Brieven. Deel 4. De Havelaar verschenen 1860
(1890)– Multatuli– Auteursrecht onbekend
[pagina 102]
| |
helpen, maar hy vraagt hulp voor van den Hoevell om een half nummer van het N.I. tydschrift te vullen, dat moet klaar wezen 20 Augustus, dus geen tyd. Ik heb nog niets, maar wil proberen. Brieven van tydschriften om medewerking. Dominé de Keyzer schryft my heel aardig, en eindigt ‘als je te Brummen komt gun dan een kwartiertje aan
Ds. Franken (zendeling dominé) valt my (lief en fatsoenlyk) aan in de Tydspiegel. Ik heb een antwoord klaar dat goed is. Het gaat me aan 't hart dat ik u verwaarloos. Maar als ik nu lang schryf word ik leeg. Jan weet door Bekking dat ik drokte heb. Ik schreef hem gister: Schryf aan Tine dat ik het drok heb en houd haar boven water. Ik hoop dat hy 't doen zal. Myn hart breekt als ik aan u denk, maar ik moet er niet in toegeven. Jan interesseert zich sedert eenigen tyd zeer voor my en de zaak. Hy is nu opgewarmd door anderen. De opgang van Max is nog klimmende. Je zult zien 't wordt een waar standje. Het Handels- en Effektenblad is hoor ik tegen my. Soit, er schynen geldmannen in dat blad | |
[pagina 103]
| |
te zitten die my persoonlyk slecht gezind zyn. Goed! Ik zal ze afwachten. Ik heb allerlei gekke histories... maar als ik ze u schryf word ik leeg. Ik heb er mee te doen dat je daar zoo afgezonderd zit, maar ik kan nu niet anders. Houd my op de hoogte van de verhouding met v.Vl. en schryf vooral over de jongens. |
|