| |
VII.
Vrydag 16 Sept. 1859.
Over 't geheel heeft uw brief van 12, 13 my genoegen gedaan. De kinderen zyn wel, ik zou ze zoo graag eens zien. Maar je schryft niets over je zelve...
Ik heb myn oud vrouwtje niet weer gevonden. Misschien is ze dood.
Wat my betreft, ik heb een geheel anderen weg ingeslagen. Je moet weten dat in Amsterdam eene scheiding heeft plaats gehad in den Holl. Schouwburg. Zekere Eduard de Vries, die vroeger de boel dirigeerde, heeft, schynt het, twist gekregen met het stadsbestuur en adverteerde dat hy voortaan voor eigen rekening een schouwburg zou openen. Het schynt dat de voornaamste acteurs hem gevolgd hebben, althans Peters en Mevr. Kleine zyn by hem. Ik heb uit de courant gezien, dat hy in de voormalige zaal van de fransche vaudeville liet spelen (kassian, daar je zoo onwel geweest bent!) maar dat de zaal zoo klein was. Na slechts twee voorstellingen lees ik: ‘Men verleemt met genoegen dat Eduard de Vries in overleg is getreden met Eduard Stumpf (eigenaar
| |
| |
van Frascati) om in Frascati te doen spelen, dáár is ruimte. Misschien zou dat aanleiding kunnen geven tot het verkrygen van een geschikt schouwburglocaal, waaraan Amsterdam behoefte heeft... enz.’
In het kort, er schynt iets leven in de tooneelwereld te komen. Goed. Maar die naam van Eduard Stumpf bracht my op een idee. Die is, moet je weten, R+.
[Dit is: Rozekruis, een tak van de orde der Vrymetselaars. In zyn verloftyd was D. te Gorcum in die orde opgenomen, en had er in snelle opvolging vele rangen doorloopen tot hy een der hoogste sporten bereikt had en benoemd was tot Prins van het Rozenkruis].
Die Stumpf is een knappe kerel, en daar heb ik eergister een brief geschreven aan die Heeren van 't R+, nagenoeg zóó: ‘Voor vyf jaren ben ik by u aangenomen. Ik was toen Assistent-Rt. Uit principe heb ik myn ontslag genomen, en ben nu arm. Ik zoek vruchtloos naar eene betrekking tot onderhoud van vrouw en kind. Vroeger hield ik my uit liefhebbery bezig met letterkunde. Ik heb daar een drama liggen, en daar ik nu zie dat Broeder Eduard Stumpf deelgenoot wordt in eene tooneelonderneming, zoude ik u verzoeken voor myn drama te bedingen wat
| |
| |
het waard is.’ Ik vraag daarby om vergunning het te mogen zenden.
Ik heb het netjes en duidelyk overgeschreven en laten inbinden. Als dat lukt ben ik veel verder. Al geven ze er my maar f 100 voor àls het bevalt, zou ik voor een tweede meer kunnen bedingen. Tevens zal ik, wanneer het antwoord nu op myn schryven welwillend is, van die gelegenheid gebruik maken om hun de geschiedenis van Lebak vóórteleggen. Men schryft in de Couranten thans veel over het slecht bestuur van Indie en over de vrees voor opstand enz. Misschien zal het hunne aandacht trekken dat ik dit vroeger gezegd heb dan ieder ander. In 't kort, als ik nu met hen in aanraking kom, zal ik beproeven my een kring te scheppen die party voor my neemt.
Tracht van uwe zyde te rekken. Zoodra er maar een schyn is van eenig inkomen, hoe gering ook, zullen wy trachten zamen te komen en te blyven. Ik verlang daar zoo naar. Het zou kunnen gebeuren dat als myn ‘eerlooze’ opgang maakt, die de Vries een accoord met my sloot, voor het leveren van stukken. Hy heeft noodig iets nieuws te geven om zyne onderneming aan den gang te brengen. Het zou in zyn belang zyn vis à vis het publiek de houding aan te nemen van iemand die een onbekend talent had opgedolven.
| |
| |
Zulk eene bezigheid zou my zeer aanstaan. Het is niet om ons te redresseeren, doch alleen om tyd te winnen en voorloopig bevryd te wezen van dien druk van afhankelykheid. Houd het dus gaande, lieve Tine en wees niet te gauw met het schryven aan v.H. of v.d. H Ik vind dat wy moeten afstand doen van alle idee om van dien kant iets te bekomen. De kans op slagen is te gering voor de vernedering die het kost. Het eenige wat ge vis à vis v.H. nog moest ontzien dunkt me, is die vervelende geschiedenis van 't grootboek. Is dàt in orde, laat ze dan loopen, geloof my!
Ik had wel gewild dat het eindelyk gekomen was. Als ik de kleinigheid had die er misschien nog overschiet zou ik hier afbetalen en dan probeeren vooruit te bepalen dat ik eenige maanden crediet heb. Nu heb ik nog van niets gesproken. Als men zich brinsie maakt tot op het oogenblik, zoo dat men des noods zeggen kan ‘als gy myne conditien niet aanneemt ga ik heen’ dan kan men iets bedingen. Overigens is men hier zeer goed gezind voor my en au besoin geloof ik niet dat men my het leven zuur maken zou. Eigenlyk heb ik het hier goed! Ieder is beleefd en vriendelyk en men doet alles voor my met eene soort van hartelykheid. Het eten is heel burgerlyk, maar
| |
| |
dat lykt my juist, en overvloedig. Gister zei ik toevallig dat ik veel van uyen hield, en de vrouw had dat van den jongen gehoord, zy stuurde hem dadelyk naar my toe om te zeggen dat ik vandaag uyen kreeg. Als ik niet genoeg eet naar hun zin, laten ze my vragen of ik iets anders eten wil. Dat is dus alles heel goed. Ook myne kamer en myn bed is goed. Ik heb hier een beter naam dan by de Bekkings en Heeckerens enz.
Die Pauline van wie ik je schreef, komt hier alle dagen eten, maar daar zy verlegen is voor haar kindje, zit ze niet in de algemeene kamer. Als het dan treft dat ik ook om dien tyd eet, ga ik na 't eten by haar zitten en dan vraag ik twee kop koffie. Een heer die dat gezien had, had aan den jongen gevraagd of dat myne maitresse was? En toen heeft dat kereltje met een soort van kwaadheid gezegd dat ik dat deed ‘parceque cette demoiselle était très malheureuse, et que Mr. Dekèrr était toujours si bon pour les pauvres gens’ etc.
Als ik u zulke dingen schryf is 't niet, om, zooals P. my eens verweet ‘te coquetteeren met myn persoon, die zoo bemind is, maar om u kracht te geven de inblazingen te weerstaan van de infame clique die my lastert, om een pretext te hebben hulp te weigeren. Ik ben hier in dit huis
| |
| |
zeven maanden geweest, en zeven maanden van bittere armoede. Nog lees ik de potlood aanteekeningen op den wand van de datums der aan Jan geschreven brieven, waarop geen antwoord kwam.
Geld opmaken, door de keel jagen! Maitressen houden. Och, die arme Eugenie!
't Is hier ook zoo koud dat het schryven my werkelyk zwaar valt. Dat is een groot bezwaar!
Je begrypt hoe ik verlang naar antwoord van 't R +. Dat myn stuk gespeeld zal worden is zoo goed als zeker, want des noods geef ik het voor niets. Als het bevalt zal men my wel wat geven voor een tweede.
Zeker, ik heb altyd gewerkt. Maar tot nog toe heb ik geen vrucht van myn werk. Ik ben schuldig aan de misdaad van slecht succes!
Ja, het is stomme onkunde, maar er is nog meer by. Neem eens alles aan wat zy voorgeven van my te denken. Geloof eens dat zy werkelyk meenden dat het waar was, en ziedaar, neem aan dat het waar is. Hoe laag is het dan om zich te vermaken met u te pynigen, om u te ontnemen wat u overblyft, het vertrouwen op my, uwe liefde!
Zy zeggen u gy hebt geen geld ... wy geven u niet. Geen dak ... wy roepen u niet binnen.
| |
| |
Geen kleeren voor de kinderen ... wy helpen er u niet aan. Gy hebt behoefte aan alles ... wy geven u niets! Vraag aan den Heer!
Daar bemerken ze dat gy niet zoo arm zyt als ze meenden. U is iets overgebleven. Gy hebt liefde in uw hart, en dat houdt u staande.
Daarop vereenigen zich al die nietsgevende menschen om u aftenemen het eenige wat u restte. Men neemt het u kwalyk dat gy u verstout, iets te bezitten wat zy niet hebben, niet begrypen. Ja, dan moet die liefde vermoord die u staande houdt, waar zy wilden dat ge gebogen waart.
En als ze zeggen, huichelaars als ze zyn, geef eerst die liefde op, dàn zullen wy u helpen, en uwe kinderen kleeden ... dan liegen ze. Want je hebt het gezien, toen je my om hun te voldoen naar Sydney zond ... toen gaven ze u een aanwyzing op den Heer!
Ge dringt er zoo op aan dat ik aan Jan schryf. Lieve beste, ik wil het doen, maar ik zie er zoo tegen op. Kunt gy hem niet even goed een en ander uit myn brieven voorlezen? Ik ben zoo dankbaar dat gy en de kinderen nu goed voedsel hebt.......
God het valt me zoo zwaar! Bovendien ik wil op het oogenblik niet vragen om naar Singapore
| |
| |
te gaan, laat my nu eerst wachten wat het R + antwoordt.
Kassian, ik vrees ook dat er zoo weinig van dat geld overblyft. Chateleux, Jan, Henriette die fl 20. God, God wat 'n gemartel!
Uw geld is opgegaan in de Anna Pauwlona polder (dat heet gestolen door K........) dàt is in den regel. En ik die uit nood van de tantes heb geleend om my staande te houden, met plan om het driedubbel weer te geven, en nog al geld dat zy van ons zelf ten geschenke haddens gekregen ... ik ben een afzetter.
Om de soessah etc. moeten wy nu in den regel om en om schryven. Doch ditmaal een uitzondering. Antwoord niet op dezen, althans verzend uwen brief niet, voor gy een volgenden hebt. Ik wil u weer schryven als ik antwoord van het R+ heb.
De feesten van de Belgische onafhankelykheid komen eerstdaags. Ik vind dat nog al verdrietig. Met geld en kalmte zou ik het graag willen bywonen met u, maar nu niet.
Gy zegt het doet u zoo'n pleizier dat ik zoo geschreven heb over dat voorstel van v.H. Lieve beste, het was heel eenvoudig. Hoor als er questie was van welvaart voor u en de kinderen door zoodanigen maatregel, dan was er aan te denken of onze pligt niet eischte dat wy om de kinderen
| |
| |
hoe zwaar ook een offer bragten. Dit is echter zoo niet. Hoe arm wy ook zyn, hoe bitter alles ons gemaakt wordt, is echter uwe positie en die der kinderen nog beter nu, dan als gy overgeleverd waart aan de schynheilige hardvochtigheid van dat volk. Henriette en v.H. schreven het u immers toen gy hun hadt geschreven dat ik weg was: ‘nu, moet je werken voor de kost!’
Vaarwel lieve engel. Ik wil dubbel port vermyden. Kus myn beste kerels. Och, ik verlang zoo naar u!
|
|