘De Havelaar verschenen’ blz. 212 en volgg.]
Pieter aan den Helder is ernstig ongesteld. Ik vrees voor gevaar. Dat doet me toch aan. Ik zou er heen willen gaan maar ik kan niet.
| |
| |
Hoor eens, ik neem alles aan wat je schryft over Siet, en dat je niet dan gedwongen hartelyk kunt wezen. Ik begryp dit, en zyzelve begrypt dit ook. Maar dit is zeker dat zy met u dweept. Ik spreek nu niet van een phrase, maar 't is zoo. Zy is een edel kind en Theodoor ook. Het is touchant om te zien hoe hy van haar houdt. Hy is een lief kind en trouw als goud. Gister was hy weggeloopen uit de kerk om my een briefje van Siet te brengen. Dat briefje was vry hartelyk zoodat ik zeker ben dat zy niet gaarne zou willen dat Theodoor het las. Welnu, het was open. Ik vraagde hem: Is dat briefje open omdat Siet wilde dat je 't las, of omdat ze wist dat je 't niet zoudt lezen? Hy zei heel eenvoudig: ‘Siet heeft me gezegd dat ik het niet lezen mogt’ zonder meer, als sprak het van zelf dat hy 't dan ook niet doen zou.
Dat kind en de meisjes ook souffreren eigenlyk onder die stiefmoeder (die toch veel goeds heeft, dat de meisjes ook erkennen) maar zy is heerschzuchtig en lomp. Ze kommandeert als een pruissische korporaal. Die moeder geeft zelden een behoorlyk, nooit een beleefd of lief woord. Je hebt er geen begrip van, en ik bewonder 't geduld van die kinderen. De meisjes en Theo schikken zich. Zy allen zeggen dat die vrouw volstrekt niet
| |
| |
kwaad is, en schryven het alleen toe aan haar toon.
Dit alles belet niet dat zy allen verlangen 't huis te verlaten. Siet en Theodoor hopen op ons. By ons te wezen is hun droom. Toch is er iets liefs in, by onze gedrukte positie, dat ons huis een troost, een beloofd land is! Ik vertel hun veel van u, van Edu en Nonnie, van onze gemakkelyke wyze van zyn; en de dwang waarin zy verkeeren doet hen hygen naar zooveel vryheid.
Denk je dat de meisjes - Catharina is nu 25 jaar, Siet 19 - 't regt hebben om te gaan wandelen als ze daarin lust hebben? Denk je dat ze durven schaken buiten den Zondag, of dat Siet die nu toch leert voor een examen, vryheid heeft om te lezen, te schryven, te studeeren zooveel zy wil? O neen, 't huishouden (!) gaat voor en domineert alles! Is dat niet erg? En Siet is waarachtig de moeite waard om ontwikkeld te worden. Zy heeft styl, en ik ken niemand die dat heeft. Dat zegt nog al iets. Is 't nu niet te bejammeren dat zoo iets moet verdrongen worden?
Ik houd dol veel van Siet, maar geheel afgescheiden daarvan is 't toch hard dit te moeten aanzien. Als zy zich een paar jaar kon toeleggen op studie zou zy zekerlyk knap genoeg wezen om onafhankelyk te zyn. Is 't nu geen zedelyke moord haar daarin te hinderen?
| |
| |
Ik word by de familie (vader, moeder, oom Koo, grootvader enz. enz.) geduld, maar de omgang met de meisjes wordt als hoogst verderfelyk aangezien. Siet is nu in oorlog met Ds. van der Goot, over 't geloof. Dat is de schuld van my, nu daarin hebben ze geen ongelyk. V.d.G. heeft op de katechisatie gezegd dat zy even hoogmoedig was als haar oom. En daar had zy veel pret over. De hoogmoed bestond in 't niet aannemen van deze of gene bybelsche nonsense. Zy moet nu gedoopt worden, maar dat hapert omdat zy hare belydenis niet wil doen naar den zin des Heeren. 't Is curieus. Die belydenis is op schrift. Nu moet je weten dat Ds. van der Goot daarin veranderingen gebragt heeft, en Siet heeft zich geopponeerd - heel billyk! Hoe kan Ds. van der Goot schryven wat ik belyd? vraagt ze.
Maar zy hecht zeer aan u. Je moet weten dat ik zooveel van haar houd dat ik hevig op haar knor. Je weet nu eens, by ondervinding! hoe onpleizierig ik ben in myne bewyzen van liefde. Neen, zonder gekheid, als ik op jou zoo aanga komt dit altyd voort uit de meening dat je flaauw bent. Nu ik houd zooveel van haar dat ik tegen haar ook zoo aanga. Dit deed ik onlangs. Ik had haar verweten dat zy flaauw was.
(Begryp dit goed. Ik word gelasterd door hare
| |
| |
omgeving; men schimpt op myne armoede. Met my mag zy niet wandelen, maar wel met Jan. By ons mag zy niet logeren, maar wel by hem. Nu zal je begrypen dat ik prikkelbaar ben op dat punt, en misschien onrechtvaardig. Maar het is begrypelyk. Nu, als zy dan in plaats van ruiterlyk en flink myne party te kiezen toegeeft, dan word ik kwaad, en 't thema is: je zegt dat je zoo aan my hecht, en als 't er op aankomt ga je mee met anderen die my lasteren, etc.... Je begrypt dit wel. Maar 't is ook moeyelyk voor haar want by openlyk party trekken, zou men den aard onzer betrekking, die veel te intiem is voor gewone begrippen, gaan vatten en dat mag niet. De slotsom is dat ikzelf haar aanraad voorzigtig te wezen, en toch niet verdragen kan dat ze voorzigtig is).
Ik had haar onlangs daarover erg aangevallen, en ten slotte gezegd dat ik haar loopen liet. Er was in myne redeneering veel wat ik nu nog vasthoud. Die geheele verhouding is lief en edel als 't heel heel hartelyk is, maar, zei ik, als je zoo flaauw bent, als je my eerst in den waan brengt dat je dol veel van my houdt, en my boven alles aanhangt, en later toont dat het maar heel oppervlakkig is, dan vind ik een gemoedsbezwaar in onze verhouding. En dit is ook waar. Ik heb dit
| |
| |
nu al dikwyls gehad, dat, hoe gek het klinkt, een meisje my verleidde. Zy zyn aanhalend, hartelyk, ik geef toe, en later blykt het dat het van hare zyde een grap was. Ik houd myn principe vol dat er, ook in de uiterste verhouding geen kwaad is, ja zelfs iets liefs - maar daartoe moet innige hartelykheid bestaan, zóó dat zy niet later zeggen kan: ‘dat deed hy’ maar ‘dat deden wy, en ik zelf wilde dat zoo!’ Welnu, Siet verklaarde dat zy my wilde toebehooren, zoodra ik begreep dat ik voor haar zorgen kon, enz. Ik zou daarin volstrekt geen kwaad vinden. Maar als ik nu iets opmerk dat ik flaauw vind, dan schrik ik terug, want dan zie ik in dat zy, nu al flaauw zynde, later geheel zal omslaan en my beschuldigen misbruik te hebben gemaakt van hare jeugd. Hoe dit zy, ik had haar hevig aangevallen en gezegd dat alles uit was. ‘Als je my inderdaad liefhad zou je dit of dat niet gedaan en dat niet geschreven hebben enz. Nu ben ik niet verantwoord, enz....’
In zeer treurige en hartstochtelyke brieven smeekt zy my haar niet alleen te laten. Zy vraagt: ‘maak my toch niet ongelukkig! (dit bedoelt dat ik haar niet los zal laten.) Welnu, in die brieven komt voor: ‘Ik zal myn nood aan Everdine klagen!’ Vind je dat niet lief van haar? Er is iets
| |
| |
treffends in, iets innig vertrouwelyks dat zy vast gelooft dat gy my tot haar zult terug voeren, juist gy! O, vergelyk toch die verhoudingen eens met die van gewone menschen. Dat ik u ken, is nu tusschen ons aangenomen, maar is 't niet schoon dat zy tegen my zich op U beroept. En let wel, juist om datgene te doen wat eene gewone vrouw zou tegenwerken. Is dat vertrouwen niet edel?
Ik heb den brief opgezocht en zend u dien. Je zult begrypen hoe ik daardoor getroffen werd. 't Is inderdaad een lief kind met een groot hart.
Ja ik zend u dien brief myn beste Tine. Gy zult alles begrypen. Ga toch na dat zy niets naschryft. Romans heeft ze niet gelezen. Voel je wat er in dat hart zit? Zeg my of ik me ditmaal bedrieg. Ik erken dat uw oordeel over zulke dingen helderder is dan 't myne. Welnu, beoordeel Siet nu. Maar ik hecht aan alles niet zooveel als aan dat ééne woord: ‘Ik zal myn nood aan Everdine klagen!’ Zyzelve kan niet weten wat daar in ligt. Zy wydt er ook niet over uit, en denkt er niet aan om van haar vertrouwen op u een wapen te maken, 't was alleen een indruk van haar gemoed dat in angst een hulp zoekt by u. Lieve beste Tine, is die indruk niet verheven?
| |
| |
Ik beken u dat ik geschreid heb by die brieven, en dat ik haar innig lief heb. Kan dat nu anders, zeg het my?
Die Saïdjah-élégie is nu verschenen. De componist [Richard Hol] had het primitief gemaakt voor violoncel, maar by de uitgave moest het wel gearrangeerd worden voor piano (een laf instrument) omdat alleen pianomuziek de kosten tant soit peu dekt. Maar 't is jammer want het verliest veel in uitdrukking. De violoncel is sprekend. Ik vind er voor piano weinig aan. Siet speelt het. Nog met haperen, zegt ze, maar over twee dagen zal ze 't ‘mooi’ spelen.
't Is komiek hoe my alles wordt tegengewerkt, Ik had die elegie geprovoceerd by Hol, een knappe jongen, die door en door artist is. Maar er staat nu alleen ‘Saïdjah’ en er had moeten bystaan:
‘Ik weet niet waar ik sterven zal!’
Uit den Max Havelaar.
Dit is nu een kleinigheid, maar 't is verdrietig als alles zoo anders wordt gedaan als men 't opgeeft.
Ook die brochure W.m.d.p.w.i.g.h. is weer niet zoo uitgegeven als 't moest. Nygh wil er namelyk niet de gewone boekverkoopers procenten op geven, en nu werken alle boekver- | |
| |
koopers de verspreiding tegen. Vandaag nog kreeg ik een brief van Hofstede uit Gorkum die zei dat hy 't daar niet krygen kon. 't Is verdrietig!
En daar zit nog iets achter. Je weet dat ik met Nygh in onderhandeling was over uitgeven. Ik eischte geld vooruit en hooge betaling. Welnu; intusschen vraagt hy my dat ding over watersnood. Gedurende de onderhandeling over uitgeven, over verkoop van myne ideen, verschynt die brochure. Die wordt niet in commissie verzonden, niet verspreid. De voorwaarden zyn zóó dat er niet veel van verkocht worden kan (men moet geld vooruit zenden, etc.). Wat is het gevolg?
Dat myn product in waarde daalt, dat ik goedkooper te krygen ben!
Is 't niet om bitter te worden? Maar ik verkoop my nu niet aan Nygh. Dat doe ik nu niet!
Weer iets anders! Ik wist dat dat Gebed van den Onwetende schoon was en opgang maken zou. Ik had Hofstede die heel goed teekent opgedragen eene allegorische voorstelling daarvan te maken. Met veel moeite heb ik klaar gekregen die op steen te laten brengen, door den besten lithograaf van ons land (naar 't zeggen.) Die plaat wilde ik verspreiden. De teekening van Hofstede
| |
| |
was mooi en treffend, en de gravure is zeer zeer middelmatig! Zoo dat ik er hard over denk de heele uitgaaf achterwege te laten. Is 't niet verdrietig? Ik zal je zoo'n plaat zenden, misschien vind jy hem redelyk, maar dat komt omdat je de oorspronkelyke teekening niet gezien hebt, die oneindig beter was. De onwetende is op de teekening een edel forsch gelaat, er is smart in maar ook moed, de treurigheid is bitter, de berusting is fier - en op de gravure is 't een huilebalk. Nog meer: op de teekening was de wraakengel een zeer schoone spookachtige gedaante (in de daad geniaal) op de gravure is 't een jufvrouw. De teekening was poetisch, de gravure is plat. 't Is jammer.
Nou kwaje meid, nou heb ik je drie velletjes vol geschreven. Houd je maar goed, er is hoop. Men heeft my hulp toegezegd. Als 't lukt kom ik oogenblikkelyk thuis, dadelyk! Men is hier voor my uitstekend. Het is indedaad treffend. Mynhardt [de eigenaar van 't Poolsche Koffiehuis] is hartelyk en de minste knecht ook. 't Is treffend, en ieder weet dat ik geen geld heb.
|
|