| |
X.
Brussel zondag avond
(postmerk 10 Oktober).
Lieve beste Tine! Ik heb uw briefje van 4,5 Okt.
| |
| |
Het heeft my bitter bedroefd. Er heerscht zulk eene mismoedige toon in, en geen wonder! Och, ik ben ook verdrietig. Ik heb verscheiden dagen gehad dat ik niet geschikt was om te werken. Maar vandaag had ik weer animo. Ik verzeker u dat ik oogenblikken heb dat het is of ik niets in myn hoofd heb en dat alles leeg is. In den beginne heb ik dat willen vermannen, maar het baat niets. Dan maak ik een wandeling. Over het geheel geloof ik dat myn boek opgang maken zal. Zeker is het, dat, als ik het gedrukt kan krygen, het in Holland een vreemd verschynsel wezen zal. Ik kan niet goed in weinig woorden uitleggen wat het is. Het gelykt naar geen ander boek. Ik gaf zoo dol veel als ik u wat kon voorlezen. Ja lieve, je zegt dat ik je het manuscript moet sturen, dat is ook myn plan, en dan kan Jan het voorlezen 's avonds. Ik weet zeker: 1o dat hy zelf er veel moois in zal vinden. 2o dat hy zeer veel razend zal afkeuren. 3o dat hy evenzeer uitproesten zal van lagchen, als van tyd tot tyd geroerd wezen. Is dat dan niet een gek boek? Ik heb buyen dat ik myn werk afkeur, maar de slotsom is dat het heel goed is. Middelweg is er niet. Och, ik wou het zoo graag zelf eens voorlezen. Wanneer het af zal wezen kan ik niet bepalen want het hangt zoo van stemming af. Ik heb dagen dat ik geen
| |
| |
bladzy vorder en dat myn geest geheel gedrukt is. Ik zie op tegen dat vervloekte overschryven, dat is zoo vervelend. Ik heb idee dat D.v.T. myn boek niets pleizierig zal vinden. Het is eigenlyk een verdediging van my, en eene aanklagt tegen zyn bestuur, maar ingekleed op eene manier, dat het ook gelezen wordt door menschen die onderhoudende lectuur zoeken. Eigenlyk is het een beroep op het publiek. Maar daar niemand zich de moeite geeft om officieele correspondentie te lezen, moet myn boek het voertuig zyn waarop die wordt ingegeven als een drankje zoodat het nu al het aantrekkelyke heeft van een roman om dan eerst gaandeweg te hooren dat dit alles waar gebeurd is. Je begrypt dat die opgaaf niet makkelyk is. En toch geloof ik dat ik geslaagd ben. Er is alles in : fyne beschryving van aandoeningen, verzen, zotternyen, spot, zachte stukken, staatkundige beschouwingen. De lezer zal langen tyd niet weten waar het eigenlyk heen moet en als hy eindelyk het merkt moet het zóó zyn dat hy behoefte voelt om dóórtelezen. Als ik niet opzag tegen de port zou ik je eens een hoofdstuk uitschryven, schoon de keus moeyelyk is, want er is zóóveel verschil dat je naar één hoofdstuk oordeelende, zeker verkeerd oordeelen zoudt over de rest. Niets gelyk op het andere. Byv. zou je
| |
| |
in het volgend liedje dat ik een jongen laat zingen, zeggen dat dat behoort in een boek tegen het Gouvernement, een boek dat ik wil opdragen aan den koning? Dat doe ik.
| |
Minneliedje van Saidjah.
Ik weet niet waar ik sterven zal.
Ik heb de groote zee gezien aan de Zuidkust toen myn vader dáár was om zout te maken.
Als ik sterf op de zee, en men werpt myn ligchaam in het diepe water, zullen de haayen komen,
Zy zullen rondzwemmen om myn lyk en elkander vragen, wie van ons zal dat ligchaam verslinden dat daar daalt in het water?
Ik weet niet waar ik sterven zal.
Ik heb het huis zien branden van Pa-anso, dat hy zelf had in brand gestoken omdat hy mattaglap was.
Als ik sterf in een brandend huis zullen er gloeyende stukken hout vallen op myn lyk;
En buiten het huis zal groot geroep zyn van menschen die water werpen om het vuur te dooden.
Ik weet niet waar ik sterven zal.
Ik heb den kleine Si oena zien vallen uit den klapperboom toen hy eene klapper plukte voor zyne moeder.
Als ik val uit een klapperboom zal ik dood nederleggen aan den voet in de struiken, als Si oena,
Dan zal myne moeder niet schreyen want zy is dood! Maar anderen zullen roepen: ‘zie, daar ligt Saïdjah!’ met harde stem.
| |
| |
Ik weet niet waar ik sterven zal.
Ik heb het lyk gezien van Palisoe, die gestorven was van hoogen ouderdom, want zyne haren waren wit.
Als ik sterf van ouderdom met witte haren zullen de klaagvrouwen om myn lyk staan
En zy zullen misbaar maken even als de klaagvrouwen by Pa-lisoe's lyk, en ook de kleinkinderen zullen schreyen, en luid
Ik weet niet waar ik sterven zal.
Ik heb velen gezien te Badoer die gestorven waren, men kleedde ze in een wit kleed en begroef ze in den grond.
Als ik sterf te Badoer, en men begraaft my buiten de dessah, oostwaarts tegen den heuvel, waar het gras hoog is,
Dan zal Adinda daar voorbygaan en de rand van haar sarong zal zachtkens voortschuiven langs het gras...
Zeg me eens of je dat niet lief vindt? Ik moet bekennen dat ik er mee ingenomen ben. Ik zou dat aan niemand anders zeggen, maar ik geloof dat het de ware idyllische weemoedige toon is dien ik noodig heb om te doen belangstellen in Saïdjah, die door de beestachtige onderdrukking in Lebak naar de opstandelingen in de Lampongs wordt gedreven en daar den dood vindt onder de bajonetten der hollarsdsche helden.
En telkens komt er in myn boek voor: ‘Denk je dat ik een verdichtsel schryf? Neen, het is de waarheid, ik kan het bewyzen. Nu wel niet van dien Saïdjah juist, maar dat doet er niet toe. Ik
| |
| |
zal u de namen noemen van zes en dertig personen met hun woonplaatsen in één district van Lebak dien men hunne buffels heeft afgenomen in ééne maand.’ (Dat is waar, ik heb die namen).
Och, ik wou je zoo graag de aanspraak voorlezen van een nieuw Assistent-Resident die zyne betrekking aanvaardt. Hy heet Max Havelaar (dat ben ik). Maar die aanspraak is te lang om afteschryven. Ik heb die gemaakt juist zooals ik spreek, en ik geloof dat het my goed gelukt is.
[In 1879 publiceerde het Soer. Handelsblad de vertaling van een officieel stuk dat de redactie toevalligerwyze in handen gekregen had. Het was een proclamatie door den resident van Menado in 1851 aan de bewoners van de Minnehassa gericht en gesteld door den toenmaligen Secretaris der residentie, Douwes Dekker. Ik laat het hier volgen daar er uit blykt hoe goed het multatuli gelukt was te schryven zooals hy als ambtenaar gesproken had.
| |
Publicatie.
De Resident van Menado,
Brengt mits dezen ter kennisse van alle Inlandsche ingezetenen der Minahassa het volgende:
Inwoners der Minahassalanden, hoofden en geringen!
Het is velen uwer bekend, hoe het Nederlandsch-Indisch Gouvernement tot twee malen toe een zeer hoogen ambtenaar als kommissaris herwaarts heeft ge- | |
| |
zonden om te onderzoeken, wat er konde gedaan worden ter bevordering van uw welzyn.
Vervolgens ben ik aan het hoofd gesteld dezer residentie met den bepaalden last, dat onderzoek voort te zetten en van den uitslag myner onderzoekingen aan het Gouvernement mededeeling te doen.
Reeds voor langen tyd heb ik daaraan voldaan en myne voorstellen hebben ingang gevonden in het hart des grooten Bestuurders te Batavia, die gelyk ik, niets liever wenscht dan uw geluk te bevorderen, en zulks zoowel door vermeerdering uwer bezittingen, als door voortdurende verbetering uwer gemoederen, die uwer vrouwen, kinderen en kindskinderen.
Als een gevolg daarvan deel ik u thans mede, dat van af het begin des volgenden jaars, dat is juist heden over negen maanden, zal worden ingevoerd een geheel nieuwe regeling van zaken.
Reeds voor langen tyd, en wel voor ik den grooten Heer te Batavia het noodige bericht zond, heb ik die geheele regeling met u, Hoofden der Minahassalanden, besproken. Ik weet, dat gy die regeling goed keurt, in allen gevalle daarmede bekend zyt, doch ik acht het niet onnoodig de hoofdpunten derzelve in dit myn geschrift ten volle uit te leggen, en daarby te voegen de vermaningen die een goed vader aan zyn kind geeft, als het een nieuwe loopbaan intreedt.
Ontvangt ze dus gelyk een gehoorzaam kind die ontvangt, wetende, dat ze komen van een vader, die dat kind lief heeft!
| |
| |
Tot nog toe waart gy verplicht de ryst, die gy voortbracht, te leveren aan het Gouvernement, en gy ontvingt daarvoor betaling.
Die betaling was laag gesteld, en het Gouvernement verkocht die ryst met winst.
Dat was zeer billyk, want de groote kosten, die noodig waren om uw land zoodanig te besturen, dat gy daarin met vrouwen en kinderen veilig en aangenaam leven kondet, moeten natuurlyk eenigermate vergoed worden.
Men noemt dat: belasting (Hassil) en zoodanige belasting wordt betaald in alle landen der wereld.
Ook gy hebt daaraan altyd getrouwelyk voldaan, en daarvoor de bescherming des Gouvernements genoten.
Doch nu is het op myn berichten den grooten heer te Batavia gebleken, dat de wyze, waarop die belasting geheven is geworden, niet goed voor u is.
Het aanplanten van ryst namelyk, die later tegen een geringen prys aan het Gouvernement geleverd worden moest, was u niet zoo aangenaam, als het geweest zoude zyn, wanneer gy daarover de vrye beschikking hadt gehad.
Welnu, van af 10 Januari des jaars 1852, zult gy met uwe ryst kunnen verrichten wat gy wilt.
Gy zult dezelve vryelyk mogen verkoopen aan ieder, die u daarvoor een hoogen prys biedt.
Daar ik echter bevreesd ben, dat de geringe lieden misschien uit onervarenheid hun ryst goedkooper zullen verkoopen dan ze waard is, en daar ik niet wil, dat
| |
| |
iemand van uwe onnoozelheid misbruik maken zoude, om uw product te verkrygen voor lage pryzen, heb ik (gelyk gy gezien hebt) op vele plaatsen pasars laten oprichten, waar ieder, die ryst noodig heeft, komen kan, om ze tegen een billyken prys van u te koopen en wel tegen gereede betaling.
Verkoopt dus altyd uw ryst op die markten; daar zult gy het meeste geld er voor ontvangen; want als gy buiten die markten verkoopt, ben ik bevreesd, dat gy te weinig krygt.
Neemt ook nooit voorschotten op ryst, die nog te velde staat. Wie u dat aanbiedt of geeft is zekerlyk van voornemen u minder voor uw ryst te geven dan ze waard is.
Voor het verkoopen op die markten zult gy hoegenaamd geen betaling behoeven te doen, noch pacht, noch belasting, noch wat het zy.
De ryst zal zekerlyk zeer duur worden, dat is:
Gy zult zeer veel geld voor uw ryst kunnen ontvangen.
Ieder, die thans nog ryst zeer goedkoop uit het pakhuis kan koopen, moet nu zyn ryst van u trachten te koopen op de marktplaatsen, die ik heb laten oprichten.
Wie dus veel ryst heeft, zal weldra ryk worden.
Bedenkt nu eens, hoe nuttig en voordeelig het voor u zyn zal met vlyt en yver de rysttuinen te bewerken.
Vergeet niet, dat gy voor de opbrengst uwer verkochte ryst kleederen voor vrouw en kinderen koopen kunt, of andere zaken, die gy begeert.
Maar bedenkt ook, dat hy, die geen ryst voortbrengt
| |
| |
of die ze zelf verteert, arm en ellendig blyven zal ten einde toe.
Want er zullen er zyn, die, wanneer zy ryst hebben geoogst, dezelve zullen opeten, en dit zoude zeer verkeerd zyn, want op die wyze zoudt gy het werk van vele maanden in een oogenblik verteren.
Wat opgegeten is, is weg, en gy zyt dan weder ouder geworden, maar niet ryker.
Doch als gy uwe ryst verkoopt, en het geld bewaart of daarvoor goede blyvende zaken koopt, zult gy uwen kinderen en kindskinderen fraaie huizen, vele goederen en eenen goeden naam nalaten.
Daarvoor zult gy nog na uwen dood gezegend worden.
Gy zult ook voortaan belasting blyven betalen. Ik heb u reeds uitgelegd hoe billyk dat is.
Het zal echter niet te veel zyn voor uwe krachten en bovendien zyn er nog middelen gevonden om u zulks zeer licht te maken.
Tot nog toe hebt gy uwe koffie moeten brengen naar de pakhuizen, hetzy te Menado, hetzy te Kema, hetzy te Amoerang.
Ik heb ingezien, dat dit niet aangenaam voor u is, het is voor velen te ver.
Ook is het niet goed, dat gy gedurig uwe werkzaamheden verlaat.
Gy hebt gezien, dat daaraan gedacht geworden is, want overal heb ik in de Minahassa onderpakhuizen doen oprichten, en kan ieder zyn koffie brengen naar welk pakhuis hy verkiest of wat slechts het naaste by is.
| |
| |
Gy zult daar dadelyk voor uwe koffie betaald worden, zoodat gy elken dag geld ontvangt en dus zeer gemakkelyk uwe belasting aan het Gouvernement betalen kunt.
Gy begrypt nu van zelf, hoe noodig het wezen zal in tyds te zorgen, dat gy ook andere middelen ter voeding voortbrengt dan ryst.
Die ryst zal zoo duur worden, dat gy u daaraan arm zoudt eten.
Verkoopt ze dus, zooals ik u gezegd heb, maar plant dan ook andere voortbrengselen, waarvan gy u voeden kunt: miloe, oebie, pataten, pisang, beteh, katjang of andere aardvruchten; daarvoor moet gy zorgen, opdat gy niet te eeniger tyd honger lydt met uwe huisgezinnen.
Wie nu dat alles doet gelyk ik zeg, dien zal het welgaan. - Wie lui zal wezen en onverschillig, wie niet luistert naar myne woorden, zal zekerlyk ongeluk over zyn hoofd halen.
Hoofden der Minahassa! Gy vooral behoort te letten op myne waarschuwingen. - Een gering man is slechts verantwoordelyk voor zyn eigen lichaam en ziel. - Maar gy, hoofden, hebt te zorgen voor duizende lichamen en zielen.
De geringe man is dom en begrypt misschien myn woorden niet goed: maar gy bevat wel wat ik bedoel, - en gy zyt er van overtuigd, hoe ongelukkig de gevolgen zullen wezen, als men myn vermaningen verwaarloost.
Een hoofd, dat gezag heeft, is verantwoording schuldig omtrent de handelingen zyner onderhoorigen.
| |
| |
Wanneer ze lui zyn is het zyn schuld.
Dus zal het ook zyn schuld wezen, als ze later ten gevolge van die luiheid ongelukkig worden.
Spreekt dus met uwe ondergeschikten, gelyk ik thans tot u spreek, liefhebbend, maar nadrukkelyk.
Moedigt ze aan te doen wat ik gezegd heb. - Let er gedurig op of het geschiedt - vermaant de nalatigen, pryst de vlytigen en vooral: gaat goed vóór.
Zoo zal uw welvaart toenemen met die der bevolking. - Zoo zult gy hoe langer hoe meer inzien, dat er geen grooter geluk is, dan geluk te geven, dat de rykdom van een hoofd bestaat in de tevredenheid zyner onderhoorigen!
Zoo zult gy rustig leven, kalm sterven, en lang na uwen dood zullen duizenden u pryzen.
Dat vertrouw ik van u!!!
Menado, den 1sten April 1851.
In kennisse van my
E. DOUWES DEKKER,
Secretaris.
De resident voornoemd,
R. SCHERIUS.]
Of myn boek bevallen zal weet ik niet. Maar dat het opgang maken zal, houd ik voor zeker. Er zullen passages in staan die doen trillen, dat beloof ik je. (Ik schryf zoo knoeyerig omdat ik kramp in de vingers heb).
En dan komt er een hollandsche makelaar in, die op den weg des Heeren wandelt, maar tegelykertyd graag veel geld verdient aan de koffy.
| |
| |
Ik ben zeker dat je zult lagchen om dien man, schoon hy eene scherpe satire is op de hollandsche geest. Ik zeg nog eens, dàt is geen reden om te bevallen, maar wèl om opgang te maken. En ik draag het op aan den koning, dien zal ik toespreken op het slot.
Heb je aan Jan gesproken over myn poging om geld te verdienen met schryven? Och, wat zyn wy arme menschen. Houd u staande tot ik u myn manuscript kan zenden. Ik ben bitter bedroefd dat ik u nu niet by my heb. Misschien als Jan myn boek leest en als ik het kan laten drukken dat hy my dan wat helpen wil om in Holland te komen. O God, ik weet niet hoe het moet. Maar ik mag nu niet toegeven aan moedeloosheid, want dan kan ik niet werken. Och, ik wilde u zoo gaarne by my hebben, en Edu, en de kleine. Wat is dat toch voor een beestachtig verzinsel dat men zegt dat ik niet aan u hecht? Dat is infaam. Hoe komt men daaraan? Maar lieve, je antwoordt nooit als ik je iets vraag. Ik heb je zoo dikwyls gezegd: vraag dan of Jan werk voor my weet! Hy zegt altyd: ‘ik zou’, ‘ik zou’ ... Laat hy my dan eens aantoonen wáár en hoe hy wat zou zouwen. Hebt ge hem gezegd dat ik schreef? En wat heeft hy daarop geantwoord? Vraag hem of hy, als myn boek af is, my een boekverkooper
| |
| |
kan bezorgen die het uitgeeft. Ik ben borg dat de kosten ten minste er uitgehaald worden, en dat men my voor een volgend boek geld biedt. Want, bevallen of niet, gelezen en gekocht zal het worden, zelfs juist door wie er het meest kwaad over zyn.
Ik heb nog geen bericht over het spelen van ‘De bruid daarboven.’ Ik denk dat het in beoordeeling is. Maar eigenlyk doet het er minder toe of ze haast maken. Hoe minder tydsverloop er is tusschen den naam multatuli voor het eerst, en myn boek dat ik nu schryf, hoe beter. De vertooning van den Eerlooze moet alleen dienen als introductie van den naam.
Ik begryp nu weer niet waarom van Heeckeren het geld niet gezonden heeft als het op 1o Oct. disponibel was. Lieve engel, ik weet waarlyk niet hoe wy moeten doen met het geringe overschot. Ik ben hier nu al een week of zes en helaas zonder accoord. Ik denk wel 150 frank schuldig te zyn. Men is altyd nog beleefd, maar dat kan niet altyd duren. God, God, als Jan toch zulk tobben eens ondervond, en dan met zooveel zorg en smart een boek te schryven.
.... beste, als er van dat geld nog iets overschiet, moet gy voor u en de kinderen wat koopen aan kleeren, maar weer aan den anderen kant,
| |
| |
als ik hier niet blyven kan door wat te betalen, kan ik myn boek niet afkrygen. God weet het...
.... Lieve engel, ik heb geen geld voor te frankeeren. O God wat is dat alles bitter! Dag beste beste trouwe Tine, die zooveel lyden moet om mynentwil. Ja, ik zou ook wel dood willen zyn. God, is dat lyden! Ik kan nu van avond niet meer werken, dat is altyd als ik aan u geschreven heb. Ook is myn hand zoo moe. Och wat zag ik graag de kinderen eens. En myn beste Edu, myn hart is vol...
.... arme engel, uw lot is wel hard. God hoe moet dat eindigen. Ik ben nu van avond bedorven voor myn werk...
.... Myn boek houdt in zich een soort van verdediging. Als gy spreekt over myn werk, zeg dan dat gy my gezegd hebt, dat het myn pligt was tegenover zooveel laster my te doen kennen, en dat ik van my zelven goeds zeggen mag en moet, goeds dat wáár is, dewyl zooveel ellendelingen kwaad van my zeggen, dat niet waar is. Dat gy my gezegd hebt verpligt te zyn de zaken by den naam te noemen, en dat men my niet kwalyk nemen mag, dat ik my in de hoogte steek, want dat het myne verdediging is, en het eenige middel om myne vrouw en kinderen weer te zien. Ik zeg dit nu reeds omdat ik in myn
| |
| |
boek dien Havelaar voorstel als zeer miskend. Wie dus weet dat ik dit zelf ben, zal dadelyk weer daaruit een wapen maken tegen my, en even als D.v.T. de zaken zelf voorbygaan om my te beschuldigen van ingenomenheid met my zelven. Het is zeer onregtvaardig maar het is zoo. Als iemand beschuldigd is van diefstal en hy brengt dan bewyzen by van eerlykheid om zich te verdedigen is het absurd hem dat kwalyk te nemen en hem voortewerpen dat hy zich beroemt op zyn inborst. Wat moet de arme beschuldigde dan doen? zwygen?
Kus Edu en Nonnie. Och, ik ben zoo bedroefd...
|
|