van myn broer). Van Lennep die 't manuscript had, zei:
- Neen, neen, laat nu my daarvoor zorgen... 't moet verschynen by een fatsoenlyk uitgever! Bovendien, gy weet niet hoe men met zulk volk (zulk volk en fatsoenlyk uitgever? Hoe klopt dit?) moet omgaan. Byv. als gy 't nu deedt, hoe zou je dan doen met dit bundeltje? ('t manuscript).
- Wel, ik zou 't hem geven...
- Juist! glad verkeerd. Ik maak al de blaadjes los, geef hem ze by beetjes, dan houd ik hem in handen.
Nog begryp ik de finesse niet van dien maatregel. Maar 't woord fatsoen kan ik niet hooren zonder te denken aan de overgroote fatsoenlykheid waarmee v. Lennep my bedrogen heeft. Toen echter was hy 't niet van plan. Eerst later heeft hy om zich te dekken tegen verwyten van ‘Amsterdamsche patriciers’ gezegd dat het boek zỳn eigendom was, en dat hy zich daarvan had meester gemaakt om het te smoren. Hy heeft zich niet geschaamd dit te publiceeren. Maar hy loog. Hy wou liever doorgaan voor scherpziend valsch, dan naif kortzigtig. Hy bedroog my uit lafhartigheid.
[multatuli ging dus in 't begin van 1860 met zyn gezin naar Brussel. De heer Van Lennep had op zich