Brieven. Deel 4. De Havelaar verschenen 1860
(1890)– Multatuli– Auteursrecht onbekend
[pagina 178]
| |
sten en wetenschappen te Rotterdam om een spreekbeurt te vervullen. Ook te Arnhem word ik daarom gevraagd. Alles zou perfect gaan als dat dagelyksche maar bezorgd was. Die Jan! - Hy is naar Engeland. Ik hoor dat hy een zaak wil oprigten, althans er wordt gemompeld maar ik weet niet wat. Ik gis met Veenstra. Hy moet in den laatsten tyd goede zaken gemaakt hebben, althans naar al wat ik hoor is er geen krimp. Apropos die Garibaldi is voor den heer Jansen in den Prince Belge, wil je hem die by gelegenheid zenden? Dag beste jongens! Ik denk dat ik je eerstdaags hier zal brengen. En toch weet ik niet. Er is voor en tegen. Dag kind. Ik heb veel moed, maar ik heb het druk. Ik heb last van de kou, en ik denk dikwyls om de kleuters met hunne roode handjes. Och, ik verlang zoo, maar ik mag er niet in toegeven. |
|