Brieven. Deel 3. Het ontstaan van den Max Havelaar 1859
(1890)– Multatuli– Auteursrecht onbekend
[pagina 68]
| |
heb ik antwoord. Wat den toon aangaat heel lief en welwillend, doch de inhoud zou ieder ander afschrikken om zich illusien te maken over het verdienen van brood door letterkunde. Gy moet weten dat ik geschreven heb aan zekeren heer Dronryp, omdat diens naam het duidelykst te lezen was onder de onderteekening myner benoeming als R +. Ik zond hem een gesloten brief met verzoek dien aan het kapittel te geven. De brief dien ik nu ontving was van W.J.C. van Hasselt, Keizersgr. b.d. Amstel. Ik geloof dat dat Copes van Hasselt is. Enfin, die Heer v.H. schreef dat hy weinig in de theaterwereld bekend was, maar door bemiddeling van v. Lennep (die ook, schynt het, R + is, want hy zegt Br. van Lennep) zou hy voor my doen wat hy kon. Doch zeide hy, ik moet u zeggen dat het in Holland al zeer bezwaarlyk is door letterkunde te bestaan, want v.L. had hem gezegd dat als eene directie voor een stuk f 25 (!) gaf, dat dat al veel heette. (Laat u dit niet verdrieten, beste, gy zult zien dat ik geen moed verlies.) Toch heb ik myn stuk gezonden, maar er by geschreven dat ik niet beweer dat myn stuk meer dan f 25 waard is, maar dat de pyn zooiets uit nood te moeten verkoopen, niet met f 25 kan betaald worden. Dus zeg ik, ik verzoek u, het | |
[pagina 69]
| |
aftestaan voor niets! Doch ik wil myn naam niet op de affiches hebben, want daar men in Holland, dom genoeg, dikwyls een vooroordeel heeft tegen menschen die frivole dingen schryven, en ik misschien later nog weer in betrekking komen zal, daarom wil ik onder een anderen naam gedrukt of gespeeld worden. Ik noem my multatuli, dat is: ik heb veel gedragen. Welnu, als nu myn stuk gespeeld wordt, dat nooit zoo spoedig zyn kan daar de repetitien enz. veel tyd weg nemen, hoop ik, niet lang daarna klaar te zyn met myn boek en als dat dan met den naam multatuli in de wereld komt, die als myn stuk een beetje lukt, gaauw in de gedachten komt, omdat hy zoo vreemd en toch welluidend klinkt, dan moet dat op myn boek doen letten. En dat boek, beste Tine, moet ons er boven op helpen. God geef radikaal. Want al is dan de letterkunde nog zoo schraal beloond in Holland, ik hoop dat men voor myn boek een uitzondering maken zal, omdat het boek zelve eene uitzondering wezen zal. Ik heb u reeds gezegd dat ik zoo dikwyls verander van stemming daarover, maar sedert den laatsten tyd ben ik er weer zeer mee ingenomen. Ik kan niet zeggen dat ik hard voortga, maar ik ben daarover niet zoo verdrietig als gy zoudt meenen, omdat dikwyls als ik niet kan werken (eerst de kou en nu, na | |
[pagina 70]
| |
de warmte, weegluizen die my 's nachts beletten te rusten en dan ben ik 's morgens zoo heet van huid en niet dispos) omdat die bezwaren niet van myn geest komen, waarvoor ik toen ik aanving bang was. Die vrees is geheel voorby. Alles is weer aufgesprudelt en wat dat aangaat, kan myn pen my niet volgen. Ik hoop den styl zuiver en goed te maken en over het geheel (kassian als het mislukt!) maar over het geheel geloof ik dat myn boek opgang maken zal en moet! Ik ben zeker dat men in recensien er stukken uit overschryven zal. En dat men zeggen zal: wie is die multatuli? En de koning zal er een exemplaar van hebben! Ik gaf er veel voor u by my te hebben om u voor te lezen, ik voel die behoefte telkens als ik weer wat af heb, en toch beste lieve engel, hoe naar het klinkt, ik geloof dat het afzyn voor myn boek goed is. Als wy by elkaer zyn zeg ik u alles en dat is eene altyd openstaande veiligheidsklep voor geest en poezie en alles ... juist omdat wy zoo innig samen zyn. Ik had dan ook dadelyk na ons scheiden niet kunnen schryven, en toen ik hier in Brussel begon was ik zeker 14 dagen lang van meening dat ik òp en leeg was. Nu, dàt is niet waar en daarom ben ik zoo bly en zoo vol hoop. Ik durf na wat ik zelf weet van Holland en | |
[pagina 71]
| |
wat v. Hasselt schryft, toch beweren dat men myn boek betalen zal, want ik zal de lezers aangrypen zooals ze nooit aangegrepen zyn. Zeg daarvan niets, want men noemt dat malle verwaandheid ... maar ik heb een proef op myn werk. Als ik niet gestoord word door uiterlyke dingen, schryf ik zoo gaauw dat ik over twee dagen er niets meer van weet. Dan lees ik hard op, en als iets vreemds, wat ik voor weinig tyds maakte, welnu, dat komt my dan dikwyls heel goed voor. Nu vraag je wat ik schryf. Lieve engel 't is zoo'n raar boek. Voor ik begon liep ik verdrietig rond en bedacht of ik over onze positie en het infame gouvernement aan den koning zou schryven? Maar ik zag dan zulk een brief daar liggen en vraagde my af wat zyn lot zou zyn? Zyn lot ware aan het ministerie van Kolonien te worden gezonden, en een minister kan zich zoo gaauw van iets afmaken. Als ik aan den minister had geschreven kreeg ik ten antwoord: ga naar Indie, de G.G. heeft het regt u te plaatsen. Welnu, myn boek is in den vorm van een karakter roman of een vertelling, een protest tegen onze ellende, maar ik schryf het zoo dat het tevens een onderhoudende lectuur wordt, en dat zeer velen niet zullen gissen dat het een officieele strekking heeft. | |
[pagina 72]
| |
Maar het Gouvernement en de ministers zullen het moeten opvatten als een beroep op het nederlandsche volk tegen alle de beroerdheden van het bestuur. Op eens komt my daar eene vergelyking in den zin die u de strekking zal doen vatten. Het is een protest tegen onze positie even als ‘De hut van oom tom’ tegen de slaverny. Het moet overal gelezen worden als lectuur van vermaak, en dat besef moet de regering dwingen er op te letten omdat men geen boek dat in aller handen is, ter zyde leggen kan als een brief. Als myn werk goed opgenomen wordt, en goed gerecenseerd, is elke gunstige recensie een bondgenoot voor my tegen de regering, en welligt doen zy dan uit vrees, wat zy niet zouden doen uit regtvaardigheid. Ik gis byna de helft aftehebben of een derde. Maar ik merk onder het schryven dat ik stof in myn hoofd heb voor vele boekdeelen. Hoe ik het gedrukt kryg is de vraag, maar ik hoop zoo te schryven dat er zyn zullen die als ze het handschrift lezen, borg willen staan voor de kosten van de eerste uitgaaf. Want ik bouw op meer uitgaven. Als nu al die hoop weer ydel en ongegrond is, neemt dit toch niet weg dat het my voor het oogenblik moed geeft en dat is al veel. A propos, als gy later in de courant iets leest | |
[pagina 73]
| |
van myn tooneelstuk denk dan dat het heet ‘de bruid daarboven’ en niet ‘de eerlooze’ door multatuli. Ook daarom moet ik onder een vreemde naam beginnen, omdat myn boek onder een vreemde naam in de wereld moet, ik zal u zeggen waarom. Er zyn vele scherpten in. Nu weet de regering en alle indische menschen heel goed dat ik het schryf, maar het volk moet in twyfel staan of het een roman is, wel op waarheid gegrond, maar toch verdicht en opgesierd. De zaken die ik mededeel zyn toch zóó dat men er over moet twisten òf het waar is. Niets zal my liever zyn dan dat men het betwyfelt. Daarop kan dan gebaseerd worden het uitgeven van bewyzen, die men lezen zal zoodra het in verband staat met eene kwestie over een veelgelezen boek, maar die niemand zouden interesseeren als dat boek niet was voorafgegaan. Nu, by dat alles wat ik voorzie wil ik het aan my houden of ik al dan niet als Douwes Dekker voor den dag wil treden. Kortom, ik heb hoop op myn boek. Ik ben nu te veel vervuld met myn werk om u op alles te antwoorden wat gy schryft. Het eenige wat ik u verzoek is dat gy tracht u staande te houden en geen moed te verliezen. Jy komt ook in myn boek, ik heb je juist gister avond een | |
[pagina 74]
| |
ondeugende streek laten uitvoeren, hoor beste lieve tine, myn tine, je bent myn lieve hart. Och, ik las je zoo graag wat voor. Ik geloof waarachtig dat er veel geest in is. Het is vroolyk, koddig, men zal hoop ik lagchen, en dan stuit men op eens op een passage die zeer ernstig is. Ik kan het niet beter vergelyken dan dat ik het publiek iets zeer scherps ingeef in een lekker omhulsel. Myn boek zal zoo zyn dat al werd het niet gedrukt, en alleen door Jan in manuscript gelezen, dat hy zich schamen zal over zyn vragen: wat heb je gewerkt? Och, ik wou je zoo gaarne voorlezen, maar liever nog zend ik je het handschrift als het af is. Maar lieve, wacht dat nog lang niet, hoor! Ik zal zoo gaauw werken als ik kan, maar overhaasten tot slordigheid in styl enz. doe ik niet. Myn boek zal ook een antwoord zyn aan van Heeckeren en mevr. Bekking! Houd goeden moed. Ik hoop het Gouvernement te dwingen door de publieke opinie. Ik heb aan den heer van Hasselt geschreven: ‘Gy vraagt welligt uit discretie niet hoe het komt dat ik zoo arm ben, ziehier copy van een brief aan Duymaer van Twist. Daarin kan je 't precies lezen.’ Gy kunt aan Jan zeggen dat ik een boek schryf, een roman of zoo iets. De titel zal waarschynlyk | |
[pagina 75]
| |
zyn: ‘De koffyveilingen der nederlandsche Handelmaatschappy.’ Ik ben zeker dat je dien titel heel gek vindt, en niet geschikt om aan lezers van een leesgezelschap te bevallen. Maar als men het leest ziet men dat die titel een satire is. De eerste regels zyn: ‘Ik ben makelaar in koffy. (Lauriergracht no. 37). Het is myne gewoonte niet romans te schryven of zulke dingen, en het heeft dan ook lang geduurd voor ik er toe overging een paar riem papier extra te bestellen en het werk aantevangen dat gy zoo even in de hand naamt, en dat ge lezen moet, - als gy makelaar in koffy zyt, - of als gy iets anders zyt.’ Eenige bladen verder staat er: ‘..De inlichtingen die ik in die bundels vond zyn niet van dien aard dat Last & Co. (dat was de firma van den zoogen. schryver) het nut er van voor zich alleen houden kunnen. Als dit zoo ware begrypt ieder dat ik niet de moeite nemen zoude een boek te laten drukken wat Busselinck en Waterman ook te lezen krygen, want wie een concurrent op den weg helpt is een gek. Dat is myn principe en ik leef voor de firma - (Last & Co., Lauriergracht No. 37). Neen, ik zag in dat er ergens een gevaar dreigt dat de geheele koffymarkt bederven zou, een gevaar dat alleen door de vereende krachten van alle makelaars kan afgewend worden, en zelfs is het mogelyk dat die krachten daartoe nog niet toereiken, en dat ook de suiker raffinadeurs... | |
[pagina 76]
| |
| |
[pagina 77]
| |
Ik geef u die passage niet als mooi, maar om u een staaltje te geven van den toon van het begin slechts. Want een dertig pagina's verder komt er byv. een passage (die ik u ook weer niet voor zoo mooi geef, maar om te toonen hoe het afwisselt.) ‘Geld kan men geven. Daarvoor is te koop steen en kalk, en men kan den kunstenaar betalen die een plan ontwerpt, en den metselaar die de steenen legt ... maar niet voor geld te koop is het verdwaald en toch eerbiedwaardig gevoel (in de middeleeuwen namelyk) dat in een bouwontwerp een dichtstuk zag van graniet dat luid spreken zoude tot het volk, een dichtstuk in marmer dat dáár zou staan als een onbewegelyk voortdurend eeuwig gebed!’ Je begrypt dat de makelaar in koffy dit niet zegt. Enfin, ik heb goeden moed op ons boek. Wees niet boos dat ik niets over de kinderen schryf. Ik dank u wel voor wat gy over hen schryft. Ik had lust aan Mevr. B. te zeggen dat het zedeloos is als resident zich in eene onderneming in te knoeyen ten laste des Javaans. |
|