Ik zeg schynen, want zie, ik weet nog niets bepaalds. Ik weet alleen dat er wat broeit, en wacht de bepaalde zaak af om difinitief daarover te oordeelen. Dat oordeel zal helaas voor een groot gedeelte afhankelyk wezen van uwe en myne oogenblikkelyke positie. Gy, de kinderen, en ik ook, moeten wonen, eten, enz, maar nog eens: is het niet indelikaat de te verleenen hulp zoo te verbinden aan baasspelery?
Stel u nu eens voor dat het u onaangenaam was op ééne plaats te wonen met Henriette? Of dat ik liever alleen woonde om te werken, of dat het klimaat van den Haag ons voor de kinderen niet beviel? Kortom, waarom zoo 'n gecompliceerd plan in plaats van eenvoudige geldelyke hulp?
Nog iets. Ik zou (en dat zal ik ook doen) in den Haag het ministerie aantasten. Stel nu dat er onder de deelhebbers van de hulp menschen zyn die over eenige zaak anders denken dan ik, of die er in betrokken zyn op eene wyze die hun belang in stryd doet zyn met myne denkbeelden, hoe mal is dan die verhouding. Denk maar eens aan Bekking, vrye arbeid, tabakskontraktanten, enz. Dat de menschen dit niet inzien is verschrikkelyk.
‘O, zeide Halberstadt, gy blyft geheel onafhankelyk!’ Ja, het spreekt vanzelf dat ze geen