sprek en handelingen van Dek nu waren zoo frappant geweest dat mevrouw V.S. na het lezen van den Max Havelaar zeker meende te zyn dat de schryver niemand anders kon wezen dan hun reisgenoot van den winter van 1853.]
Toen is van Straten aan 't zoeken gegaan. Hy vraagde my dadelyk te dineren etc. allerliefst. Ik zal er heen gaan, schoon ik eigenlyk voor dusdanige relatien geen tyd heb. Ik ben ook ten achteren by prof. Veth, doch ik moet er weldra heen, om nog eens te praten over v. Lennep. Ik gis dat ik zal moeten procederen. Oordeel nu of ik weg kan? Ook kan ik niet weg nu de holl. couranten zoo beginnen te mousseren. Liefje, ik kwam zoo gaarne eens tehuis, al ware 't maar om den heer v.Vl. te spreken. Zeg hem dat ik proberen zal dat eerstdaags te doen, maar ik zit wat schraal. Ik hoop evenwel dat ik u voor uito, de fr. 400 kan zenden. Wees niet bezorgd. Ik denk byna zeker ja.
Ik hoor dat Jan den winter hier wil doorbrengen. Heeft hy gezegd dat die f 1000 van hem zyn? Dan is 't vreemd dat Veenstra er my om maant.
De heer de Mooy is by my geweest, en raad eens wie meer? Dat raad je nooit, want als je nu eens alle 1000 mill. menschen opnoemt die je meent dat op de wereld zyn, dan ben je er nog