zouden er maar 'n paar of 'n half dozyn weet, lapt hy 't ontbrekende er tusschen, luk raak of 't juist is. En zie hy was in 't bezit gekomen van een paar brieven (aan 'n derde namelyk, die geen recht had ze hem af te staan) en van 'n bundel geschryf uit m'n jeugd, die my ontstolen is. Ik weet niet door wien, en ook niet hoe Busken Huet in aanraking is gekomen met den dief. Hy moet echter geweten hebben dat ze gestolen waren. Over die zaak zou ik alweer veel te zeggen hebben dat ik liever mondeling behandel.
[Later, na Dekkers overlyden, heb ik reden gehad om te vermoeden - en dit heeft zich ook bevestigd - dat de heer A.C. Kruseman te Haarlem, het zoogenaamde Dagboek aan Huet heeft gegeven. Het was een of het waren meer brieven door Dekker uit Indië aan dien heer gericht.
Bovendien wist ik dat Dekker, met verlof uit Indië komende, den heer Kruseman als vriend van zyn jeugd had opgezocht en vriendschappelyk door hem was ontvangen, terwyl me bleek uit een brief dien ik hieronder als nummer XLVII opneem, dat Dek toen met Kruseman ook als uitgever gesproken heeft, en hem eenige opstellen heeft gegeven om zyn oordeel daarover te vernemen.
Uit aanteekeningen die Dekker te Menado hield, blykt me bovendien, dat hy den heer Kruseman reeds van daar per schip zyn ‘Hemelbruid’ zond. Naar gissing een