| |
VII.
Woensdag avond,
(postmerk Amst. 8 dec. 1859.)
Lieve beste Tine!
Ik schryf u meer om u niet te leur te stellen dan omdat ik iets decisiefs weet. In zaken als de myne kun je ook billyker wyze niet verwachten dat ik in een paar dagen klaar kom. Vooral daar ik my niet roeren kan. Ook moet je my niet
| |
| |
kwalyk nemen als ik je niet alles haarklein uitleg, want die omslag zou te groot wezen.
Ik ben vandaag geweest by v.L., v.H., de Bull en by den advokaat Tydeman.
Als Baud er niet was werd ik lid van de 2de Kamer. Tydeman wil my naar ik geloof toch voorstellen, maar de andere party (v. Lennep, Hartsen en de Bull) heeft een soort van verplichting om Baud ditmaal voor te staan. 't Is te omslachtig je dat nu uitteleggen. Nu kan ik, als ik wil, my als tegenkandidaat stellen. Tydeman, die Baud niet voor staat, wìl dat. Maar dat is nu de zaak juist. In de eerste plaats loop ik dan gevaar van een échec, en ten tweede moet ik dan v.L. tegenwerken en dat repugneert my. De zaak is nog niet beslist, v.L. en d.B. beiden zyn den ganschen dag met myne zaak in de weer. Ik heb nog nooit zoo'n fideele hulp ondervonden. Van dien kant is dus alles goed.
Maar de hoofdzaak is dat R. wakker wordt, en daarom komt er een artikeltje in de courant, dat overigens onbeduidend is, doch om hem te doen zien dat ik werk. Dat artikeltje had ook in 't Handelsblad gemoeten, maar Tydeman wilde dat ik my duidelyk voor zyn party zou verklaren, namelyk tegen den overleden Stolte. Dat wil ik niet. 't Is te lang om je alles goed uitteleggen.
| |
| |
Vandaag is een telegraphisch berigt gekomen dat er op Java groote vrees is voor opstand ‘alle Europeanen zyn gewapend’ staat er. Je begrypt hoe dit de spanning verhoogt.
Daar ik gis dat R. niet zoude antwoorden op den flinken brief van v.L., onder voorwendsel dat hy nog altyd op Jan wacht, sny ik hem dat af, door aan v.L. een brief te schryven (die hy aan R. kan zenden). Ik zeg daar dat ik Jan verzocht heb geen tweede audiëntie te vragen, maar dat ik zoo gaarne wenschte te weten of hy my niets te zeggen heeft, want dat ik wacht op den uitslag.
Hoe het zy er moet gauw eene beslissing komen, en dat is goed, want ik kan hier niet werken, ik bedoel schryven. Als nu dat geloop en gepraat by v.L. en d.B. een goeden uitslag heeft is het niets, maar als ik nu eens niet slaag is dat verloren tyd. Ik verteer geld in soesah.
Ge kunt me nog schryven Poolsche koffyhuis, want ik kan nu niet weg. Gy hebt immers myn brief van gister avond, waarin ik Jan om geld vraag en om een brief aan Brandon?
[Het bovenbedoelde artikel komt voor in de Amsterdamsche Courant van vrydag 9 December 1859, en luidt:
| |
Ingezonden.
Met innige belangstelling las ik het artikel in de
| |
| |
Amst. Courant van 6 dezer, waarin hulde wordt gebragt aan de verdiensten van den overleden afgevaardigde uit Amsterdam den heer H. Stolte.
Het is een goed teeken dat het verlies van een lid der Volksvertegenwoordiging als de heer Stolte, niet onopgemerkt wordt voorbygegaan, en het is te verwachten dat ook zy, die van den overledene verschilden in staatkundige kleur, het afsterven betreuren van den man die, naar ik met de redactie der Amst. Courant geloof: ‘in het algemeen belang, vooral met betrekking tot Indië, gedaan heeft wat hy kon.’
Maar niet alleen daarom betreur ik het overlyden van den afgevaardigen Stolte.
Want ik vertrouw dat deze betuiging zal mogen worden uitgesproken by het graf van elken afgevaardigde.
Neen, niet omdat hy gedaan heeft wat hy kòn, maar omdat hy iets kon.
De heer Stolte was - men vergeve my de banaliteit van myn lof - de heer Stolte was eene specialiteit.
Ja, zoo banaal is die lof, dat hy denken doet aan ironie, want ook hier heeft het misbruik veel goeds bedorven.
Ik huldig in vollen ernst de specialiteit van den heer Stolte, en ik wensch dat dusdanige specialiteiten meermalen hunne stem mogen doen hooren in de raadszalen der volksvertegenwoordiging.
Sedert byna twintig jaren en meer bepaald sedert 1848 volg ik met inspanning de gedachtenwisseling dergenen, die zich by de behandeling van indische
| |
| |
zaken op den voorgrond stellen, en hoe vaak ik ook verschilde van inzicht met den thans overleden afgevaardigde uit Amsterdam, is het my nooit in de gedachten gekomen hem toeteroepen wat my wel eens op de lippen zweefde waar anderen spraken: ‘Gy zyt onbevoegd.’
Ik weet dat enkele tegenstanders op meer geestige dan gepaste wyze hem trachtten bespottelyk te maken, daar hy eenmaal zich ontvallen liet, dat hy ter hoogeschool had gegaan op de baleh-baleh.
Ik trek party voor die hoogeschool - helaas! pro aris et focis - ook ik ben daar student geweest.
Vergeeft het ons, gy die u koesterdet aan de borst eener andere alma mater, vergeeft het ons dat wy het karakter bestudeerden van Javaan en maleyer, by maleyer en javaan, en bespot ons niet omdat wy het volk zochten in het volk. Het klinkt deftiger den javaan optezoeken in prototypen uit de tyden van Parus, - zyne regtspleging te pandektiseren - en Hugo Grotius lastig te vallen by een slokkan-proces.
Maar of dat alles zoo doeltreffend is als de studien van den heer Stolte, meen ik te mogen betwyfelen.
Het is verdrietig zyne woorden misduid te zien; ik haast my daarom hier by te voegen, dat ik geenszins de baleh-baleh aanneem als eenige, nog zelfs als voornaamste leerschool. Ik heb hoogen eerbied voor de resultaten van studie in het boekvertrek, en waar ik gedwongen werd tot keuze, geloof ik daaraan de voorkeur te moeten geven boven de meer empirische gevolgtrekkingen van den praktikus: ik stel den navigateur boven den zeeman.
| |
| |
Maar het kan zamengaan; ook zeelieden zyn noodig op het schip van den Staat.
Men kan het een doende het andere niet nalaten.
En ik geloof dat de praktische Stolte beter tehuis was op het terrein van zyn geleerde tegenstanders, dan zy op het zyne.
Ik moet kort wezen, omdat ik veel te zeggen heb; want uitvoerigheid zou my leiden tot te groote uitvoerigheid.
Dus slechts éen voorbeeld tot adstructie myner meening voor de noodzakelykheid dier verbinding van elementen in de volksvertegenwoordiging.
De vraag van den dag is: vrye arbeid of gedwongen arbeid.
De theoristen, - ik neem aan dat zy allen eerlyk zyn en dat hunne halzen geen schaafmerk dragen van het systeemjuk, - de theoristen kunnen met den besten wil onmogelyk zonder hulp van personen als Stolte die zaak beoordeelen, zy kunnen betoogen, bewyzen zelfs dat vrye arbeid beter is, zedelyker, meer kans aanbiedt op welvaart,... gewis, wie twyfelt daaraan?
Wie twyfelt er aan of absentie van roof, moord, diefstal, echtbreuk, luiheid, wenschelyk ware?
Wie twyfelt er aan of het goede beter is dan het kwade?
Maar die vragen zyn oiseus.
De vraag is niet wat hier beter zy. De vraag is of het betere kan bereikt worden, en zoo ja, langs welken weg?
| |
| |
En op die vraag kon de heer Stolte beter antwoorden dan de beste theorist.
Want by dat antwoord staat op den voorgrond de kennis van de eigenschappen des inlanders, wiens wil die vrye arbeid moet mogelyk maken. Wie dit over het hoofd ziet, kleeft de absurditeit aan die er liggen zou in ‘dwang tot vryheid.’
De vraag is: hoe oud, in hoe verre ontwikkeld is het volk waarvoor men brieven van handligting vraagt? Moet niet die handligting een gevolg zyn van zedelyke meederjarigheid?
Zou niet de voogd, die aan zyn hem onbekenden pupil de regten van volwassenen wil geven, gaarne het oor leenen aan de berigten van hem die met dien pupil langen tyd intiem heeft omgegaan?
Doch, zegt men, die berigtgever kan dwalen. - Zeker, byna evenzeer als de voogd zelf, die den pupil nooit zag.
Ook hỳ kan dwalen die den pupil zag - korten tyd, vlugtig, in een opgewonden oogenblik door vreemd gekleurd glas.
Myn beeld is zeker slecht gekozen, want het vereischt toelichting. Ik bedoel den gewezen Gouverneur-generaal.
Mogten misschien deze woorden aanleiding geven tot wederspraak, het zou my niet onaangenaam zyn. Immers gaarne zou ik myne denkbeelden ontwikkelen over zekere specialiteit van specialiteiten.
Ik betreur zeer het overlyden des heeren Stolte, en ik hoop dat zyne plaats moge worden vervuld door iemand die naast eerlykheid, yver en studie het gewigt
| |
| |
in de schaal legt, dat men - met of tegen dank - genoodzaakt is toe te kennen aan mannen, die van de zaken iets meer hebben gezien dan papier.
Eduard Douwes Dekker.
op verzoek eervol ontslagen Adsistent-Resident van Lebak.]
|
|